• No results found

Zoals gezegd hadden de dagbladen van toen enkele correspondenten in Batavia, maar deze stonden onder streng toezicht van de DLC wat betreft de toegankelijkheid van gebieden en informatie. De dagbladen baseerden hun nieuwsberichten daarnaast op officiële bekendmakingen van de DLC. Er was echter nog een belangrijke weg tot nieuws: het embedded journalisme.

In 2002, met de aankomende invasie van Irak, werd door het Amerikaanse Department of Defense (DOD) een nieuwe mediaprogramma in het leven geroepen: “embedded journalists”. Middels dit initiatief werd oorlogsverslaggevers de mogelijkheid geboden met de militaire troepen mee te reizen tijdens de oorlog. Zoals gezegd sliepen, aten en reisden de journalisten met de militairen troepen terwijl zij verslag deden van de oorlog. Het DOD presenteerde het programma als typerend voor de nieuwe samenwerking die moest ontstaan tussen de militairen en de media. Een win-win situatie waarin media een ongekende toegang kreeg en tegenwicht kon bieden tegen misinformatie.118 Ondank het uit 2002 stammen van de

118 E.K. Zeide, ‘In bed with the military: first amendment implications of embedded journalism’, New York

term bestond er een soortgelijk initiatief tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Om gedurende de twee politionele acties het thuisfront op de hoogte te houden en voor te lichten – en misschien nog belangrijker: de nieuwsgolf te beïnvloeden - gaf de Nederlandse legertop toestemming, naast de gebruikelijke persvoorlichters, aan een beperkt aantal journalisten van regeringsgezinde dagbladen om onder leiding van de militaire persvoorlichters verscheidene operatiegebieden te bezoeken en hier verslag van te doen. Zij kozen dus specifiek bepaalde journalisten en bepaalde operatiegebieden uit die zij geschikt achtten om te laten zien, hetgeen eigenlijk al impliceert dat er geen volledig beeld van de situatie gegeven kon worden. De verslaggevers voegden zich bij de soldaten die patrouille liepen, op wacht stonden en zo nu en dan een uitbarsting van geweld meemaakten. Zij kleedden zich net als de militairen om niet op te vallen tijdens de patrouilles en zo nu en dan droegen zij zelfs een wapen.119 Zoals eerder aangegeven aten ze samen, sliepen ze samen en

reisden samen, en veel van deze journalisten voelden zich dan ook sterk verbonden met de soldaten. Ondergeschiktheid aan de militair voorlichter en de censuur voerden echter de boventoon. De mogelijkheden die een journalist had werden dus bepaald door de DLC en daarnaast was er een strenge censuur wanneer het stuk afgerond was. Hierdoor verloren de journalisten hun vrijheid om te schrijven wat zij wilden. Louis Zweers stelt dat het een probleem was dat de verhoudingen tussen pers en voorlichters zo hecht was. In het bijzonder van journalisten, zij werkten vaak jarenlang in de tropen, zoals Wil Hofwijk voor De Maasbode en Henk van Maurik voor de kranten van de Gewestelijke Pers, waardoor ze zich teveel met de militair voorlichters hadden geëngageerd.120 Dit had invloed op de

frontreportages die zij leverden.

Met de kranten die van informatie en artikelen werden voorzien door de Legervoorlichtingsdienst was overeengekomen dat, eerst de LVD en later de DLC, met name informatie over de militaire eenheden uit de archipel zou verschaffen. Baudet legt uit dat dit tot gevolg had dat er belangstelling ontstond voor het welzijn van die eenheden. Men wilde weten hoe het met ‘onze jongens’ aan de andere kant van de wereld ging en de journalist diende hier op in te springen. Dit werd versterkt doordat embedded journalisten als Wil Hofwijk en Henk van Maurik zich toelegden op het schrijven van human interest-stukken. Die focus leidde ertoe dat het beeld dat gecreëerd werd door de voorlichters in de journalistieke berichtgeving niet ter discussie werd gesteld, zo vervolgt Baudet. De artikelen waren maar klein van omvang, vaak niet meer dan vijfhonderd woorden, waardoor er vrijwel

119 Zweers, De gecensureerde oorlog, 194. 120 Zweers, De gecensureerde oorlog, 232.

geen ruimte was voor een diepgaande analyse van de haalbaarheid van de politieke en militaire doelen. Als er al kritiek was, dan was dat voornamelijk op het uitblijven van post van thuis en de kwaliteit van het eten en de sigaretten.121

Zo leidde het embedded zijn, naast de eerder besproken politiek-militaire invloed, tot een verdere beperking. De journalist was afhankelijk van wat de militair voorlichter waar hij aan verbonden was geschikt achtte voor zijn oren en ogen en van de censuur die door de DLC toegepast werd. Voor Nederlandse journalisten gold dus ten eerste de afhankelijkheid van de militaire voorlichters in de Indische archipel en vervolgens de afhankelijkheid van de verzuilde politiek, nu is het de vraag wat dit betekende voor het werk van de oorlogsjournalisten tijdens de twee politionele acties. Welke afwegingen maakten zij binnen het kader van de politiek-militaire invloed? En was deze invloed sluitend? Of blonk er toch enige vorm van subjectiviteit van de journalist in door?

Embeddedness en ‘onze jongens overzee’

De centrale rol van de voorlichtingsdiensten verraadt wellicht al iets over de inhoud van de berichten: deze werden streng gecontroleerd en beperkt tot dat wat de voorlichtingsdiensten geschikt achtten voor het thuisfront. Bovendien heeft dit vermoedelijk geleid tot een preventieve zelfcensuur van de journalisten. Wanneer je als journalist weet dat bepaalde artikelen niet doorgelaten worden kan het zijn dat de journalisten de wensen en eisen van de DLC in gedachte hielden tijdens het schrijven. Zij wisten dat wanneer hun artikel hier niet aan voldeed het niet gepubliceerd zou worden. Een voorbeeld van zo een embedded journalist is Ton van Beers (1907-1991). Hij trok voor het socialistische dagblad van de PvdA, Het Vrije Volk, gedurende de eerste politionele actie met de troepen op om verslag te doen van de gebeurtenissen. Het dagblad kende destijds ruim driehonderdduizend abonnees en een tiental regionale edities en vormde hiermee de grootste krant van Nederland.122 De reden dat Van

Beers mee mocht was dat de voorlichtingsdiensten hem betrouwbaar achtten. Zijn artikelen werden onder de kop ‘Brieven van Ton van Beers uit Indonesië’ geplaatst in het dagblad. Na de eerste politionele actie spreekt Van Beers van de geringe verliezen. Zo schrijft hij:

‘Als voorbeeld wil ik het aantal doden van de 7-December-divisie noemen, dat tot zaterdag slechts vier bedroeg en dit op een totaal van achttien duizend man. De totale verliezen van zaterdag bedroegen voor geheel Indonesië 32 doden, 7 vermisten en 50 gewonden, terwijl op

121 Baudet, Het vierde wapen, 145. 122 Zweers, De gecensureerde oorlog, 200.

die dag een massale landing plaatsvond. Een dergelijke landing zou onder normale oorlogsomstandigheden – welke thans niet aanwezig zijn - ongetwijfeld grote verliezen hebben veroorzaakt. Men kan dit geen oorlog noemen, al zullen soldatenbrieven wel opgewonden verhalen van avonturen brengen’.123

Het artikel wordt gekenmerkt door een weinig kritische, observerende en vooral paternalistische toon. Zo op het eerste gezicht lijkt het een objectieve opsomming van feiten waarin de calamiteiten zeer gering zijn en er vooral geen sprake is van een oorlogssituatie, maar met de kennis achteraf kunnen we stellen dat de sfeer die het artikel ademt wellicht niet geheel terecht is. Ton van Beers kan niet gevraagd worden of hij zich bewust was van de gehele oorlogssituatie die achteraf is toegeschreven aan de politionele acties, maar binnen de context van destijds – met de voorlichtingsdiensten en de verzuilde pers – weten we nu dat zijn werk afhankelijk was van een censuur voor- en achteraf, de regels van de DLC en de standpunten van de PvdA gezien Het Vrije Volk tot deze partij toebehoorde. Zoals aangegeven was de PvdA onderdeel van het kabinet toen tot de politionele acties besloten werd, en om die reden zal Van Beers een enigszins geïdealiseerd beeld van de situatie neer hebben gezet. Op deze manier kregen de lezers een positieve indruk van de kwestie voor de soldaten en maakte hij zijn lezers weerbaar tegen verontrustende verhalen over ‘de Hollandse jongens overzee’.

Wil Hofwijk werd door het katholieke dagblad De Maasbode uitgezonden naar de Indonesië.124 De Maasbode was gelieerd aan de regeringspartij de KVP, eveneens

regeringspartij. Hij was dus de informatiebron voor de katholieke zuil in Nederland. Het werk van Wil Hofwijk wordt gekenmerkt door de vereenzelviging met de militairen; hij voelt zich daadwerkelijk één van hen. Op zijn vertrek richting het front schrijft hij:

‘Ik ben weer een van hen. Ik ben weer net zo gek als de lopende patiënten van vele militaire veldhospitalen, die ‘m tegen ’t advies van de dokter stiekem smeerden als ze hoorden, dat er wat op handen was. Niet omdat ze vechten zo grappig vinden of wild zijn op nieuwe avonturen, maar omdat ze de anderen niet in de steek willen laten’.125

Hij beschouwt de militairen als zijn kameraden, waar heel Nederland trots op kan zijn, en leeft dan ook ontzettend met hen mee. Hij spreekt met geen enkel slecht woord over hen en benadrukt hun moed en optimisme. In zijn werk klinkt het regeringsstandpunt door; hij acht

123 Het Vrije Volk, 29 juli 1947.

124 Wil Hofwijk, De hitte van de dag (Heemstede 1947) omslag. 125 Idem, 249.

de militaire actie noodzakelijk, roept op tot steun hiervoor en haalt tegelijkertijd uit naar onverschilligheid en onware geruchten in het andere kamp. Ook spreekt hij van een ‘beperkt offensief’ met betrekking tot het militair ingrijpen.126 Wil Hofwijk ademt de

regeringsgedachte van rijkseenheid, hetgeen leidt tot een subjectief verslag. Zijn Nederlandse culturele achtergrond en nationale identiteit klinken door het stuk heen.

Ook Henk van Maurik (1920-1996) vertrok als embedded journalist voor bepaalde tijd naar Indonesië en schreef daar voor een aantal regionale kranten van de Gewestelijke Pers.127

Het opmerkelijke is dat Luitenant-Generaal Spoor - met plezier en vol lof - het voorwoord heeft geschreven voor de bundel van de verhalen aan het front van Van Maurik waarin hij nog eens de waarheidsgetrouwe inhoud van de reportages van de embedded journalisten benadrukt evenals het belang van de voorlichting voor het thuisfront.128 Wellicht heeft de militaire dienst

de bundel uitgegeven om op die manier de goedgekeurde artikelen verder te verspreiden. De frontreportages van Van Maurik over het militair ingrijpen zijn vrij oppervlakkig van aard. Het is wederom de observerende, participerende toon die overheerst. In zijn beschrijving van het militair ingrijpen ontbreekt het enigszins een duidelijke aan politieke opvatting, evenals aan kritische noten – evenmin is het een verhaal vol lof over ‘onze dappere jongens overzees’ zoals je die bij sommige andere verslaggevers ziet. Maar er ligt onder de oppervlakte wel degelijk een boodschap verborgen. Er heeft een actieve selectie van onderwerpen plaatsgevonden: de spraakmakende gebeurtenissen zijn weggelaten. Dit insinueert dat er eigenlijk vrij weinig aan de hand is in de tropische archipel. De vraag is of Van Maurik zelf een preventieve censuur heeft toegepast, of dat zijn stuk door de censuur achteraf is geworden wat het is. Wat opvallend is, is dat zijn bundel van artikelen, uitgegeven in 1949, is opgedragen aan zijn vader onder de vermelding “Wij zouden er geen doden voor over hebben gehad als het niet om levensbelangen ging”.129 Hetgeen getuigt van een

gezagsgetrouwe journalist met vertrouwen in de genomen beslissing tot militair ingrijpen. Een andere journalist die, voor het protestants-christelijke dagblad Trouw, onder begeleiding van een militair voorlichter met de soldaten meereisde was Arie de Gooyer. Zijn berichten worden gekenmerkt door de meeslepende beschrijving van gevechten. Zo beschreef hij de opmars van de Nederlandse militairen tijdens de Eerste Politionele Actie:

‘Plotseling knettert een salvo van een machinegeweer. Ze zijn ontdekt. Van een brug af gieren de kogels in de richting van de jeep, die door Huib snel aan de kant is gereden, terwijl de

126 Hofwijk, De hitte van de dag, 248-250. 127 Zweers, De gecensureerde oorlog, 203.

128 Henk van Maurik, Djokja achter de horizon (Nijmegen 1949) 7. 129 Van Maurik, Djokja achter de horizon, 7.

anderen er uit springen en dekking zoeken. Hun mitrailleur is al in stelling gebracht, van Tienen is de eerste die haar bedient, maar Huib ziet, dat het vijandelijk vuur zich op zijn commandant concentreert. Hij duwt Bastiaanse naar achteren om zelf het wapen van de telegrafist over te nemen. Een ogenblik ligt hij als een groot schild voor de luitenant. Het is een kwestie van seconden. “Pas op”, roept Bastiaanse, “dek je zelf”. Van weerszijde ratelen de schoten. Dan valt Huib op zijn ellebogen plat op de grond. “Ik ben gewond”, kreunt hij en hij schokt even met zijn rechterbeen. “Waar?” vraagt Bastiaanse. “In mijn voet, verrek, wat een pijn”. En hij tracht zijn been naar boven te trekken, maar hij voelt dat hij er geen kracht meer in heeft. Bastiaanse ziet hoe een rode vlek boven Huibs enkel zichtbaar wordt. “Het is niets”, zegt Huib, “u zult me alleen een poosje moeten missen, luit, en ik heb toch al zo de pest aan dat hospitaal. Ik kan niet tegen de lucht…”. Het vuur van de kant van de brug wordt niet minder’.130

Het is een, voor het werk van De Gooyer kenmerkend verslag van het militaire bedrijf. Door zijn schrijfstijl leef je mee en ga je op in de belevenissen van de Nederlandse soldaten. De Gooyer verklaart bovendien:

‘Iedere soldaat, van wie het uiterste gevergd werd, streed in de verwachting, dat de mars over Java en de actie op Sumatra toch feitelijk op dit ene punt was gericht: Djokja. Dan zou het afgelopen zijn: misschien nog een poosje blijven, maar spoedig naar huis. Dan zouden rust en orde verzekerd zijn. Dan was de taak volbracht en zouden de toestanden langzaam weer normaal worden’.131

Naar mijn mening hoor je de voorlichtingsdienst spreken in het stuk: de soldaten zijn er voor het verzekeren van de rust en orde en deze zou bereikt worden wanneer de militairen opgetrokken waren tot aan Jogjakarta. Dit kan het gevolg zijn van de vereenzelviging met de militairen onder leiding van Spoor en diens duidelijke visie op de kwestie; wellicht is De Gooyer deze mening gaan delen. Het zou ook zo kunnen zijn dat De Gooyer een preventieve zelfcensuur heeft toegepast of dat het artikel door de censuur van de voorlichtingsdiensten is aangepast.

Willem Brandt (1905-1981) was een dichter en journalist die na de capitulatie van Japan verbonden was aan de voorlichtingsdienst van Spoor en later ingedeeld bij de Z- Brigade op Noord-Sumatra. Ook hij reisde met de soldaten aan het front mee om reportages te

130 A. de Gooyer, Op wacht in de dessa (Baarn 1949) 96-97. 131 De Gooyer, Op wacht in de dessa, 100 en 103.

schrijven.132 Zijn verbintenis aan de voorlichtingsdienst is echter duidelijk op te merken. Zo

benadrukt hij met name de taak tot opbouw van de Nederlandse soldaten na vijf jaar van verwaarlozing onder de Japanners en bij gebrek aan eigen kunnen van de Republikeinen. Het is een lofzang voor alle Nederlandse soldaten die zich in de regio bevinden; hun moedige, dappere en verzorgende karakter spelen de boventoon. Hij probeert de lezers aan het thuisfront zich in te laten leven in de situatie waarin de soldaten zich bevinden door een erg menselijke identiteit aan hen te geven waardoor iedereen zich met hen kan identificeren. Zijn berichten worden gekenmerkt door een anti-Republikeins karakter, en door hun rechtvaardiging voor het Nederlands militair ingrijpen. Hij benadrukt de volgens hem aanwezige pro-Nederlandse stemming onder de Indonesische bevolking:

“Maar de bitterheid, waarmede wij de horde achtervolgden, wordt ruimschoots vergoed door de dankbaarheid der bevolking, die in menige stad juichend langs de weg staat geschaard, bloemen en vruchten aandragend voor de soldaten, die zij niet anders dan als bevrijders zien, bevrijders die wij ook willen zijn en waartoe wij ons hadden aangegord. - Wordt alles weer zo als vroeger, toewan?

- Neen, het wordt nooit meer zo als vroeger. Zij zijn teleurgesteld en plotseling weer bevreesd.

- Niet meer zo als vroeger? Maar het is toch vrede? En gij hebt gezegd dat alles veilig zou zijn, dat de ondernemingen weer zouden openen, dat wij weer kunnen werken en geld verdienen, en kleren kopen … wij hebben niets meer”.133

De nadruk ligt in deze reportages op de humanitaire taak van de Nederlanders in Indonesië en de manier waarop dit verwelkomd wordt; de Indonesische bevolking zou terug willen naar hoe de situatie was voor de Japanners en benadrukt wordt welke economische voordelen dit met zich mee zouden brengen.

De reportages van de meereizende journalisten werden dus gekenmerkt door een participerende en observerende toon waarin de nadruk ligt op het belang van het humanitaire handelen van de Nederlanders, de vereenzelviging met de soldaten en vooral de moedige karaktereigenschappen van de soldaten. Dit leidde, naar ik vermoed, tot een hechtere band tussen krijgsmacht en samenleving, precies zoals de voorlichters wensten. Bovendien getuigt het van een actieve selectie van de gebeurtenissen; het lijkt haast rozengeur en maneschijn door het ontbreken van politieke en militaire kritiek en van calamiteiten waarvan we achteraf

132 W. Brandt, Demarcatielijn (Den Haag 1947) omslag. 133 Brandt, Demarcatielijn, 122.

weten dat ze hebben plaatsgevonden. Op deze manier wordt er actief een bepaald beeld van de situatie gecreëerd die niet waarheidsgetrouw en gebalanceerd genoemd kan worden. Dit kan verklaard worden door de selectie van de journalisten, de censuur voor- en achteraf, de invloed van de militaire voorlichters die beperkingen oplegden en tot slot de politieke partijen waarin de dagbladen waarvoor de embedded journalisten voor schreven. Zo bleef er dus geen enkele ruimte over voor een vrij en creatief geschreven reportage.

Zo leek de kans mee te mogen reizen met de soldaten in eerste instantie een unieke kans. De kans werd echter beperkt door de aanwezigheid van een militair voorlichter en de door de voorlichtingsdienst opgesteld regels met betrekking tot de inhoud van de geschreven stukken. De voorlichtingsdienst van het leger speelde zowel met woord als met beeld om het door de Nederlandse regering gewenste beeld van de situatie in Nederlands-Indië over te brengen. Achteraf kunnen we stellen dat deze geschetste beelden niet altijd waarheidsgetrouw waren. Er woedde een felle strijd om de onafhankelijkheid met duizenden slachtoffers tot gevolg. Er was geen sprake van vrije pers en vrijheid van meningsuiting, evenals van kritische journalisten. De strenge censuur van de Nederlandse overheid leidde tot massale zelfcensuur van de journalisten.

Ook heeft deze vorm van journalistiek naar mijn mening bijgedragen aan het ongemak en stilzwijgen over het verleden. Zoals gezegd schreven de embedded journalisten vaak human interest-stukken en richtten zij zich met name op kameraadschap en joviale karaktereigenschappen van de Nederlandse soldaten. De journalisten wisten de lezers mee te krijgen op de hand van de soldaten en als reeds aangegeven was de belangstelling voor dergelijke verslagen groot. Het beeld dat in Nederland ontstond was er dus een waarin ‘onze jongens overzee’ nobele jongemannen waren die voor een goed doel streden. Om dit beeld later in twijfel te trekken ligt ten eerste erg gevoelig. Zoals duidelijk is geworden voelt menig