• No results found

Ontwikkelingen in het vakgebied.

Hoofdstuk 4. Onderzoek docenten

Door te lezen over (godsdienst)pedagogiek is mijn vermoeden dat de interpersoonlijke competentie de belangrijkste van de zeven competenties voor leraren Godsdienst/Levensbeschouwing is, bevestigd. In de nu volgende fase van mijn onderzoek wil ik de kennis die ik tot nu toe heb opgedaan toetsen aan de werkelijkheid. Hoe denken collega‟s over mijn vraag?

Voor de beantwoording van deze vraag heb ik een enquete gemaakt en deze verspreid onder docenten die aangesloten zijn bij de Vereniging Docenten Godsdienst/Levensbeschouwing en het Lerarenweb.

In deze enquete leg ik hen de vraag voor welke van de competenties zij de belangrijkste vinden. Mijn vraag is of de docenten de verschillende competenties willen waarderen: 1 is de interpersoonlijke competentie, 2 de pedagogische, 3 de vakdidactische en vakinhoudelijke, 4 de organisatorische, 5 de omgang met

collega‟s, 6 de omgang met de omgeving en 7 reflectie en ontwikkeling.

Geeft een docent een competentie een 1, dan vindt zij deze de belangrijkste en zo verder, tot 7; de laagst gewaardeerde competentie.

Docenten werd ook gevraagd hun vak in te vullen, omdat ik graag wilde weten of er verschil is wat betreft het belang van de interpersoonlijke competentie voor het vak GL en de andere vakken.

Uiteindelijk hebben maar drie docenten van andere vakken dan GL gereageerd op mijn onderzoek. Dit vertroebelde de uitkomst. Ik heb er daarom voor gekozen om deze drie respondenten niet mee te laten wegen in mijn conclusies. Gevolg hiervan is dat de uitkomst van mijn enquete bepaald wordt door wat collega‟s GL op mijn vraag hebben geantwoord.

Voor de uitkomst van de enquete en de verwerking daarvan in grafieken verwijs ik naar de bijlage.

Uit de enquete komt naar voren dat collega‟s veel belang hechten aan de interpersoonlijke competentie. De vakdidactische en –inhoudelijke competentie scoort echter net iets hoger en wordt dus belangrijker

gevonden dan de interpersoonlijke.

De vakdidactische en –inhoudelijke competentie wordt door 25 procent van de collega‟s als belangrijkste gescoord, terwijl de interpersoonlijke competentie door bijna 24 procent van de collega‟s de belangrijkste wordt gevonden. De pedagogische competentie en het vermogen om te reflecteren volgen op bijna 20 en bijna 18 procent.

Docenten die de vakdidactische en –inhoudelijke competentie de belangrijkste vinden, geven de interpersoonlijke competentie de tweede plaats.

Ik verbind aan de uitkomst van de enquete de volgende conclusie:

Docenten Godsdienst/Levensbeschouwing lijken de vakdidactische en –inhoudelijke competentie enigszins belangrijker te vinden dan de interpersoonlijke competentie. Zij kennen aan de interpersoonlijke

competentie ook veel belang toe. De uitslag van de enquete bevestigt wat mijn artikel in Narthex (zie bijlage) ook kort naar voren komt: de vakinhoudelijke, -didactische competentie en de interpersoonlijke strijden om de eerste plaats.

Hoofdstuk 5. Conclusies

De SBL heeft nagedacht over de vraag welke competenties een goede docent in huis moet hebben. De SBL omschrijft zeven competenties, waarvan de interpersoonlijke er een is.

De docent die interpersoonlijk competent is, zorgt voor een prettig leef- en werkklimaat. Zij geeft op een goede manier leiding en schept een sfeer die vriendelijk en coöperatief is. In de klas is sprake van een open manier van communiceren tussen leerlingen en docent en tussen leerlingen onderling. De docent stimuleert leerlingen om zelfstandig te werken. De interpersoonlijk competente docent weet in de interactie met leerlingen een goede balans te maken tussen verschillende vaardigheden als leiden en begeleiden, sturen en volgen, confronteren en verzoenen en corrigeren en stimuleren. Aan het gedrag van een docent is te zien of zij interpersoonlijk competent is, met andere woorden: er zijn indicatoren die aantonen dat de docent deze competentie in huis heeft. Deze indicatoren hebben te maken met goed kijken en luisteren, en met de manier waarop gecommuniceerd en samengewerkt wordt.

De interpersoonlijke competentie zorgt er dus voor dat er in een klas een klimaat ontstaat waarin leerlingen willen leren. De sfeer is open en respectvol, en leerlingen worden uitgedaagd om het beste uit henzelf naar voren te brengen.

De literatuur die ik voor dit onderzoek heb geraadpleegd, is afkomstig van auteurs die zich met pedagogiek en, meer in het bijzonder, godsdienstpedagogiek bezighouden.

Lagerwerf en Korthagen bieden met hun boek “Een leraar van klasse” steun aan leraren in het voortgezet onderwijs. Zij maken onderwijskundige, didactische en pedagogische kennis toegankelijk voor het

schoolleven van iedere dag. De twee auteurs noemen drie pijlers van het onderwijs: didactisch vaardig zijn, orde houden en relatie leggen. Over de laatste pijler zeggen de auteurs dat dit het bindmiddel van de klas is. De kern van de relatie is volgens hen het contact. Lagerwerf en Korthagen beschrijven het gedrag van een docent die interpersoonlijk competent is als contactverrijkend. Dit contactverrijkende gedrag wordt concreet beschreven. Elementen uit dit contactverrijkende gedrag zijn: openheid, empathie, actief luisteren en waardering uiten. Er zijn dus veel overeenkomsten tussen de beschrijving van de competenties van de SBL en die van Lagerwerf en Korthagen. Beiden noemen luisteren, vriendelijkheid en openheid als belangrijke gereedschappen en eigenschappen van de docent.

De godsdienstpedagoog Bert Roebben beschrijft in zijn boek “Godsdienstpedagogiek van de hoop” aspecten die raken aan de interpersoonlijke competentie. Roebben noemt twee grote drijfveren bij opvoeding in het algemeen en geloofsopvoeding in het bijzonder: zien en bezielen, -aandacht en aanmoediging-. Een leraar moet volgens Roebben meer kunnen dan alleen kennis overdragen en een goede manier van

communiceren bewerkstelligen. Roebben noemt de docent een hoopgenerator; iemand met een ziel in haar lijf. Deze docent durft het aan om eerlijk te zijn over de complexiteit van het leven, en te delen van haar eigen ontwikkeling daarin, gevoed door haar eigen “spirituele bronnen.”52

Zowel Lagerwerf en Korthagen als Roebben noemen dus openheid als belangrijk element in de interpersoonlijke competentie. Wanneer je de beschrijving van de SBL, de theorie van Lagerwerf en Korthagen en die van Roebben naast elkaar legt, valt op dat de persoon van de docent een belangrijke rol speelt in het scheppen van een sfeer waarin geleerd kan worden. Elementen die door alle drie genoemd worden zijn: openheid, kijken, luisteren, stimuleren en waarderen.

De godsdienstpedagoog Didier Pollefeyt beschrijft de docent Godsdienst/Levensbeschouwing als “getuige, specialist en moderator”53. De docent als moderator schept voorwaarden waarbinnen leerlingen hun eigen

en elkaars‟ meningen verwoorden en delen. De docent als getuige kan vertellen over haar eigen levensbeschouwing en de ontwikkeling daarvan. De docent maakt leerlingen bewust van het feit dat zij levensbeschouwelijk zijn en gaat met hen op weg. Onderweg komen zij obstakels tegen; de docent gaat deze niet uit de weg, maar laat zich bevragen en heeft instrumenten bij zich die helpen bij het zoeken naar

52 Roebben, pag. 13 53 Pollefeyt, pag. 143

antwoorden. Pollefeyt gebruikt daarbij het beeld van Mozes die onderweg is met het volk Israel, aan de hand van het schilderij van Chagall, “The Parting of the Red Sea”. De tocht door de woestijn is lang, hij weet niet hoe het beloofde land eruit ziet en onderweg doen zich allerlei onverwachte situaties voor. Het enige dat Mozes zeker weet, is dat God bij hem is.

Ook bij Pollefeyt wordt duidelijk hoe belangrijk het voor een docent Godsdienst/Levensbeschouwing is om te kunnen meedelen van haar eigen levensbeschouwelijke ontwikkeling. SBL, Lagerwerf en Korthagen, Roebben en Pollefeyt hechten veel belang aan het vermogen van de docent om, met inzet van haar eigen persoonlijkheid, een veilig en open leerklimaat te scheppen.

De SBL beschrijft de zeven competenties voor alle docenten, ongeacht welk vak zij geven. Dit betekent dat de interpersoonlijke competentie van belang is voor iedere docent, of zij nu Wiskunde, Frans of

Levensbeschouwing geeft. Elk leerproces van leerlingen is gebaat bij een interpersoonlijk competente docent. Ook Lagerwerf en Korthagen beschrijven hun theorie voor docenten in het algemeen.

Toch vraagt het vak Godsdienst/Levensbeschouwing mijns inziens in het bijzonder om een interpersoonlijk competente docent. Godsdienst/Levensbeschouwing heeft altijd te maken met zingeving, levensvragen en het betekenis geven aan de werkelijkheid. Wanneer het goed is, geeft het vak zicht op de veelkleurigheid van antwoorden die mensen door de eeuwen heen tot nu toe hebben gezocht en gevonden. Het

overdragen van kennis speelt hierbij een grote rol. In de situatie waar kennis wordt overgedragen zijn docent en leerlingen toeschouwers. Zij kijken naar vragen en antwoorden van anderen. Er is enige afstand tussen de lesstof en de leerlingen.

Daarnaast doet deze kennis ook een beroep op docent en leerling zelf: hoe verhoud ik mij tot deze kennis? Wat betekent dit voor mij? Op het moment dat zowel docent als leerlingen hun eigen levensbeschouwing gaan verwoorden en delen, worden zij deelnemers. Het gaat over henzelf. Het leven van docent en

leerlingen wordt onderwerp van gesprek. Voorwaarde voor dit gesprek is een klimaat waarin de deelnemers het aandurven om hardop na te denken en hun hart te laten spreken. De docent is verantwoordelijk voor het scheppen van dit klimaat en daarbij is de interpersoonlijke competentie onmisbaar. Het specifieke karakter van het vak Godsdienst/Levensbeschouwing wordt dus gevormd door het feit dat dit vak altijd te maken heeft met zingeving en levensvragen. Naast kennis van zingeving en levensvragen gaat het bij Godsdienst/Levensbeschouwing ook over de vraag hoe leerlingen en docent zich verhouden tot deze kennis. Daarmee onderscheidt het vak Godsdienst/Levensbeschouwing zich van andere vakken. Wil een docent het proces van toeschouwer naar deelnemer vorm laten krijgen, dan is de interpersoonlijke competentie daarbij onmisbaar. Deze competentie zorgt er namelijk voor dat leerlingen het aandurven om woorden te geven aan hun levensbeschouwing en zo het gesprek hierover durven aangaan.

Er wordt veel onderzoek gedaan naar (de kwaliteit van) onderwijs en de beïnvloeding hiervan. Ik noem in mijn onderzoek de Universiteit van Amsterdam en het PISA onderzoek. Uit deze beide onderzoeken blijkt dat de meningen over de beïnvloeding van de kwaliteit van onderwijs verschillen. De Universiteit van Amsterdam stelt dat, wanneer je de kwaliteit van het onderwijs wilt verbeteren, je moet werken aan de relaties van docenten met hun leerlingen. “Affectieve relaties tussen leraren en leerlingen zijn een betekenisvolle factor in de beïnvloeding van leergedrag en leeropbrengsten.”54 De interpersoonlijke

competentie speelt in de uitkomst van dit onderzoek dus een grote rol.

De uitkomst van het PISA onderzoek daarentegen laat zien dat de hoogst scorende deelnemer, Finland, voornamelijk zo hoog scoort vanwege de -zonder uitzondering- universitair opgeleide docenten. Uit dit onderzoek blijkt dus dat je, wanneer je de kwaliteit van het onderwijs wilt verbeteren, naar de didactische en vakinhoudelijke competenties zou moeten kijken.

Ook uit mijn eigen onderzoek onder collega docenten Godsdienst/Levensbeschouwing blijkt dat de beide competenties, de interpersoonlijke en de vakdidactische en -inhoudelijke competentie, om de eerste plaats strijden.

Ik vermoed dat na het lezen van mijn onderzoek duidelijk is welke competentie mijns inziens bovenaan zou moeten staan. Zoals al vaak gezegd: ieder leerproces is gebaat bij een interpersoonlijk competente docent. Ik gun iedere leerling een docent die oog voor haar heeft. Maar het vak Godsdienst/Levensbeschouwing, met al haar veelkleurigheid, diepgang en perspectief, vraagt in het bijzonder om een docent die in staat is om een krachtige leeromgeving te scheppen waarin zijzelf, samen met leerlingen, op weg kan gaan. Het antwoord op de vraag of een docent Godsdienst/Levensbeschouwing meer dan een andere docent interpersoonlijk competent zou moeten zijn, is mijns inziens dus van harte “ja”.

Tijdens het schrijven van dit onderzoek heb ik vaak gedacht aan de tekst uit 1 Korintiërs 13: “Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde” of, zoals we thuis vaak meezingen met Herman Boon: “Als ik de liefde niet heb, dan ben ik net een drumstel zonder stokken.” Vertaald naar de onderwijspraktijk: er zijn zeven competenties voor leraren, maar de belangrijkste daarvan voor de docent Godsdienst/Levensbeschouwing is de interpersoonlijke.