• No results found

De idealistische studenten uit de katholieke studentenbeweging voelden zich niet altijd thuis in de katholieke gemeenschap. Zij hadden scherpe kritiek op de katholieke gemeenschap, die in hun ogen verburgerlijkt was. Met hun lekenapostolaat wilden zij daar graag verandering in brengen, maar er was nog geen Nederlandse Katholieke Actie waarin het lekenapostolaat gestalte kreeg. Bovendien gingen de pretenties van het lekenapostolaat van de idealistische studenten verder dan het religieuze domein. In hun ideaal hing geloof immers sterk samen met andere maatschappelijke aspecten. Zo koppelden idealistische studenten uit Brabant de strijd voor een verdieping van het geloof aan de strijd voor erkenning van hun regionale identiteit. Toch kregen deze idealistische Brabantse studenten moeilijk een voet tussen de deur bij bestaande katholieke organisaties. Deze organisaties waren zowel niet berekend op de behoefte van deze jongeren om mee te praten, als op hun regionalistische gevoelens. Vanuit die onbevredigde behoefte het eigen geluid te laten horen, richtten katholieke (oud-)studenten uit Brabant in de jaren dertig het tijdschrift en de organisatie Brabantia Nostra op. In dit hoofdstuk bekijken we de verhouding van deze organisatie voor lekenapostolaat en Brabants leiderschap tot het streven naar politieke vernieuwing.

4.1 Van studenten-gilde naar gewestelijke beweging

In de katholieke studentenbeweging waren vanaf midden jaren twintig de provinciale Gilden opgekomen. Het Brabants Studenten Gilde van Onze Lieve Vrouw, dat in 1926 werd opgericht, was het eerste van deze gilden. Na de gelijkstelling van algemeen en bijzonder onderwijs, was het aantal katholieke middelbare scholen in Brabant flink gegroeid. De groeiende groep studenten die onderwijs had genoten aan deze scholen was het potentieel voor een Brabants gilde binnen de katholieke studentenbeweging. De initiatiefnemer van het BSG, de Heemvaarder Jules Froger, wilde dat deze katholieke academici als een voorhoede zouden bijdragen aan ‘de ontwikkeling van het Brabantsche leven op grondslag van een bloeiend katholiek geloofsleven’.276

Door middel van zomerkampen wilde het BSG de studenten tot een katholieke Brabantse elite vormen. De zomer was hiervoor geschikt, omdat studenten dan bij hun ouders

276 KDC, Archief UKSN, inv.nr. 199, Grondregelen van het Brabantsch Studentengilde van Onze Lieve Vrouw,

69

verbleven. Het zomerkamp van het BSG vestigde zich dan nabij een Brabants dorp op het platteland om samen met de lokale bevolking activiteiten te ondernemen, die sterk deden denken aan het vermaak in een groep als Heemvaart. Zo waren er volkszangbijeenkomsten en folkloristische optochten. Vanaf het kamp 1933 bouwden de Gildebroeders ook iedere zomer een Mariakapelletje in het dorp waar het kamp neerstreek.277 Deze manifestaties van Brabantse volkscultuur werden afgewisseld met inleidingen op thema’s als ‘de moreele opvoeding tot katholieke actie’ en ‘de wording en verval van het Heilig Roomsche Rijk’.278 Deze inleidingen

voorzagen het kampwerk van het BSG van een ideologisch fundament.

De ideologie van het BSG was toegespitst op het bestrijden van het liberalisme, dat als meest acute bedreiging van het katholieke denken werd gezien. Fascisme en communisme had het BSG minder in het vizier, omdat de schadelijke effecten van het liberale en moderne denken al zichtbaar waren bij de Brabantse burgerij. Zij zouden het geloof steeds meer als een bijzaak zien. Dit was voor de leden van het BSG onbestaanbaar, omdat volgens hen de godsdienst het gehele leven diende te doordringen. Nog voor er in Nederland sprake was van een organisatie met de naam Katholiek Actie, werd de term katholieke actie al in kringen van het BSG gebezigd om de strijd tegen het liberale denken mee aan te duiden. De Gildebroeders droegen als ‘kinderen van het overgangstijdperk’ verantwoordelijkheid om in deze ‘omwentelingsperiode’ hun katholieke actie ook buiten de studentenbeweging uit te dragen.279

Omdat het BSG zich breder wilde organiseren dan alleen de studentenbeweging, stond zij ook open voor leerlingen van andere onderwijsinstellingen zoals de katholieke lerarenopleidingen en middelbare technische scholen. De toeloop die het BSG van buiten de katholieke studentenbeweging kende, was voornamelijk afkomstig van de Katholieke Leergangen. Deze onderwijsinstelling in Tilburg verzorgde opleidingen tot leraar voor katholieke scholen. Hoewel het BSG formeel als een afdeling van de Unie gold, was zij voor haar aanwas dus niet volledig afhankelijk van de verenigingen die aangesloten waren bij de Unie.280 Het BSG had dus niet zozeer haar doelstelling binnen de katholieke studentenbeweging, als wel in de Brabantse volksgemeenschap.281

277 Van Raaij, ‘Brabants studentengilde’, 165-166; KDC, Archief UKSN, inv.nr. 199, Uitnoodiging tot bijwoning

van De Derde Brabantsche Studentendag te Tilburg.

278 H.V., ‘Brabantsche Kroniek’, RSB 21 (21 oktober 1930).

279 H. de Goey, ‘De katholieke actie en hoe ze groeit in ons universiteitsleven. I.’, RSB 20 (3 december 1929); H.

de Goeij, ‘De katholieke actie en hoe ze groeit in ons universiteitsleven. II.’, RSB 20 (17 december 1929).

280 KDC, Archief UKSN, inv.nr. 199, Brief van de h.t. Adj. Uniesecretaris aan J. Froger, 18 januari 1929. 281 KDC, Archief UKSN, inv.nr. 201, Brief aan Frans Prick, 3 januari 1938; KDC, Archief UKSN, inv.nr. 199,

70

Om de Brabantse bevolking mee te nemen in het gedachtegoed van het BSG, richtten leden en oud-leden het tijdschrift Brabantia Nostra op. Het idee voor dit tijdschrift was op de landdag van 1935 geboren. Bijna- of net-afgestudeerde Gildebroeders zagen in dit initiatief een mogelijkheid om na hun studententijd met elkaar in contact te blijven en de Brabantse geest levend te houden. Hoewel het tijdschrift zelfstandig zou zijn, was er veel verwantschap tussen het tijdschrift en het BSG. Wat betreft de geestelijke leiding, tapte het tijdschrift uit hetzelfde vaatje als het BSG. P.C. de Brouwer, de officieuze moderator van het BSG, nam ook in het nieuw opgerichte tijdschrift een raadgevende rol op zich. Ook een aantal redacteuren was uit het BSG afkomstig. Naast Toon Wijffels, zat ook de oud-voorzitter van het BSG en oud-praeses van de Rotterdamse studentenvereniging Laurentius Frans van der Ven in de redactie. Dat het voor redacteuren echter geen vereiste was dat men een leidende rol in de katholieke studentenbeweging had gehad, bewees Geert Ruygers.282

Geert Ruygers was een van de belangrijkste initiatiefnemers achter het tijdschrift. Hoewel Ruygers geen universitaire opleiding had en nooit lid was van een bij de Unie aangesloten studentenvereniging, had hij wel aan verscheidene katholieke onderwijsinstellingen onderwijs genoten. Ruygers, die in 1911 geboren was, bezocht seminaries in Sint-Oedenrode en in Hoogstraten in België. Omdat het Belgische gymnasiumdiploma niet geldig was voor toelating tot een Nederlandse universiteit, volgde hij vanaf 1930 een opleiding Nederlands aan de Katholieke Leergangen. Hier bouwde hij zijn netwerk van gelijkgezinden op. Zo werd hij actief in de vereniging van de Katholieke Leergangen genaamd Sint-Leonardus. Daarnaast sloot hij zich aan bij het BSG, waar hij deel uitmaakte van het bestuur toen het initiatief tot Brabantia Nostra werd genomen. Zo kreeg hij een grote invloed op de koers van het tijdschrift.283

De koers die de redactie in de eerste jaargangen uitstippelde was vrijwel identiek aan het gedachtegoed van het BSG. Er werd gewaarschuwd voor de ontkerstening als gevolg van liberalisme in Brabant.284 Dit liberalisme uitte zich voornamelijk in een ‘burgerlijk laïcisme’, waardoor bepaalde, voornamelijk welgestelde, delen van de bevolking van het geloof vervreemd waren geraakt.285 Hoewel met de oprichting van een tijdschrift het strijdmiddel van de idealistische studenten was gewijzigd, stond het streven naar een katholicisme dat het gehele

282 Van Oudheusden, Brabantia Nostra, 77-80.

283 Van Oudheusden, Brabantia Nostra, 81-84; KDC, Archief UKSN, inv.nr. 199, Brief aan J. Heerkens, 11

november 1935.

284 A. Wijffels, ‘Het altaar: een brandpunt der Brabantse cultuur’, Brabantia Nostra (BN) 1 (18 september 1936). 285 G. Ruygers en F. van der Ven, ‘Regionalisme en cultuur. V. Cultuur der gemeenschap’, BN 1 (1 april 1936;

Keye, ‘’s-Hertogenbosch, hart van Brabant en Dietsland’, BN 2 (nr.4, 1936-1937); Liga, ‘Waar Brabant sterft…. Machtsvorming te Eindhoven’, BN 2 (nr.3, 1936/1937).

71

leven doordrong nog fier overeind. Om dit ideaal en het daarbij behorende tijdschrift breder bekend te maken onder de bevolking van Brabant, kozen de redacteuren ervoor om de organisatie achter het tijdschrift uit te bouwen.286

In het weekend van 14 en 15 augustus 1937 besloten redactie en sympathisanten tijdens een grote bijeenkomst om van Brabantia Nostra een beweging te maken. Er moesten lokale kringen komen, die plaatselijke activiteiten in de geest van Brabantia Nostra op zouden zetten. Om deze lokale kringen te begeleiden werd in de zomer van 1938 Jef de Brouwer, die net als Ruygers zijn opleiding aan de Katholieke Leergangen had genoten, aangesteld als bezoldigd secretaris van de beweging. Van 1938 tot 1940 deed Jef de Brouwer zijn best om een actieve organisatie op te zetten. Dat bleek lastig, omdat Brabanders zich niet eenvoudig aan de beweging lieten binden. Toen de oorlog in mei 1940 uitbrak, was Brabantia Nostra qua ledental dus geen grote factor van betekenis in Brabant of Nederland.287 Toch wist Brabantia Nostra aan het begin van de Tweede Wereldoorlog een positie te verwerven in de Nederlandse Unie. Om te begrijpen hoe het regionalistische Brabantia Nostra in de landelijk georganiseerde Nederlandse Unie paste, is het belangrijk om eerst wat dieper in te gaan op het karakter en de ideologie van Brabantia Nostra.

4.2 Brabants, dus katholiek

De gewestelijke beweging rondom Brabantia Nostra zette zich in voor het behoud van de specifieke kenmerken van Brabant en haar inwoners. Om deze kenmerken te kunnen behouden, was het eerst nodig om te formuleren wat deze gewestelijke kenmerken precies waren. Die zoektocht naar hetgeen de Brabanders verbond, was voor Brabantia Nostra betrekkelijk eenvoudig. De aanhangers van het gedachtegoed van Brabantia Nostra kozen zonder enige schroom voor het katholieke geloof als vertrekpunt voor een Brabantste identiteit. Volgens hen hield de katholieke orde de verschillende delen van Brabant bij elkaar.288 Daarbij liet Brabantia Nostra zich weinig gelegen liggen aan het feit dat het Land van Heusden en Altena een protestantse meerderheid kende. Brabantia Nostra voerde er zelfs campagne voor om de met de reformatie protestants geworden Geertruidskerk in Geertruidenberg weer in katholieke handen te krijgen. Het gemeenschapsleven in Brabant was immers katholiek.289

286 Van Oudheusden, Brabantia Nostra, 91-93. 287 Ibidem, 93-99.

288 F. van der Ven, ‘De katholieke orde in Brabant’, BN 1 (15 oktober 1935). 289 Van Oudheusden, Brabantia Nostra, 155-157.

72

Doordat in Brabant de gewestelijke en religieuze identiteit samenvielen, zag Brabantia Nostra zich tot taak gesteld om ‘Gods rijk te bevestigen en verbreiden’.290 Deze taakopvatting

leidde er ook toe dat niet-katholieken in de beweging werden gewantrouwd. Wanneer iemand die niet katholiek was zich zou aanmelden voor een Brabantia-Nostra-kring, moest het Dagelijks Bestuur diens ‘plaatselijke invloed nagaan’.291 Die exclusiviteit voor katholieken was

zodanig ingebakken in het wezen van Brabantia Nostra, dat er zelfs ver na de Tweede Wereldoorlog nog twijfel over bestond of protestanten lid konden worden van de Centrale van Brabantia Nostra.292 Ondanks deze nadruk op het godsdienstige profiel kon volgens het gedachtegoed van Brabantia Nostra niet iedere katholiek een Brabander genoemd worden. Aanhangers van Brabantia Nostra waren van mening dat de Brabantse cultuur volledig anders was dan de cultuur van boven de rivieren, doordat het katholieke geloof ook na de reformatie dominant was gebleven in Brabant.

Brabantia Nostra ging zo ver in het onderscheid tussen de Hollandse en Brabantse cultuur, dat zij onder de eenvoudige boerenbevolking van Brabant een zuiverder geloof meende te ontwaren.293 Dat valt niet geheel los te zien van de tijd waarin Brabantia Nostra ontstond. Rond hetzelfde moment verscheen bijvoorbeeld ook het boek ‘De Nederlandse Volkskarakters’, waarin aan de bevolking van iedere regio specifieke eigenschappen werden toegedicht.294 Dat het Brabantse volkskarakter een zuivere vorm van het katholicisme bevatte, strookte met die benadering. Het maakte de Brabantse cultuur vanuit religieus oogpunt in ieder geval des te beschermingswaardiger. Er waren daarom campagnes tegen de verderfelijke invloed van toeristen die zich naar Brabantse maatstaven te naakt zouden kleden.295 Ook waarschuwde het

tijdschrift voor teveel aanpassing aan andere culturen: ‘onredelijk en misdadig is het, voor het bezit van een vreemde, hoger gewaande cultuur, de eigen waarden te miskennen.’296 Het verst

ging de overweging om optanten voor het lidmaatschap van Brabantia Nostra te controleren op Brabantse afstamming. Hoewel dit voorstel uiteindelijk afgewezen werd, geeft de bespreking ervan wel aan dat culturele en raciale kenmerken dicht bij elkaar konden liggen .297

290 J. de Brouwer, ‘Katholieke actie’, BN 1 (15 januari 1936).

291 BHIC, Archief Brabantia Nostra, inv.nr. 6, Verslag van de Vergadering van de Centrale op vrijdag 28 Dec.

1938 in Hotel Suisse te Tilburg.

292 BHIC, Archief Brabantia Nostra, inv.nr. 9, Notulen van de jaarvergadering, gehouden op 7 februari 1961 in

restaurant Modern te Tilburg.

293 Van Oudheusden, Brabantia Nostra, 128; G. Ruygers en F. van der Ven, ‘Regionalisme en cultuur. Het

katholicisme in Brabant’, BN 1 (15 februari 1936).

294 P.J. Meertens en A. de Vries (red.), De Nederlandsche volkskarakters (Kampen 1938) V-VII. 295 Brabantia Nostra, ‘Toerisme in Brabant. Eerbied voor Brabants karakter’, BN 2 (nr.13, 1936/1937). 296 G. Ruygers, ‘Vreemde cultuur’, BN 2 (nr.17, 1936/1937).

297 BHIC, Archief Brabantia Nostra, inv.nr. 6, Verslag van de eerste vergadering van de Centrale van Brabantia

73

Dergelijke ideeën over een uniek Brabants katholicisme vielen niet bij iedereen in goede aarde. Juist in katholieke kringen was er kritiek, omdat de universaliteit van het katholieke geloof zich niet liet verenigen met opvattingen over een typisch Brabants en zuiverder katholicisme. Er waren daarom ook katholieken die zich ergerden aan het provincialistische optreden van zowel het BSG als Brabantia Nostra.298 Onder andere in het Tilburgse studentenblad Viking ageerden tegenstanders van Brabantia Nostra tegen ‘overdreven chauvinistische tendenzen’.299 Toch bleef Brabantia Nostra doorgaan met het scheppen van een synthese tussen religieuze en gewestelijke identiteit. Wijffels opperde bijvoorbeeld dat organisaties die het predicaat R.K. droegen, dit predicaat konden vervangen door Brabants of Limburgs. Door als organisatie een gewestelijke identiteit aan te nemen, zou de organisatie beter in de lokale katholieke cultuur ingebed zijn.300 Het episcopaat en de geestelijkheid worstelden met deze ideeën van Brabantia Nostra over een katholiek-gewestelijke synthese. Zij liepen daarom niet warm voor het gedachtegoed van Brabantia Nostra.

Dat Brabantia Nostra zich tot legionairs van de kerk opwierpen, betekende nog niet dat het episcopaat op hun inzet zat te wachten. De redacteuren van Brabantia Nostra besteedden veel aandacht aan het lekenapostolaat in het tijdschrift.301 Het apostolaat van Brabantia Nostra moest ‘door het Kerkelijk gezag tot een daad van de Kerk gemaakt’ worden. Theologisch beriep Brabantia Nostra zich daarbij op het kerkbeeld van het ‘lichaam van Christus’, waarmee ook de Katholieke Actie in andere landen gelegitimeerd werd. In dit kerkbeeld waren de lekenapostels de ledematen die door het kerkelijk gezag als hoofd bestuurd werden.302 Realiteit

was echter dat het kerkelijk gezag het apostolaat van Brabantia Nostra niet als daden van de kerk erkende. Hoewel Brabantia Nostra graag officiële kerkelijke goedkeuring had gekregen, weigerde de bisschop van ’s-Hertogenbosch mgr. Diepen dit toe te kennen.303

Doordat het initiatief voor Brabantia Nostra van leken was gekomen, hielden geestelijken enige afstand tot de organisatie. De geestelijken die in contact stonden met Brabantia Nostra deden dit op persoonlijke titel als bestuurslid of als officieus raadsman, maar niet als moderator.304 Het bestuur van Brabantia Nostra ondernam daarna nog pogingen om in verbinding te komen met de kerkelijke overheid, maar veel leverde het niet op. Eenmaal ging

298 Van Raaij, ‘Brabants studentengilde’, 164.

299 W.J.M., ‘Studentenpers’, De Dijk 4 (December 1935).

300 A. Wijffels, ‘Richtlijnen voor de sanering van het bouwvak’, BN 1 (1 mei 1936). 301 J. de Brouwer, ‘Wij en de priesters’, BN 1 (1 april 1936).

302 J. de Brouwer, ‘Katholieke actie’, BN 1 (15 januari 1936).

303 BHIC, Archief Brabantia Nostra, inv.nr. 6, Verslag van de Vergadering van de Centrale op vrijdag 28 Dec.

1938 in Hotel Suisse te Tilburg.

74

het bestuur van Brabantia Nostra op audiëntie bij de bisschop van ’s-Hertogenbosch Diepen. Daar kreeg de afvaardiging te horen dat Brabantia Nostra een ‘verbindingspersoon’ toegewezen kreeg, die uitdrukkelijk geen moderator of gedelegeerd bestuurslid was. 305 Over deze

bijeenkomst meldde bisschop Diepen zelf dat hij de afgevaardigden ‘tot meer bezadigde inzichten’ had gebracht.306 Het is niet verwonderlijk dat Diepen weinig enthousiasme voor

Brabantia Nostra op kon brengen. In 1934 hadden de Nederlandse bisschoppen nog bericht gekregen vanuit Rome dat zij het lekenapostolaat voortaan in een door de hiërarchie geleide organisatie voor Katholieke Actie onder moesten brengen.307

Hoewel de Katholieke Actie als organisatie tot de Tweede Wereldoorlog nog in de kinderschoenen stond, was er in de tweede helft van de jaren dertig weinig kerkelijke steun meer voor onafhankelijke lekengroepen zoals Brabantia Nostra. De problemen met felle idealisten in de katholieke studentenbeweging en opstandige katholieke schrijvers lagen nog vers in het geheugen. Het was vooral de politisering van het idealisme geweest, die het idealisme rond 1934 had doen ontsporen. Dat Brabantia Nostra ook kritiek leverde op de RKSP, zal daarom niet geholpen hebben bij het verkrijgen van bisschoppelijke goedkeuring. Toch was het bestuur van Brabantia Nostra erop gebrand om ook politiek mee te kunnen praten.

Aanvankelijk stond het tijdschrift Brabantia Nostra welwillend tegenover de RKSP, omdat zij het katholieke geluid in de politiek liet horen. Een auteur als Wijffels was namelijk bang dat in de ‘moderne cosmopolitische wereld (...) de godsdient uit het openbare leven geweerd’ zou worden. Om een tegenwicht te bieden aan die groepen die de invloed van de kerk op het openbare leven wilden terugdringen, was het belangrijk om als katholieken achter de RKSP te gaan staan.308 Toch was er ook kritiek. In de ogen van Brabantia Nostra-redacteuren was de RKSP vooral een partij van katholieken van boven de rivieren. De Brabantse bevolking was door de jarenlange achterstelling apolitiek geworden. Door dit gebrek aan politieke betrokkenheid onder de Brabanders, hadden de noordelijke katholieken de partij kunnen kapen.309 Het gevolg was dat de RKSP gecorrumpeerd was met liberaal en burgerlijk gedachtegoed, dat als noordelijk cultuurgoed werd gezien. Het ontbrak de RKSP daarom aan overtuiging om tegen het kapitalisme en materialisme in te gaan of voor het Groot-Nederlandse ideaal uit te komen.310

305 BHIC, Archief Brabantia Nostra, inv.nr. 6, Jaarverslag 1939 van Brabantia Nostra. 306 Van Oudheusden, Brabantia Nostra, 99.

307 De Haan, Volgzame elitestrijder, 34-36.

308 A. Wijffels, ‘Het altaar: een brandpunt der Brabantse cultuur’, BN 1 (18 september 1936). 309 F. van der Ven, ‘Brabant in de politiek’, BN 2 (nr.2 1936/1937).

310 A. Wijffels, ‘Het altaar: een brandpunt der Brabantse cultuur’, BN 1 (18 september 1936); F. van der Ven,

75

Brabantia Nostra vond ook dat de oudere generaties de dienst uitmaakten in de partij.311

Hierdoor was voor het vurig idealisme van de jongeren geen plaats. Wijffels en Van der Ven wilden dat de RKSP serieus naar de jongeren zou gaan luisteren. Gebeurde dit niet, dan zouden jongeren hun vertrouwen in de politiek verliezen en hun heil gaan zoeken in ‘een algemeen politiek autoritaire beweging’.312 Hoewel er op het voorblad van Brabantia Nostra aan de

vooravond van de Tweede Kamerverkiezingen van 1937 een stemoproep voor de RKSP te lezen was, sprak uit de laatste zin ook een duidelijk wens: ‘maar in en binnen de R.K. Staatspartij willen wij een eigen zelfstandige ontwikkeling als waarborg voor het behoud van onze eigen aard en traditie.’313

Vanaf oktober 1936 was Brabantia Nostra in overleg met de RKSP om te kijken waar de organisaties konden samenwerken. Het gebrek aan enthousiasme onder jongeren was nog