• No results found

van nutriënten

6 Effecten van aantasting en herstelbeheer op duinfauna

6.2 Karakteristieke dieren van open droge duinen

6.4.2 Plaggen en frezen

Doel van plaggen is het volledig terugzetten van de vegetatiesuccessie en het afvoeren van nutriënten. Het is de meest rigoureuze vorm van verwijderen van de vegetatie en de humeuze toplaag. Vrijwel alle voedingsstoffen die zich in de loop der jaren in een systeem hebben verzameld worden afgevoerd. Bij plaggen wordt het gehele organische deel van het bodemprofiel tot op de minerale bodem verwijderd. Er ontstaan homogene vlakken, tenzij er rommelig wordt gewerkt of bewust reliëf wordt gecreëerd. Ook plaggen heeft als nadeel dat het microreliëf van de bodem genivelleerd kan worden door de wieldruk bij het gebruik van zware machines Het directe effect van plaggen op de fauna is de afvoer van vrijwel al het dierenleven (uitgezonderd soorten die op dat tijdstip zeer mobiel zijn) in vegetatie, strooisel, humus en bovenste bodemlaag. Desondanks kan de maatregel in een aantal situaties gunstig uitpakken voor fauna, afhankelijk van de uitgangssituatie en de schaal waarmee het wordt uitgevoerd. Veel typische duinsoorten zijn gebonden aan open stukjes zand, met name thermofiele soorten als de Blauwvleugelsprinkhaan en de loopkevers Cicindela hybrida en Harpalus smaragdinus. Deze soorten blijken te profiteren van open plekjes die ontstaan na kleinschalig plaggen (Kerkhof 1999, Anonymous 2000b). Het plaggen van duinheiden in het kalkarme district resulteerde in herstel van Dopheide en Struikheide, waardoor het bloemaanbod toenam. Door de zeer geringe pH en buffercapaciteit van de bodem was van herstel van een

soortenrijke heidevegetatie echter geen sprake. Het hoge, maar soortenarme

bloemaanbod trekt hoge aantallen hommels aan, maar slechts van twee soorten. Ook bij de spinnenfauna gaat de ontwikkeling langzaam. Tot 9 jaar na plaggen van

vochtige duinheiden is de gemeenschap nog duidelijk in een pioniersstadium, gekenmerkt door een hoge activiteit van dwergspinnen. De diversiteit van de fauna zal waarschijnlijk toenemen wanneer de vegetatie zich weer verder heeft kunnen ontwikkelen (Nijssen et al. 2000).

Grootschalig plaggen is over het algemeen nadelig, tenzij dit wordt gedaan in een gebied met lage natuurwaarden teneinde verstuiving op gang te brengen.

Grootschalig machinaal plaggen resulteert in het vernietigen van het microreliëf in de bodem en in homogene vegetaties van één leeftijd. Regelmatig kleinschalig plaggen, waarbij men zorgt dat het microreliëf van de bodem behouden blijft, kan aan de meeste bezwaren van grootschalig plaggen tegemoet komen. De plekjes open zand die ontstaan, in een kleinschalig mozaïek van verschillende successiestadia, bieden veel karakteristieke soorten van het open duin de mogelijkheid om bijvoorbeeld hun eieren af te zetten of naar voedsel te zoeken.

Met het ‘frezen’ van de bodem wordt de toplaag alleen omgewoeld, en niet

afgevoerd zoals bij plaggen. Het is geen geschikte maatregel om te verschralen, maar met name in het kalkrijke duin kan het resulteren in bloemrijke storingsvegetaties, wat van groot belang is voor bloembezoekende insecten, zoals parelmoervlinders. Het frezen van 0,75-1 meter brede stroken langs paden of van voormalige bouwlanden

heeft in het Noordhollands Duinreservaat geresulteerd in o.a. vegetaties van de Slangenkruid-associatie, met veel kaal zand, distels, Kromhals en Slangenkruid. 6.4.3 Begrazing

Het doel van begrazen is het terugdringen van ruige gras- en struweelvegetaties, het instandhouden of herstellen van open duinvegetaties, het tegengaan van bosopslag en het laten ontstaan van structuur in de vegetatie. Begrazing kan in extensieve vorm verhoging van de variatie in vegetatiestructuur bewerkstelligen, bij hoge dichtheden van grazers leidt begrazing al snel tot een uniforme vegetatie. Daarbij moet een lagere begrazingintensiteit worden aangehouden in laag-productieve terreinen dan in delen die een hogere productie hebben. Verschillende soorten grazers hebben

verschillende graasstrategieën en verschillen in voedselvoorkeur. Het type grazer – of de combinatie van verschillende grazers - bepaalt daarmee sterk de effecten op de vegetatie. Bij het opzetten van een begrazingsproject moet daarom rekening worden gehouden met de uitgangssituatie van het terrein (productie van het terrein en variatie daarin) en het uiteindelijke beheersdoel.

De werking van begrazing op de fauna is complex en mede daardoor zijn er nog steeds grote kennislacunes over de effecten van begrazing op fauna. De effecten hangen sterk af van de periode en de intensiteit van begrazing. Tussen facilitatie aan de ene kant en competitie of repressie aan de andere kant kan een 'trade-off' relatie bestaan, bijvoorbeeld het door vee creëren van open plekken geschikt voor eileg enerzijds en het vertrappen van de eieren van insecten, hagedissen en vogels anderzijds (de Molenaar 1995). Van Wingerden et al. (1997) geven een overzicht van studies naar de invloed van begrazing op fauna. Helaas ontbreken situaties vrijwel geheel waarin met zeer extensieve begrazing, winterbegrazing en begrazing van grote oppervlakten is gewerkt. Ook zijn de effecten van begrazing op de lange termijn nauwelijks onderzocht. De meeste begrazing is gericht op herstelbeheer, het

tegengaan van vergrassing. Hiervoor is een dermate hoge veedichtheid nodig dat de effecten op fauna vaak negatief zijn. Ook over de effecten van duinbegrazing op dieren waren geen betrouwbare onderzoeksresultaten beschikbaar.

Intensieve begrazing is ongunstig voor de meeste karakteristieke duinfauna. Kleine bodembewoners, zoals graafwespen, zandbijen en mierenleeuwen ondervinden directe schade door vertrapping (Boer 1999, Struijk 1996). Voor vlinders leidt

vertrapping van vegetatie tot sterfte van eieren, rupsen en poppen, en daarnaast het verdwijnen van vitale waard- en nectarplanten. Overbegrazing kan voorts leiden tot de verdwijning van belangrijke vegetatiestructuren (Wallis de Vries 1997). Over het algemeen lijkt extensieve begrazing in de (kalkrijke) duinen gunstige effecten te hebben voor dagvlinders (Wallis de Vries 1997, Anonymous 2000b, Van der Hagen 1996), met name voor een aantal soorten van het open duin: Kleine vuurvlinder, Kleine parelmoervlinder, Duinparelmoervlinder, Bruin blauwtje, Kommavlinder en Heivlinder. Bij spinnen verdwijnen als gevolg van begrazing met name de soorten die een web maken of jagen vanuit de vegetatie. In Vlaamse duingraslanden

constateerden Bonte et al. (2000) dat de hoogste soortendiversiteit aan spinnen voorkomt in de overgang van begraasde naar niet-begraasde delen.

Begrazing lijkt nadelig te werken voor veel broedvogels, met name voor de grondbroeders. Het risico op vertrapping van de legsels is groot. Wulpenkuikens worden minder beschermd tegen predatoren (in korte vegetaties verdwijnt dekking), en het voedselaanbod (spinnetjes en andere bodemdieren) is verlaagd als gevolg van begrazing. Aantalsontwikkelingen van enkele karakteristieke broedvogels van open duin op enkele Waddeneilanden wijzen uit dat de soorten in ieder geval niet

toenemen als gevolg van begrazing. De meest gedegen evaluatie van de effecten van begrazing op gewervelde duinfauna is uitgevoerd door Van der Niet (2001), en heeft betrekking op de broedvogels van Meijendel. Het vooraf gestelde doel van de jaarrond begrazing met Noorse Fjordenpaarden en Galloways (graasdruk 8 GVE/100 ha) was een toename van het aantal vogelsoorten. Deze doelstelling blijkt na tien jaar begrazen niet te zijn gehaald: het aantal vogelsoorten nam in het begraasde gebied juist af, zij het niet significant. Trends van soorten die in lage aantallen voorkomen bleken moeilijk te analyseren, maar vermoed wordt dat Boomleeuwerik, Boompieper en uilen achteruitgegaan zijn als gevolg van de ingestelde begrazing. Het verdwijnen van hogere vegetaties is ook nadelig voor de stand van prooidieren zoals muizen.

Volgens Van der Vliet (1994) is het effect van begrazing vooral goed te meten aan het aantal Bosmuizen en Rosse woelmuizen: deze zijn verdwenen in kort gegraasde vegetaties, licht afgenomen in extensief begraasde delen en niet afgenomen in niet begraasde delen.

Een belangrijk effect van begrazing is dat het Konijn gefaciliteerd kan worden. Uit onderzoek blijkt dat wanneer konijnenpopulaties instorten als gevolg van

myxomatose of VHS de terreinen dichtgroeien en daarmee ongeschikt worden voor konijnen. Verwacht mag worden dat Konijnen profiteren van het feit dat

grasvegetaties onder begrazingsbeheer korter worden, en dat grasvegetaties van samenstelling veranderen. De waarnemingen zijn over dit effect echter niet eenduidig. Zo lijkt begrazing in de kalkrijke delen van het Noord-Hollands

Duinreservaat inderdaad faciliterend te zijn voor het Konijn, terwijl facilitatie in de kalkarme delen uitblijft. Mogelijk komt dit doordat het soort vergrasser per gebied verschilt. Konijnen eten wel Duinriet (vergrasser van kalkrijke duinen), maar (bijna) geen Helm (vergrasser kalkarme duinen). Ook de overheersende effecten van VHS of predatie door Vos en Havik kunnen ervoor zorgen dat facilitatie niet werkt, omdat de Konijnendichtheden te laag zijn voor herkolonisatie van verlaten gebieden.