• No results found

De oprichting van een katholieke universiteit in Nijmegen in 1923 betekende een nieuwe schakel in de katholieke elitevorming. Er zou in Nijmegen een Rooms keurkorps opgeleid worden dat de schouders onder de katholieke gemeenschap ging zetten. Des te merkwaardiger was het grote aantal Nijmeegse (oud-)studenten dat tijdens en na de oorlog betrokken raakte bij de politieke vernieuwingsbeweging in de Nederlandse Unie, de Nederlandse Volksbeweging en zelfs de PvdA.382 De Nijmeegse studenten maakten net als hun katholieke medestudenten in andere steden deel uit van de katholieke studentenbeweging. Zij hadden immers ook een katholieke studentenvereniging, die vergelijkbare spanningen kende als de verenigingen in andere steden. Toch was er ook een wezenlijk verschil. In tegenstelling tot de katholieke studenten in andere steden, waren de Nijmeegse studenten tijdens hun gehele opleiding omgeven door katholieke professors en hoogleraren onder wie vele geestelijken. In dit hoofdstuk wordt daarom onderzocht wat dit betekende voor de houding van Nijmeegse studenten tot de katholieke gemeenschap.

5.1 Eigen kultuur

De Katholieke Universiteit Nijmegen betekende voor velen het kroonstuk op de katholieke emancipatie.383 In een extatische rede bij de opening van de nieuwe universiteit in 1923, wond

de kersverse rector magnificus er geen doekjes om: ‘Wij mogen het feit niet miskennen dat wij nù de laatste schrede hebben gezet op den glorieuzen maar doornigen weg, dien onze ouders en voorouders, gehoor gevend aan de roepstem hunner Bisschoppen, hebben ingeslagen.’384 De

jubelstemming deed vermoeden dat de nieuwe universiteit het felbevochten resultaat was van een uitputtende strijd waar de hele katholieke gemeenschap aan mee had geholpen. In werkelijkheid lag het veel genuanceerder. Niet iedere katholiek had dezelfde beweegredenen om een katholieke universiteit te verlangen. Er waren verschillende argumenten die de oprichting van een katholieke universiteit konden legitimeren.385

382 Van prominente katholieke PvdA’ers als Sjeng Tans, Cees ten Hagen, George Cammelbeeck en Vic Beermann

(voorzitter Katholieke Werkgemeenschap in de PvdA) was Nijmegen de alma mater.

383 U. Nooteboom, ‘Tien jaren studentenleven aan de Carolina’, Vox Carolina. Nijmeegsch studentenweekblad

(VC) 8 (5 oktober 1934).

384 Brabers, Eigen cultuur, 43. 385 Ibidem, 80-81.

88

Katholieken zagen in een eigen universiteit een voorwaarde om meer geloofsgenoten tot hoge maatschappelijke functies te laten doorstromen. Van oudsher was de katholieke gemeenschap achtergesteld in Nederland inzake hoge maatschappelijke functies. Deze functies werden, ook nadat katholieken in 1796 gelijke burgerrechten hadden gekregen, nog steevast door protestanten vervuld. Dat kwam mede doordat er relatief veel minder hoogopgeleide katholieken dan hoogopgeleide protestanten waren. Een eigen universiteit zou ervoor kunnen zorgen dat deze kloof gedicht zou worden.386

Een ander belangrijk motief om een eigen universiteit te stichten, was de bescherming van katholieke studenten tegen de verderfelijke invloeden van het neutrale onderwijs. Er werd verondersteld dat er aan de neutrale universiteiten een sfeer van antipapisme heerste. Wanneer katholieke jongeren op een van deze universiteiten aangewezen waren, zou hun geloof daar door docenten en medestudenten voor achterlijk versleten worden. Dat bracht dit het risico met zich mee dat jongeren aan hun geloof konden gaan twijfelen. Een katholieke universiteit moest er dus ook komen om het eigen geloof te verdedigen tegen aanvallen van de wetenschap.387

Er waren ook katholieken die een eigen universiteit niet zagen zitten. Het ging hier hoofdzakelijk om katholieken die onderwijs genoten of hadden genoten aan een van de openbare universiteiten. Een universiteit die godsdienst en wetenschap zou integreren ten dienste van geloofsverdediging, stond haaks op hun visie op de wetenschap. Binnen de vereniging voor jonge katholieke intellectuelen, de ‘Katholieke Wetenschappelijke’, stonden de onafhankelijkheid van de wetenschap en de academische openheid naar niet-katholieken hoog in het vaandel. Zij zagen liever dat katholieke studenten naar openbare universiteiten zouden blijven gaan. Op die manier zou bovendien de kans groter zijn dat katholieken tot hoge maatschappelijke functies konden doorstromen, dan wanneer ze geïsoleerd op hun eigen universiteit zouden studeren.388

Van doorslaggevend belang voor de totstandkoming van een katholieke universiteit was Gerard Brom. In artikelen in het tijdschrift ‘Beiaard’ pleitte hij voor een katholieke universiteit, waarbij hij de verschillende motieven samen probeerde te brengen. Ook tegenstanders wist hij aan zijn zijde te krijgen door te garanderen dat het wetenschappelijk onderzoek aan de nieuwe universiteit onafhankelijk zou zijn. Nadat Brom met zijn publicaties de katholieke universiteit weer op de agenda had gezet, was er genoeg geld binnen gekomen van katholieke schenkers

386 Ibidem, 52-53. 387 Ibidem, 47, 49-50, 60.

89

om met het project aan te vangen.389 Op 17 oktober 1923 werd daarop de katholieke universiteit

in Nijmegen opgericht.

Nu er een katholieke universiteit bestond, kon de katholieke intelligentsia volledig in de eigen onderwijsinfrastructuur opgeleid worden.390 Daarmee kwam een droom van Brom, die geen gemakkelijke relatie met de clerus had, in vervulling: de katholieke gemeenschap zou niet meer alleen door geestelijken gedragen worden, maar ook door intellectuele leken.391 Wilde de katholieke intelligentsia zich tot leiders van de gemeenschap ontwikkelen, dan was het van belang dat de studenten volledig vertrouwd waren met de katholieke cultuur. Om daarvoor te zorgen moest de katholieke universiteit volgens Schrijnen een centrum van ‘eigen kultuur’ worden.392 De universiteit deed zijn best om de katholieke sfeer terug te laten komen in de rituelen en ‘in de bontgekleurde hoeveelheid habijten, pijen, mantels, togen, gedragen door de clerici onder de hoogleraren en studenten.’393 Toch was het maar de vraag of daarmee

katholieke leiders werden gevormd. De nieuwe Nijmeegse studenten werden immers niet alleen in de collegebanken gevormd, maar ook erbuiten.

Zoals de katholieke gemeenschap discussieerde over een eigen universiteit, zo discussieerde de Nijmeegse studentengemeenschap over een eigen studentenverenging. Wat betekende ‘centrum van eigen kultuur’ voor eventuele studentenverenigingen of –organisaties in Nijmegen? Toen de eerste generatie studenten zich over deze vraag boog, kwamen grote tegenstellingen aan het licht. De katholieke universiteit kon dan wel een ‘centrum van eigen kultuur’ zijn; het onbrak de heterogene studentengemeenschap aan overeenstemming over de vraag wat de eigen cultuur was.394 Zo lang die overeenstemming er niet was, kon er van de

vorming van een eensgezinde katholieke voorhoede in Nijmegen geen sprake zijn.

5.2 Liberale injectie en Karbol

De universiteit van Nijmegen ging in 1923 van start met 189 studenten.395 Zij waren de eerste lichting studenten die zich mocht laven aan het onderwijs van de pas opgerichte universiteit. Er waren echter nog weinig voorzieningen voor studenten in de stad Nijmegen. De eerste studenten

389 Brabers, Eigen cultuur, 71-74, 81-82. 390 Ibidem, 78.

391 Ibidem, 73-74. 392 Ibidem, 82, 242. 393 Ibidem, 242.

394 J. van Schaik, ‘Een erelid van het N.S.C. is heengegaan’, VC 11 (28 januari 1938).

395 O. Schreuder, Proeven van eigen cultuur. Vijfenzeventig jaar katholieke universiteit Nijmegen 1923-1998. Deel

90

konden dus zelf het decor van hun studentenleven inrichten. De drie studenten die in 1923 de Rooms-Katholieke studentenvereniging Carolus Magnus oprichtten, hadden een vereniging voor ogen waarin de godsdienst centraal zou staan.396 De oprichters Mia van der Kallen, Frans

Schaepman en Jo Wils waren namelijk meer aangetrokken tot het idealisme van Quickborn dan het corporale sociëteitsleven. Van der Kallen en Schaepman hadden eerder in respectievelijk Leiden en Utrecht gestudeerd, maar het verenigingsleven aldaar had hun niet geïnspireerd om iets vergelijkbaars in Nijmegen op te zetten.397 Integendeel, de drie oprichters weigerden om in het eerste bestuur van Carolus Magnus zitting te nemen.398 Wellicht voelden drie al aan dat het moeilijk zou worden om de hele vereniging mee te krijgen in hun idealisme.

Er waren namelijk ook studenten die vonden dat de mogelijkheden tot ontspanning, vermaak en gezelligheid leidend moesten zijn bij het inrichten van Carolus Magnus. Die tegenstelling tussen gezelligheidsgezinde en idealistische studenten in de pas opgerichte Nijmeegse studentenvereniging openbaarde zich vrijwel direct. In de eerste dagen na de oprichting ondernamen studenten en professoren gezamenlijke wandelingen om van gedachten te wisselen over de nieuwe vereniging. Men stuitte daarbij op twistpunten zoals de vraag of de vereniging een eigen sociëteit moest hebben. Door dergelijke verschillen was het niet eenvoudig om een Huishoudelijk Reglement of Statuten op te stellen. Volgens rector magnificus Schrijnen zochten de studenten ‘naar de juiste psychische middelbaan, waarbij men eenerzijds niet te ver van den algemeen-Nederlandschen studentenmos wilde afwijken, en anderzijds toch na-ijverig op het behoud van eigen aard was bedacht’.399

Een belangrijke impuls voor de gezelligheidsgezinde factie in de vereniging kwam van enkele ouderejaarsstudenten uit andere universiteitssteden, die in Nijmegen hun studie wilden afmaken. Hun komst in 1924 werd een ‘liberale injectie’ genoemd.400 Zij wilden in Nijmegen

graag het sociëteitsleven introduceren dat zij van hun vorige universiteiten kenden. In tegenstelling tot Schaepman en Van der Kallen die ook van universiteit waren gewisseld, pakten deze ouderejaars studenten wel het voortouw. De opening van een sociëteit in 1924 was duidelijk een beweging in hun richting. Spoedig richtten de gezelligheidsgezinde studenten hun eigen disputen binnen Carolus Magnus op, waar de van de corpora afgekeken traditionele mores heersten.401

396 D. Oud, ‘De Gong en zijn oorsprong: Heemvaart’ in: F. König en D. Oud (red.), Corpsdispuut ter Sociëteit De

GONG. Vitae Avunculorum 1927-2017 (Nijmegen 2017) 20.

397 Joosten, Katholieken en fascisme, 68; Derks, Heilig moeten, 214-215. 398 Manning, Documentenboek, 285.

399 Brabers, Eigen cultuur, 217.

400 Janssen en Voestermans, Studenten in beweging, 55.

91

Voor Schaepman, Wils en Van der Kallen was dit een signaal dat het de verkeerde kant op ging met de door hun opgerichte studentenvereniging.402 Zij weigerden mee te gaan in de

‘deftige Corpora-ideeën’. De hoge kosten voor dit corpsleven konden ze niet opbrengen, ze hadden weinig trek in de drankgelagen en de liberale geest stond hen niet aan. Inspiratie voor hun verzet tegen de corpsgeest, vonden zij bij de pas opgerichte Heemvaart-beweging. Wat er was overgebleven van de wandelclub, werd omgevormd in een Nijmeegse Heemvaart-groep.403 Naast de eigen doestellingen tot dieper religieus en ascetisch leven, hield de Nijmeegse Heemvaart zich ook bezig met het bestrijden van uitwassen bij de corporale disputen. Zij verklikten sociëteits- en ontgroeningsexcessen aan het universiteitsbestuur in de hoop dat de bestuurders zouden optreden tegen de studenten die het katholieke blazoen besmetten. 404

Toen de Nijmeegse studentenvereniging in 1928 ingrijpend hervormd werd, was dit mede het resultaat van de campagne van Heemvaart tegen de losbandige studenten. In de katholieke pers was ophef ontstaan over de ontgroeningspraktijken bij Carolus Magnus. Om Carolus Magnus voor iedereen toegankelijk te houden, werd er besloten om de studentenvereniging te splitsen. De vereniging moest immers een veilige plek zijn voor alle Nijmeegse studenten, ook zij die geen kroegtijgers waren. De disputen die flink wilden borrelen en ontgroenen gingen over naar de nieuw opgerichte Sociëteit Roland. In de vanaf dat jaar Nijmeegs Studenten Corps ‘Carolus Magnus’ (kortweg N.S.C.) geheten vereniging, zou daardoor meer ruimte komen voor de gematigdere studenten.405 Nergens in de katholieke studentenbeweging hadden de tegenstellingen tussen gezelligheidsgezinde studenten en idealisten zo concreet gestalte gekregen als in de vereniging van het ‘centrum van eigen cultuur’. Aan de ene kant vond men Heemvaart, aan de andere kant Roland. Het kon niet verhinderen dat de spanningen in Nijmegen in de jaren na 1928 nog verder opliepen.

Van alle Heemvaart-groepen, kwam de Nijmeegse Heemvaart-groep het sterkst onder invloed van pater Van Sante. Omdat Van Sante domicilie in Nijmegen had, kon hij gemakkelijk de Nijmeegse Heemvaart bezoeken. In de Stikke Hezelstraat in Nijmegen ontstond een soort van religieuze commune waar fanatieke Van Sante aanhangers samenwoonden.406 Deze radicale Heemvaarders hadden de felste kritiek op het sociëteitsleven, omdat zij een rigoureus ascetisch katholicisme voorstonden. Toen Van Sante in 1932 weggestuurd werd, raakte deze

402 Derks, Heilig moeten, 214-215; Manning, Documentenboek, 288-289. 403 Manning, Documentenboek, 288-289.

404 Van Raaij, ‘Geloof als kritiek’, 21-23.

405 Luykx, Heraut, 502; Manning, Documentenboek, 273-274; Janssen en Voestermans, Studenten in beweging,

55.

92

radicale Heemvaarders verbitterd. Zij kozen vol voor het Verdinaso.407 De radicale Van Sante-

kring vervreemdde langzamerhand van het N.S.C., toen zij met Verdinaso steeds nadrukkelijk in fascistisch vaarwater raakte.408

Dat gold echter niet voor alle leden van de Nijmeegse Heemvaart-groep. Fascistische opvattingen waren geen gemeengoed in de Nijmeegse Heemvaart-groep. Iemand als Frans Schaepman, die aan de wieg van de Nijmeegse Heemvaart stond, nam in zijn proefschrift ‘Het fascisme naar zijn beginselen beoordeeld’ uit 1931 afstand van de politieke stroming in opkomst. In 1924 had hij zich in het tijdschrift De Valbijl nog positief uitgelaten over het fascisme, maar zijn belangstelling voor het fascisme was op religieuze gronden omgeslagen in afkeer.409 Oudere Heemvaarders als Schaepman en Wils kozen niet voor het Verdinaso, maar bleven trouw aan de studentenvereniging die zij hadden opgericht. Zij hadden met vrienden uit de Heemvaart een eigen dispuut binnen het N.S.C. opgezet. Het dispuut heette aanvankelijk Karbol, wat zoveel betekende als tegengif of ontsmettingsmiddel.410 De naam deed sterk vermoeden wat de missie van het dispuut was: binnen het verenigingsverband tegenwicht bieden aan de liberale injectie. Later zou de naam gewijzigd worden in De Gong, wat minder agressief zou zijn dan Karbol.411

De verschillen binnen de Nijmeegse Heemvaart-groep werden aan het begin van de jaren dertig steeds groter. Waar de radicaalste Heemvaarders de strijd voor het katholiek idealisme met Verdinaso vooral buiten de vereniging wilden voeren, ontwikkelde De Gong zich tot een alternatief studentendispuut binnen het N.S.C. Ook leden van buiten de Heemvaart konden zich bij De Gong aansluiten. Toen het Verdinaso in 1934 volledig buiten de katholieke studentenbeweging kwam te staan, luidde dit ook het eind in van de Nijmeegse Heemvaart- afdeling. De Gong daarentegen bleef bij haar oorspronkelijke doelstelling. Als tegenbeweging binnen het N.S.C. werd De Gong een broedplaats van idealisme.412

Als dispuut van het N.S.C. was De Gong een vreemde eend in de bijt. Binnen het N.S.C. werden de leden van De Gong spottend ‘melkdrinkers’ genoemd, als verwijzing naar het geheelonthoudingsideaal van Heemvaart.413 De leden van De Gong hielden ook de ‘zelf-cultuur’

407 De Valk, ‘Nijmeegs Studententijdschrift’, 77-78; Janssen en Voestermans, Studenten in beweging, 55; Joosten,

Katholieken en fascisme, 348; Manning, Documentenboek, 276-277.

408 De Valk, ‘Nijmeegs Studententijdschrift’, 75-81.

409 F. König en D. Oud (red.), Corpsdispuut ter Sociëteit De GONG. Vitae Avunculorum 1927-2017 (Nijmegen

2017) 52-53; Joosten, Katholieken en fascisme, 68-69.

410 KDC, Archief Nijmeegse Studenten Vereniging Carolus Magnus (Carolus), inv.nr. 117, Brief van H. Mastboom

aan Sen.Hl.Stud.Noviomag., 27 oktober 1927.

411 König en Oud, De GONG, 35.

412 Oud, ‘Oorsprong: Heemvaart’, 25; Particuliere collectie De Gong, Jaarverslag 1937-1938 door Lodewijk

Verwer, 21 juni 1938.

93

van Heemvaart levend.414 Dat betekende dat studenten zich niet alleen verlieten op activiteiten

die geestelijken of docenten voor hen organiseerden, maar dat zij ook zelf activiteiten voor hun religieuze en intellectuele verdieping opzetten. Die zelfwerkzaamheid kwam vooral tot uiting in de studieclubs en intellectuele kringen in het N.S.C., waar veel leden van De Gong bij betrokken waren.415

De religieuze verdieping die kenmerkend was voor Heemvaart, zag men ook terug in De Gong. Terwijl het aantal priester-studenten dat lid werd van het N.S.C. gestaag afnam, bleef de aanwas van priester-studenten bij De Gong lange tijd hoog. Onder de vele priesters die vóór de oorlog lid waren van De Gong, bevonden zich bijvoorbeeld de vernieuwende theologen, en tevens broers, Herman en Han Fortmann.416 De Gong was ook voor priester-studenten een inspirerende omgeving, getuige de artikelen van Han Fortmann voor het Nijmeegse universiteitsblad Vox Carolina over een vernieuwd en idealistisch katholicisme.417

Het lekenapostolaat stond ook in de belangstelling bij De Gong. Herman Fortmann zou bij de oprichting van de Katholieke Actie in Nederland in 1937 bijdragen aan de theologische legitimatie van het lekenapostolaat in de ‘mystiek lichaam van Christus’ theologie.418 De urgentie van het lekenapostolaat moet hem tijdens zijn studententijd al duidelijk geweest zijn. Niet alleen de priester-leden van De Gong dienden namelijk een rijk geloofsleven te hebben. Ook voor leken-leden gold ‘dat alle activiteit slechts waarde heeft en slechts duurzaam kan zijn, als en voorzooverre ze geschraagd wordt door een principieele godsdienstige basis’.419 Zelf-

cultuur betekende hierbij dat leden opgeroepen werden om zelf dagelijks in de Bijbel te lezen.420

Daarnaast waren veel leden van De Gong betrokken bij de Theologische Studieclub van het N.S.C. Die was in 1934 opgericht om ‘de leden de kennis van theologische grondbeginselen bij te brengen, speciaal in vraagstukken die voor het godsdienstig leven van belang zijn’.421

Dit lekenapostolaat van De Gong, week sterk af van de dominante drank- en feestcultuur van de rest van het N.S.C. De Theologische Studieclub beklaagde zich dat ‘in een katholiek corps, de belangstelling voor een club, die haar studie op een zoo specifiek katholiek voorwerp

414 De term ‘zelf-cultuur’ komt voor in: J., ‘Waar staan wij?’, VC 9 (25 oktober 1935).

De term wordt verder gebruikt door: Van Raaij, ‘Geloof als kritiek’; Oud, ‘Oorsprong: Heemvaart’.

415 E. Simons en L. Winkeler, Het verraad der clercken. Intellectuelen en hun rol in de ontwikkelingen van het

Nederlands katholicisme na 1945 (Baarn 1987) 144-145.

416 P. Groenen, ‘Het aantal R.K. Studenten in 1925-1926’, Annuarium der Roomsch Katholieke Studenten in

Nederland (1927) 225; König en Oud, De GONG, 52-152.

417 H.F., ‘Naar een vernieuwing’, VC 12 (25 november 1938); H.F., ‘Verbitterd Christendom’, VC 12 (3 februari

1939).

418 De Haan, Volgzame elitestrijder, 59.

419 KDC, Archief J.M.L.Th. Cals, inv.nr. 24, Dispuut De Gong, Jaarrede van de praeses, 1939. 420 H.F., ‘Naar een vernieuwing’, VC 12 (25 november 1938).

94

richt als de Theologische zo ontstellend gering is’.422 Ook bij De Gong hekelde men de

‘individualistische geest en de uiterlijke beschaafdheid van den ouden kroeg’. Bij De Gong ging het eerder om vorming in gemeenschappelijkheid, idealen en offervaardigheid. Zij verwachtte van het corps ‘de noodzakelijke, godsdienstige, culturele en maatschappelijke ontwikkeling’.423

Het kwam De Gong nogal eens op het verwijt van andere disputen te staan dat zij ‘overdreven katholiek’ zou zijn.424

Dat was niet verwonderlijk, aangezien de Nijmeegse studenten bij de katholieke studenten uit andere steden juist te boek stonden als weinig-serieus katholiek. Men zag in de N.S.C.’ers het type katholieke student dat aan een andere universiteit waarschijnlijk voor een neutraal corps zou hebben gekozen. Het ging hier om studenten uit vermogende families, die zich door middel van een exuberante levensstijl van de andere studenten konden onderscheiden. Dit was niet alleen de leden van De Gong een doorn in het oog.425 Het leidde aan het begin van de jaren dertig zelfs tot twijfels of het N.S.C. met haar corpsmentaliteit wel een katholieke studentenvereniging mocht heten en tot de Unie van Katholieke Studentenverenigingen kon behoren. 426

Het contrast tussen de idealisten en de gezelligheidsgezinde ‘kroegheerschers’ was nergens zo groot als in Nijmegen.427 De hoge verwachtingen rondom het instituut dat een katholieke intelligentsia op moest leiden, leidden niet tot grote eensgezindheid onder de studenten. Tot de Tweede Wereldoorlog ontstonden er vrijwel ieder jaar polemieken in het Nijmeegse universiteitsblad Vox Carolina over de mentaliteit van het corps of de Nijmeegse studenten in het algemeen. Er werd lustig gefilosofeerd over de vraag hoe de katholieke student zich moest gedragen.428 Het is opvallend dat de clerus in deze discussie over het katholieke studentenleven geen sturende rol had. De studenten moesten dit zelf uitmaken. Dat was lastig omdat de verschillende groepen studenten er in dit centrum van katholieke cultuur hun eigen definitie van katholieke cultuur op nahielden.

422 KDC, Archief Carolus, inv.nr. 683, Jaarverslag van de Theologische Club over het studiejaar 1933-1934. 423 Particuliere collectie De Gong, Jaarverslag 1937-1938 door Lodewijk Verwer, 21 juni 1938.