• No results found

Wat PISA onderzoekt

PISA onderzoekt de geletterdheid (literacy) van leerlingen op het gebied van lezen, wiskunde en biologie, natuur- en scheikunde. Om aan te geven dat het hier gaat om meer dan alleen het toetsen van feitelijke kennis, is voor het woord „geletterdheid‟ gekozen. Het PISA onderzoek houdt zich ook (en vooral) bezig met de vraag of leerlingen in staat zijn om datgene wat zij geleerd hebben toe te passen in het leven van alledag. Een voorbeeld ter verheldering van dit onderscheid: een leerling kan leren wat de samenstelling is van voedingsmiddelen, maar om later voedingsdeskundige te worden, zal de student de kennis over voeding moeten kunnen toepassen op situaties waarin advies gevraagd wordt over voeding.

Toegepast op lezen, onderzoekt PISA het vermogen van een leerling om geschreven tekst te begrijpen, gebruiken, erover na te denken en in zich op te nemen. Dit alles om een bepaald doel te bereiken, kennis en mogelijkheden te ontwikkelen en deel te kunnen nemen aan de maatschappij. Er wordt niet alleen gekeken naar het vermogen van de leerling om geschreven tekst in de vorm van een verhaal te lezen en begrijpen, maar ook informatie in de vorm van bijvoorbeeld lijsten en grafieken. PISA gaat ervan uit dat 15 jaar oude leerlingen kunnen lezen. Het onderzoek richt zich op het vermogen om betekenis te geven aan de tekst, erover na te denken en gedachten te formuleren. Leerlingen moeten ook onderscheid kunnen maken in de verschillende contexten waarin geschreven informatie wordt gegeven. Verschillende contexten zijn bijvoorbeeld het persoonlijk of zakelijk gebruik van informatie.

Toegepast op Wiskunde, onderzoekt PISA het vermogen van een leerling om de rol van wiskunde te herkennen en begrijpen, een goed gefundeerd oordeel te vellen, om wiskunde te gebruiken en zich eigen te maken op een manier die tegemoet komt aan de individuele behoeften van de leerling als opbouwende, betrokken en nadenkende burger. Er wordt gekeken naar vier overkoepelende ideeën binnen de Wiskunde: hoeveelheid, ruimte en vorm, verandering en relatie en onzekerheid. Daarnaast (in tweede instantie) naar kennis van cijfers, algebra en meetkunde. Het is van belang dat een leerling beschikt over een reeks van vaardigheden om een wiskundig probleem op te lossen.

Toegepast op natuur-, scheikunde en biologie, onderzoekt PISA de natuurwetenschappelijke kennis van de leerling en het gebruik van deze kennis om vragen te herkennen, nieuwe kennis op te doen,

natuurwetenschappelijke verschijnselen uit te leggen en in natuurwetenschappelijk gerelateerde vraagstukken conclusies te trekken die gebaseerd zijn op bewijs. De leerling begrijpt de karakteristieke kaders van de natuurwetenschap als een vorm van menselijke kennis en onderzoek en is zich ervan bewust dat natuurwetenschap en technologie onze materiële, intellectuele en culturele omgeving vormen. De leerling is gemotiveerd om mee te denken over natuurwetenschappelijk gerelateerde onderwerpen, met behulp van natuurwetenschappelijke kennis, als een nadenkend burger. Vaardigheden waarover de leerling zou moeten beschikken zijn: het kunnen beschrijven, uitleggen en voorspellen van natuurwetenschappelijke verschijnselen, het begrijpen van natuurwetenschappelijke onderzoeken en natuurwetenschappelijke bewijzen en conclusies kunnen interpreteren.

PISA doet ook onderzoek naar de achtergronden van leerlingen, door vragen te stellen over hun

economische, sociale en culturele omgeving. PISA vraagt leerlingen wat zij van leren vinden, om erachter te komen welke houding leerlingen innemen tegenover onderwijs. Daarnaast wil PISA zicht krijgen op de gewoonten en het leven van leerlingen binnen school, en in hun thuissituatie. Van de scholen wordt

gevraagd inzicht te geven in de kwaliteit van menselijke en materiële middelen, besluitvormingsprocedures, lesplannen, activiteiten die buiten het lesplan om worden aangeboden en het schoolklimaat. PISA biedt de gelegenheid om naar drie extra aspecten te kijken; het invullen van de vragenlijsten betreffende deze drie aspecten wordt door PISA niet verplicht gesteld. Het gaat bij deze drie aspecten om:

 gegevens rondom computergebruik (hoe vertrouwd zijn leerlingen hiermee)

 informatie over de schoolcarrière (zijn er perioden van uitval geweest, wat is het te verwachten niveau van de leerling, en wordt er van buitenaf bijles gegeven)

 een vragenlijst voor ouders over hun eigen geletterdheid en die van hun kind, en hun betrokkenheid bij hun kind en de school.

“De PISA methode”

Om een indruk te krijgen van de manier waarop het PISA onderzoek te werk gaat volgt nu een aantal voorbeelden van opdrachten die leerlingen moeten maken.

PISA onderzoekt de geletterdheid van leerlingen door opdrachten te geven die gerelateerd zijn aan verschillende aspecten van lezen. Om erachter te komen of studenten begrijpen wat zij lezen, wordt een stuk proza voorgelegd waarover multiple choice vragen beantwoord moeten worden. Om gelezen tekst toe te kunnen passen moet een plattegrond worden gelezen en vervolgens een route aangegeven worden naar een gevraagde plaats. Uit een advertentie moet worden geconcludeerd wie de producent is van het product waarover geïnformeerd wordt en naar aanleiding van een aantal meningen van studenten moet een eigen mening geformuleerd worden. Zo waarborgt PISA dat het onderzoek zich richt op leesvaardigheden, maar (vooral) ook op begrip, verwerking en toepassing van tekst en informatie.

PISA onderzoekt het vermogen van studenten om wiskundige principes toe te passen in het leven van alledag door opdrachten te geven die gerelateerd zijn aan verschillende wiskundige aspecten. Leerlingen moeten bijvoorbeeld uitrekenen waar een zeehond zich na een uur bevindt wanneer hij naar de bodem van de zee duikt, na 8 minuten weer boven komt en na drie minuten weer op de bodem is en dit in een

regelmatig patroon. Een andere opdracht vraagt van de leerlingen om de oppervlakte van een

boerderijzolder te meten aan de hand van de afmetingen van het piramidevormige dak, of hoever iemand loopt in hoeveel tijd wanneer zijn voetstappen een bepaalde hoeveelheid centimeters uit elkaar liggen. PISA onderzoekt het vermogen van leerlingen om natuurwetenschappelijke principes toe te passen in het leven van alledag door leerlingen opdrachten te laten uitvoeren die gerelateerd zijn aan verschillende aspecten van natuurwetenschappen (natuur- en scheikunde en biologie). Leerlingen moeten bijvoorbeeld uitleggen wat er gebeurt met de massa van een stukje marmer wanneer dat een nacht in azijn heeft gelegen (azijn en zure regen hebben ongeveer dezelfde zuurgraad, dus de uitkomst van deze vraag zegt iets over de gevolgen van zure regen). Leerlingen moeten een tekst lezen over het broeikaseffect, hier vragen over beantwoorden en hun mening vormen. Een ander voorbeeld van een opdracht gaat over lichamelijke inspanning: waarom dat goed is voor een mens en wat er met het menselijk lichaam gebeurt wanneer er sprake is van inspanning.

Het PISA onderzoek richt zich dus op het vermogen van leerlingen om datgene dat zij geleerd hebben toe te passen in situaties die zij in hun dagelijkse leven kunnen gaan tegenkomen. PISA vraagt zich af of het onderwijs leerlingen op een goede manier voorbereidt op het leven na school.

PISA en de interpersoonlijke competentie

Het PISA onderzoek is een breed uitgevoerd onderzoek dat plaatsvindt over een periode van tien jaar. Bijna 90 % van de wereldeconomie neemt deel aan het onderzoek. Per deelnemend land doen tussen de 4.500 en 10.000 leerlingen van rond de 150 verschillende scholen, mee. Het PISA onderzoek levert dus gedurende langere tijd heel veel informatie op over het onderwijs dat aan leerlingen wordt gegeven, en met name over de effectiviteit van dat onderwijs.

De aanleiding om voor mijn afstudeeronderzoek wat dieper in het PISA onderzoek te duiken is een artikel in Trouw van 1 maart 2011: “Betere leraren, beter onderwijs.”58 De strekking van dit artikel is, dat de beste

manier om de onderwijskwaliteit te verhogen is te zorgen voor goede leraren. De Onderwijsraad wil hogere eisen stellen aan leraren. Het PISA onderzoek laat zien dat Finland het hoogste scoort op de PISA ranglijst. Het onderwijs in Finland verschilt niet zo sterk van dat in Nederland; “het enige dat echt opvalt zijn de leraren. Die hebben allemaal een universitaire opleiding achter de rug,of ze nu op de basisschool of in het voortgezet onderwijs werken. Ze hebben de nodige vrijheid om hun lessen naar eigen inzicht te geven en hun maatschappelijke status is hoog: voor de lerarenopleidingen zijn doorgaans meer aanmeldingen dan plaatsen.”

De uitkomst van dit onderzoek wijst uit dat wanneer je de kwaliteit van het onderwijs wilt verbeteren, de kennis van de docenten vergroot moet worden en hun opleidingsniveau verhoogd. Hieruit zou je de gevolgtrekking kunnen maken dat van de zeven competenties de vakdidactische en -inhoudelijke competentie de belangrijkste zijn.

Nu ik het PISA onderzoek heb gelezen begrijp ik dat de kijkrichting van het onderzoek is naar met name de vakinhoudelijke en –didactische competenties. Het accent bij het PISA onderzoek ligt nadrukkelijk op het overdragen en daarna toepassen van kennis en vaardigheden. Heeft het geven van onderwijs het gewenste resultaat? Worden leerlingen goed voorbereid op hun leven na school? Kunnen leerlingen datgene dat zij hebben geleerd toepassen in het leven van alledag? Gezien de visie van de makers van het PISA onderzoek, de OECD, is het belangrijk dat landen en economieën zich kunnen ontwikkelen en groeien. Onderwijs levert hier een belangrijke bijdrage aan en dus is het belangrijk dat dit onderwijs een hoog rendement heeft. OECD heeft in haar vaandel staan dat goed onderwijs tot betere banen leidt.

In de tests die leerlingen maken voor de vakken lezen, wiskunde en biologie, natuur- en scheikunde wordt dus gekeken naar het niveau van hun kennis en de vaardigheden om deze kennis toe te passen. In deze tests wordt niet aan de leerlingen gevraagd wat zij van de lessen vinden en hoe zij de docenten waarderen. De uitkomsten van deze tests bevatten dus geen informatie die betrekking heeft op de interpersoonlijke competentie.

In de vragenlijsten die de verschillende scholen moeten invullen over het schoolklimaat komt de interpersoonlijke competentie wel even om de hoek kijken. Vragen die te maken hebben met de interpersoonlijke competentie, zijn:

Hebben docenten lage verwachtingen van leerlingen?

Is er sprake van slechte relaties tussen leerlingen en docenten? Komen de docenten tegemoet aan de individuele behoeften van leerlingen?

Hebben leerlingen respect voor docenten? Zijn docenten te streng?

Worden leerlingen gepest of geïntimideerd door andere leerlingen?

Worden leerlingen aangemoedigd om het beste uit zichzelf naar boven te halen? (Q17; het nummer van de vraag in de vragenlijst)

De andere vragen in de vragenlijst voor de scholen hebben te maken met de verschillende niveaus in de school, de ligging, financiering van de school, verhouding jongens/meisjes, welk percentage leerlingen een klas twee keer doet, enzovoort. Van de 27 vragen is er 1 (met 7 subvragen) gerelateerd aan de

interpersoonlijke competentie.

In de vragenlijst die leerlingen invullen over hun achtergrond komt de interpersoonlijke competentie een paar maal aan de orde. Van de 40 vragen zijn er vier te relateren aan de interpersoonlijke competentie. Leerlingen moeten antwoord geven op de vraag of school hen zelfvertrouwen heeft gegeven; hoe de relatie met de docenten is; en of de docent leerlingen motiveert om hun mening te geven. (Q 33, 34, 37 en 38) Andere vragen gaan onder andere over het opleidingsniveau van ouders en verzorgers en de aan- of afwezigheid van allerlei middelen om te kunnen leren (eigen kamer, computer enzovoort). Leerlingen moeten ook aangeven hoeveel boeken er ongeveer in huis zijn en of zij die lezen, al dan niet voor hun plezier.

De interpersoonlijke competentie neemt een kleine plaats in in het PISA onderzoek. Mijns inziens zijn hiervoor twee redenen aan te voeren: PISA richt zich op de vakken lezen, wiskunde en biologie, natuur- en scheikunde. Zoals ik al heb beschreven in mijn onderzoek, vragen deze vakken om een minder grote inzet van de interpersoonlijke competentie, omdat het overdragen en toepassen van kennis een grote rol spelen. De vakinhoudelijke, -didactische en pedagogische competenties spelen hier een grote rol. Toch vind ik het opvallend dat er in een dergelijk groot onderzoek maar zo weinig aandacht is voor het interpersoonlijke aspect. Ieder leerproces, ongeacht om welk vak het gaat, is gebaat bij interpersoonlijk competente

docenten. Het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, dat ik ook noem in mijn onderzoek, toont wel aan dat de interpersoonlijke competentie van groot belang is bij de kwaliteit van onderwijs. Een tweede reden waarom het PISA onderzoek weinig aandacht besteedt aan de interpersoonlijke competentie, is dat de opdrachtgever van het onderzoek, de OECD, een economische kijkrichting heeft. PISA meet de effectiviteit van het onderwijs met als doel de kansen van leerlingen op de arbeidsmarkt te vergroten. Voornamelijk een economische kijkrichting; het interpersoonlijke aspect speelt een minder belangrijke rol.