• No results found

In de strijd in de katholieke studentenbeweging aan het begin van de jaren dertig was ‘politiek’ een strijdbegrip geworden. Onder politiek verstonden gezelligheidsgezinde studenten de volksvertegenwoordiging in het Nederlandse parlement en de partijen die daarbij als middelaar tussen bevolking en regering in stonden. De gezelligheidsgezinde studenten zagen politiek echter als een volstrekt ander domein dan het op vriendschappen gerichte sociëteitsleven in de studentenverenigingen, met als gevolg dat er voor politiek geen ruimte was in de verenigingen. De idealisten zagen politiek echter niet als een afgebakend en tot het parlement beperkt domein. In hun ogen was politiek onderdeel van een religieus ideaal, waarin politiek zoveel betekende als alle machtsuitoefening die de ideale maatschappij dichterbij zou brengen. Omdat het gehele leven doordrongen moest worden van het ideaal, kon het verenigingsleven hier niet van uitgezonderd worden.

De idealisten deden verwoede pogingen om politiek op de agenda te zetten in de katholieke studentenbeweging. Dat deden ze voornamelijk door de RKSP te bekritiseren, omdat die partij niet aan hun idealen kon voldoen. Deze antipathie tegen de RKSP van de idealisten werd nauwelijks beantwoord door gezelligheidsgezinde studenten. Zelden mengden gezelligheidsgezinde studenten zich in polemieken met een verdediging van het RKSP- partijprogramma. Eerder wezen zij de idealisten erop dat de katholieke studentenbeweging niet de juiste plek was voor hun gescheld op de RKSP. Hun houding tegenover de RKSP was niet zozeer sympathie, maar eerder apathie. Deze antipathie en apathie tegenover de RKSP van respectievelijk de idealisten en de gezelligheidsgezinde studenten, kwam voort uit hun maatschappelijke identiteit. Waar gezelligheidsgezinde studenten hun maatschappelijke afzijdigheid koesterden, zochten idealisten voortdurend naar maatschappelijke participatiemogelijkheden om hun idealen verder te verspreiden. In dit hoofdstuk kijken we daarom naar de participatie van de idealisten aan het maatschappelijk leven.

3.1 RKSP: Rooms Katholieke Studenten Partij?

In de academische wereld van de negentiende eeuw gold een apolitieke traditie. Universiteiten hielden zich niet bezig met de volksvertegenwoordiging in het Nederlandse parlement. Integendeel, de universiteiten hielden er een neutraliteitsprincipe op na, wat inhield dat er binnen de muren van de universiteit geen ruimte was voor bijeenkomsten met een politiek

49

karakter.187 De studentenverenigingen namen deze apolitieke houding over. De katholieke

studentenverenigingen waren aan het begin van de twintigste eeuw bereid zich in een landelijke Unie aaneen te sluiten, ‘mits zich steeds houdende buiten de politieke vraagstukken, (...)’.188

Ondanks het apolitieke karakter van de academische wereld en de Unie van Katholieke Studentenverenigingen, leek de partijpolitieke keuze van katholieke studenten voor de hand te liggen. Thema’s die voor de katholieken belangrijk werden geacht, zoals de schoolstrijd, vereisten een gezamenlijk optreden van katholieke Kamerleden. Hoewel politieke belangenbehartiging niet het doel van katholieke organisaties was, deelden katholieke organisaties wel de overtuiging dat gezamenlijk politiek optreden van katholieken nodig was. Bij de verkiezingen in 1913 bijvoorbeeld voerden katholieke studenten in Amsterdam actie voor de Algemeene Bond van RK-Kiesverenigingen, de voorloper van de RKSP.189 Ondanks dat de Unie geen politieke organisatie was, hadden haar individuele leden wel politieke taken te vervullen als onderdeel van de katholieke gemeenschap.

In de gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs van 1917 zagen de katholieken een bekroning van hun partijpolitiek. Dit heikele onderwerp was jarenlang het belangrijkste politieke strijdpunt geweest van de katholieke gemeenschap. Na het bereiken van de pacificatie, constateerde Brom dat studenten hun interesse in het politieke optreden van de RKSP verloren hadden. Nu de strijd niet meer op het politieke terrein lag, zouden katholieke studenten zich volgens Brom moeten richten op een cultuurbeweging. Eenzelfde oproep deed hij aan de katholieke politici, die hij ervan betichtte weinig contact te onderhouden met de rest van de katholieke gemeenschap. Zij moesten zich in de nieuwe cultuurbeweging laten cultiveren.190 Na het vertrek van Brom als Unie-secretaris kon er een streep door zijn gewenste cultuurbeweging onder studenten; laat staan een gezamenlijk cultuurbeweging van studenten en politici. De ongeïnteresseerde of afkeurende studenten vervreemdden zich in de jaren twintig en dertig steeds meer van de onbereikbare politici van de RKSP.

Waar studenten van Broms sociale generatie zich ten dienste hadden gesteld van de katholieke gemeenschap, namen de idealisten na Brom een steeds kritischer houding ten aanzien van hun mede-katholieken. Hierin moest ook de ‘klein-menschelijke politiek’ het

187 A. Noordhof, ‘Betrokken, maar neutraal. De landelijke studentenpers en het (zelf)beeld van de Nederlandse

studentenmaatschappij in de tweede helft van de negentiende eeuw’ in: L. Dorsman en P. Knegtmans, Universiteit,

publiek en politiek. Het aanzien van de Nederlandse universiteiten 1800-2010 (Hilversum 2012) 55; Kemperman, Oorlog, 33; P. Knegtmans, Kwetsbaar centrum, 36-37.

188 Steens, Rooms en studentikoos, 170. 189 Ibidem, 130-131.

50

ontgelden, omdat zij onvoldoende ruimte bood voor de grote idealen die de mens dreven.191 De

politieke stukken die in de tweede helft van de jaren twintig steeds vaker in het RSB verschenen, waren vrijwel uitsluitend van de hand van idealisten. Zij trokken ook ten strijde tegen de gezelligheidsgezinde opvatting dat politiek geen aangelegenheid voor studenten was. De idealisten meenden dat juist de jongeren in actie moesten komen, nu de politieke leiders het zuivere katholicisme met een ‘practisch liberalisme’ vertroebelden.192 Sommigen van deze

studenten die zich in het RSB druk maakten over de katholieken in de politiek, keken vol bewondering naar Mussolini. In Italië wist hij daadkrachtig een nieuwe samenleving te bouwen die zich middels het Verdrag van Lateranen met de kerk had verzoend.193 Menig idealist zag de gezapige en weinig daadkrachtige democratie als het politieke equivalent van het verburgerlijkte katholicisme. Het Italiaanse fascisme was voor hen een alternatief.

De kritiek van idealistische jongeren op de politieke vertegenwoordiging van katholieken zette het partijkader van de RKSP aan het denken. Ook uit monde van het tijdschrift De Gemeenschap was dikwijls kritiek te horen. Geringschattende opmerkingen over de RKSP in De Gemeenschap waren voor de partijvoorzitter, Tweede Kamerlid en oud-premier Charles Ruys de Beerenbroeck, aanleiding om in een toespraak in 1927 in te gaan op de kritiek van de jongeren. Nadat Ruys de Beerenbroeck met tegenwerpingen de kritiek van de jongeren pareerde, riep hij de jongeren op om in het vervolg hun kritiek niet vanaf de zijkant maar te midden van de partij te laten horen: ‘wie medewerking ten goede weigert, verbeurt bij voorbaat alle recht tot kritiek.’194

De RKSP wilde werk maken van een toenadering tussen de partij en de studenten. Dat bleek onder andere uit de aanwezigheid van een RKSP-prominent als spreker op de Roomsche Studenten Dagen van 1928 met als thema ‘Student en maatschappij’. De spreker was een oude bekende van de katholieke studentenbeweging: Frans Teulings. In 1917 had Teulings nog als student gesproken op de eerste Roomsche Studenten Dagen; inmiddels was hij al een aantal jaar partijsecretaris van de RKSP. Hoewel de 37-jarige Teulings pas tien jaar eerder afscheid had genomen van de studentenbeweging, verzocht hij het organiserend comité van de RSD het volgende: ‘daar ik echter geen contact meer heb met de studentenbeweging van den huidigen tijd, zou ik het op prijs stellen, als u de gelegenheid had een momentje te komen praten.’195

191 J. Bremer, ‘Vooruitgang’, RSB 14 (1 december 1923). 192 P.P.B., ‘Afzijdigheid’, RSB 18 (1 mei 1928).

193 H.F.A. Donders, ‘Benito Mussolini’, RSB 19 (29 januari 1929); Donders, ‘Feiten’, RSB 19 (15 maart 1929). 194 KDC, Archief Rooms-Katholieke Staatspartij, inv.nr. 159, Redevoering van jhr. Ch. Ruijs de Beerenbrouck

over de belangstelling van de jongeren in de politiek, 1927.

195 KDC, Archief UKSN, inv.nr. 418, Brief van F. Teulings aan de Unie-praeses, 10 januari 1928; Manning,

51

Voor Teulings was het nu de uitdaging om zijn visie op de katholieke student op een nieuwe generatie over te brengen.196

In zijn toespraak wees Teulings de studenten erop dat zij onderdeel waren van de maatschappij en zodoende plichten te vervullen hadden. Hij zette zich hiermee af tegen de gezelligheidsgezinde student die zich buiten de samenleving wilde houden. Echter, de maatschappelijke deelname van studenten was evenwel aan restricties gebonden. Zo had de student bovenal de plicht tot ‘ernstig werk in zijne studie als voorbereiding voor de taak, welke hij later in de groote maatschappij te vervullen zal hebben.’ Daar was ‘belangstelling voor het maatschappelijk gebeuren in de breedste zin’ een uiting van. Studenten mochten kritiek leveren op dit ‘maatschappelijk gebeuren’, maar deze kritiek moest wel ‘bezield door liefde voor de goede zaak en in behoorlijken vorm gegoten’ zijn.

Teulings verweet de idealisten impliciet dat hun kritiek onbehoorlijk en kwaadwillend was. Teulings zag de rol van de student in de maatschappij anders dan de idealisten. Volgens Teulings was de studententijd een voorbereidingstijd waarin door middel van maatschappelijke plichten dienstbaarheid aan de gemeenschap werd geleerd.197 Studenten zouden zo vorming krijgen ín de katholieke gemeenschap. De idealisten zagen dit anders. Zij wilden als voorhoede juist zorgen voor hervorming ván de katholieke gemeenschap. Voor Teulings gold dit streven van studenten om als revolutionaire voorhoede de gemeenschap te hervormen als overschatting van het eigen kunnen.198 Zolang de felle idealisten niet wat zouden inschikken in hun kritiek op de katholieke gemeenschap, had Teulings weinig zin om naar hen te luisteren.

In de marge van Teulings’ toespraak op de RSD was het plan gegroeid om het organiserend comité van de RSD deel te laten nemen aan de ‘politieke retraite’ van de RKSP in 1928.199 Bij deze vanaf 1927 jaarlijks georganiseerde tweedaagse bijeenkomsten in

Amersfoort kwamen de politieke kopstukken van de RKSP samen met katholieke intellectuelen om na te denken over de koers van de partij.200 De studenten stonden niet te springen om daaraan deel te nemen. Gezelligheidsgezinde studenten hadden weinig interesse in deze politieke retraite, terwijl politiek-geïnteresseerde idealisten de RKSP ervan beschuldigden de katholieke idealen te vertroebelen in compromissenpolitiek. Toch benadrukten de deelnemende studenten dat zij hun wantrouwen en aarzelingen opzij hadden gezet om te kunnen ‘bewegen

196 A. Öfner, ‘Unienieuws’, RSB 18 (21 februari 1928).

197 ‘De Twaalfde R.S.D. Student en maatschappij. Schema-Mr. Frans Teulings’, RSB 18 (7 februari 1928). 198 ‘De Twaalfde R.S.D. Student en maatschappij. Schema-Mr. Frans Teulings’, RSB 18 (7 februari 1928); KDC,

Archief UKSN, inv.nr.418, Brief van F. Teulings aan de Unie-praeses, 29 januari 1929.

199 KDC, Archief UKSN inv.nr. 313, Brief van F. Teulings aan A. van Dal, 1 maart 1928. 200 ‘Politieke bijeenkomst’, De Tijd (14 december 1926).

52

op het gevaarlijke terrein van de politiek’. Doch, moest men vaststellen: ‘bewegen is misschien wat te veel gezegd, want zij hielden zich bescheiden en stil achteraf, maar met beide ooren open en een leergraag hart’.201

Hoewel de deelname van studenten namens de Unie aan de politieke retraite werd voortgezet, leek het resultaat van deze jaarlijkse luistersessie beperkt. Zo zeer zelfs dat dagblad De Tijd in het voorjaar van 1930 een serie artikelen wijdde aan de afkeer van jongeren jegens de politiek.202 Ook bij de RKSP drong het besef door dat de apathie en de antipathie van de jongeren op den duur problemen voor de partij zouden opleveren. Mede naar aanleiding hiervan had de politieke retraite in 1930 als thema ‘De Jeugd en de Politiek’.203 De laatste inleider van

de politieke retraite van 1930 was Ruys de Beerenbrouck, die ondanks zijn bezwaren tegen het gedachtengoed van de jongeren opriep tot een ‘jongeren verbond (…) met een vertegenwoordiger in de partijraad’. Dit verbond moest geen nieuwe organisatie zijn. Ruys had het liefst ‘clubs in de Universiteitssteden met ook niet studenten erin (…) aangesloten bij de staatspartij’.204 Deze opmerkingen over een jongerenorganisatie kwamen niet volledig uit de

lucht gevallen.

Onder de studenten aanwezig op de politieke retraite van 1930 liepen er ook enkelen rond met het serieuze plan om een onafhankelijk ‘Verbond van Katholieke Jongeren’ in het leven te roepen. Hoewel dit VKJ een goede verstandhouding met de RKSP nastreefde, moest het buiten de RKSP blijven. Binnen het VKJ zou namelijk ook een discussie over de parlementaire democratie en het partijenstelsel gevoerd moeten kunnen worden, wat het VKJ onmogelijk achtte onder het directe gezag van een partij. Ondanks dat de initiatiefnemers achter het VKJ in het hol van de leeuw opereerden, schuwden zij de media niet. Maandag na de politieke retraite stond er al een groot artikel over het VKJ in De Tijd.205 Het zou echter nog

meer dan een jaar duren voor het VKJ zich met een manifest in het RSB aan alle katholieke studenten zou presenteren.

Niet alle politiek-geïnteresseerde studenten zaten te wachten op het VKJ. Toen de initiatiefnemer van het VKJ, de Leidse Heemvaart-coryfee André Peters, nog vóór de politieke retraite van 1930 de Sociale Studieclubs van de Unie benaderde om zich als geheel aan te sluiten bij het VKJ, weigerden de Sociale Studieclubs. Een dergelijk Verbond zou suggereren dat alle

201 V.D., ‘Studenten en de politiek’, RSB 18 (1 mei 1928).

202 Onder andere: ‘Waarom de jongeren zich afzijdig houden’, De Tijd (1 februari 1930); ‘Onze Rondvraag. De

jongeren en de politiek’, De Tijd (19 februari 1930).

203 KDC, Archief UKSN, inv.nr. 313, Brief van F. Teulings aan H. van der Sterren, 19 februari 1930. 204 KDC, Archief P. Mesker, inv.nr. 10, Verslag der 4de Politieke Bijeenkomst te Amersfoort.

205 ‘De vierde politieke bijeenkomst te Amersfoort. Een verbond van katholieke jongeren in wording.’, De Tijd

53

jongeren het eens waren, terwijl de Sociale Studieclubs er juist waren om studie te doen naar de verschillende opvattingen. Zij zagen meer in het voorstel van Ruys de Beerenbrouck voor een jongerenorganisatie, omdat zij dachten dat men binnen de RKSP meer kon bereiken.206

Toch zijn er in de archieven van de RKSP geen sporen te vinden van een actieve RKSP- jongerenorganisatie. Vanuit de RKSP schoof het bestuur wederom Frans Teulings naar voren als vertegenwoordiger namens de partij. Hij werd voorzitter van de commissie die een jongerenorganisatie moest opzetten. Hoewel Teulings wel degelijk bereid was om een aparte organisatie in het leven te roepen, had hij eerder al laten merken dat hij vond dat de jongeren moesten inschikken met hun kritiek. De vertegenwoordiger van de katholieke studenten was Frans Vos de Wael.207 Vos de Wael behoorde niet tot de voorhoede van de idealisten, die doorgaans wel in grote getalen aan de politieke retraites tussen 1928 en 1931 deelnamen. Het voorstel voor een jongerenorganisatie van de hand van voorzitter Teulings uit 1931 was dan ook weinig aansprekend voor de idealisten. Er stond bijvoorbeeld in dat de organisatie niet naar buiten zou mogen optreden, omdat de organisatie zo’n grote verantwoordelijkheid niet kon dragen.208 De jongerenorganisatie zou zo vooral die jongeren een stem geven, die zich naar de partij wilden schikken. Dat waren veelal juist de jongeren zonder politieke interesse.

Inmiddels waren de aanvallen van de idealistische studenten op de RKSP in hevigheid toegenomen. Het VKJ presenteerde zich op 16 juni 1931 middels een manifest in het RSB aan de katholieke studenten. Daarin maakte het VKJ duidelijk dat de RKSP de katholieke idealen verkwanselde in compromissenpolitiek. Zo was er door toedoen van compromissen met liberalen en werkgevers een samenleving ontstaan waarin enkele individuen zich ten koste van de gemeenschap konden verrijken. Als remedie hiertegen was meer sturing en ordening vanuit de overheid nodig. Felle uitspraken zoals de oproep dat kapitalisme ‘met wortel en tak uitgeroeid’ moest worden, speelden in op deze sentimenten. Het manifest bleef echter vaag over de wijze waarop en kwam niet verder dan het voornemen ‘te juister tijd en plaats den stand van zaken op religieus, sociaal en politiek gebied te beinvloeden’.209

Het VKJ wist met dit manifest nauwelijks reacties te ontlokken bij de studenten. Door de geruchtmakende Maasbode-affaire eerder dat jaar was de oproep van gezelligheidsgezinde

206 KDC, Archief P. Mesker, inv.nr. 11, Interacademiale Besturenvergadering op 6 april 1930 te Den Haag; KDC,

Archief P. Mesker, inv.nr. 2, Brief van P. Mesker aan A. Peters, 18 september 1930.

207 KDC, Archief UKSN, inv.nr. 313, Brief van F. Vos de Wael aan het Bestuur der Unie van R.K. Stud.Vereen.

en den Praeses der sociale interacademiale, 7 oktober 1931.

208 KDC, Archief UKSN, inv.nr. 313, R.K. Staatspartij Jongeren-Commissie Richtlijnen voor een voorlopigen

Algemeenen Opzet van eene Jongeren-Organisatie in het kader der R.K. Staatspartij, december 1931.

54

studenten, om zich als studenten vooral buiten de politiek te houden, steeds luider te horen.210

Veel idealisten trokken zich hier weinig van aan. Voor hen was politiek een heilige zaak geworden. Hun kritiek op de RKSP ging echter veel verder dan de vergezichten van het VKJ. Het Verdinaso speelde hierop in en kon zo de VKJ overvleugelen.

In het voorjaar van 1932 zouden de studenten voor de laatste keer een uitnodiging ontvangen voor de politieke retraite. Dat de deelname van studenten in 1932 weinig bevredigend was geweest, bleek naderhand uit een oproep van Jacques Stolte in het RSB om in het vervolg niet meer naar de politieke retraites af te reizen.211 In een rijm over de retraite kwam de frustratie duidelijk naar voren: ‘de oude heeren hebben minzaam gehoord, hoe het brein der jongeren is verstoord; nu gaan de ouderen weer regeren, de jongeren moeten nog wat studeeren; Leve de Roomsche apekool, in de parlementaire broederschool’.212 Het anti-RKSP-standpunt

van de idealisten werd in de zomer van 1932 krachtig bezegeld in de eerste editie van De Dijk: het door idealisten volgeschreven tijdschrift dat het RSB opvolgde. Daarin werd het verkiezingsprogramma van de RKSP uitgebreid afgekraakt door Jacques Stolte. Hij betwistte de plicht van het ‘kiesvee’ om als katholiek op de RKSP te stemmen, omdat hiermee het onderscheid tussen katholieke actie en politiek werd vertroebeld.213

Na 1932 bleef verder contact tussen de Unie en RKSP uit, maar enkele katholieke studenten die nog hoop hadden de RKSP bij te sturen sloten zich aan bij de pas opgerichte RK Stormtroepen. Omdat deze organisatie in 1932 uit kringen rondom de katholieke literaire jongeren was ontstaan, stond zij buiten de katholieke studentenbeweging. Het idee was om met een bundeling van krachten van katholieke jongeren de RKSP te beïnvloeden. Na de RKSP- jongerencommissie en het VKJ was dit al het derde initiatief van jongeren om de RKSP te beïnvloeden. Nieuw was dat de organisatie ditmaal op het fascisme leek geïnspireerd, vermoedelijk om te kunnen concurreren met het tevens opkomende Verdinaso. Ook deze organisatie kreeg nul op het rekest van de leiding van de RKSP, die geen trek had in een fascisme-gelijkende jeugdorganisatie. Hierdoor verdwenen de RK Stormtroepers in 1934.214

In de gepolariseerde katholieke studentenbeweging was ‘politiek’ een beladen thema geworden, waarop alleen de idealisten zich wensten te profileren. Dat deden zij niet door hun

210 J.T., ‘Dietsch Studenten Verbond afd. Tilburg’, RSB 21 (26 mei 1931); H. de G., ‘Souper op zondagavond’,

RSB 21 (17 februari 1931).

211 Jac Stolte, ‘De politieke retraite te Amersfoort’, RSB 22 (26 april 1932). 212 A. Hartzonderland, ‘Amersfoort’, RSB 22 (26 april 1932).

213 J.S., ‘Fusillade’, De Dijk 1 (oktober 1932).

214 Chen en Faassen, Roomse ruzie, 28-31; H. Schippers, Zwart en nationaal front. Latijns georiënteerd rechts-

radicalisme in Nederland (1922-1946) (Amsterdam 1986) 91; Luykx, Heraut, 526-527; J. Bornewasser, Katholieke Volkspartij Deel I Herkomst en Groei (tot 1963) (Nijmegen 1995) 100-101.

55

sympathie aan de RKSP te betuigen, maar door de RKSP onder vuur te nemen. Door het radicaliserende optreden van de idealisten verliep het getij voor idealisten die de RKSP constructief en gematigd wilden benaderden. In de rumoerige jaren tussen 1931 en 1934 stierven zowel de RKSP-jongerenorganisatie, de VKJ als de RK Stormtroepers een stille dood. Het zou nog tot 1940 duren voor de RKSP weer actie ondernam om jongeren bij de partij te