• No results found

Ontwikkelingen in het vakgebied.

3.3 Het eigene van het vak Godsdienst/Levensbeschouwing.

Het afstudeeronderzoek voor de afronding van mijn opleiding tot docent Godsdienst/Levensbeschouwing draait om de vraag of een docent die het vak Godsdienst/Levensbeschouwing geeft in grotere mate zou moeten beschikken over de interpersoonlijke competentie. Deze vraag impliceert een bijzondere positie van het vak Godsdienst/Levensbeschouwing.

Waarom vraagt juist dit vak om meer interpersoonlijke vaardigheden?

Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden is het nodig om het specifieke karakter van het vak Godsdienst/Levensbeschouwing te beschrijven.

3.3.1 Een vergelijking met andere vakken

Uit de voorgaande beschrijving van de ontwikkeling van het vak Godsdienst/Levensbeschouwing blijkt veel van de eigenheid van het vak. In welke periode het vak ook wordt gegeven, of het nu over pure

kennisoverdracht gaat (voor zover dat mogelijk is!), of dat er sprake is van een situatie waarin een aantal verschillende levensbeschouwingen binnen een klas worden besproken, waarbij leerlingen en docent van hart tot hart met elkaar kunnen spreken, geraakt worden en aanspreekbaar zijn; het vak

Godsdienst/Levensbeschouwing gaat altijd over zingeving. G/L houdt zich bezig met levensvragen,

betekenis geven aan de werkelijkheid, dichtbij en veraf. Dit heeft gevolgen voor de inhoud van het vak, en voor de docent die het vak geeft.

Didier Pollefeyt schrijft in zijn artikel “Uittocht en utopie” het volgende: “Godsdienstpedagogiek wordt gekenmerkt door een zeer interdisciplinair karakter. Deze discipline wordt beoefend op het kruispunt van sociologische, psychologische, filosofische, pedagogische en theologische ontwikkelingen. De

godsdienstpedagogiek onderscheidt zich van andere pedagogische subdisciplines door het specifiek levensbeschouwelijke karakter ervan.”51 Godsdienstpedagogiek en het vak Godsdienst/Levensbeschouwing

zijn twee verschillende dingen. De godsdienstpedagogiek denkt na over het levensbeschouwelijk onderwijs, en het vak GL houdt zich bezig met de vorming van leerlingen op levensbeschouwelijk gebied. Toch zie ik raakvlakken met het vak GL wanneer Pollefeyt de godsdienstpedagogiek beschrijft. Sociologie, psychologie en filosofie kunnen een plaats vinden in de lessen Godsdienst/Levensbeschouwing. De lesstof bevat componenten uit deze disciplines. Ter illustratie: tijdens mijn stage heb ik een lessenserie Ethiek gegeven. Ethiek hoort thuis bij de Filosofie, maar kan veel raakvlakken hebben met het vak G/L. De lessenserie had tot doel leerlingen te leren een moreel oordeel te vellen. Onderwerp van gesprek tijdens een van de lessen was stamcelonderzoek en de vraag hoe er gedacht werd over mensen met een beperking op lichamelijk of geestelijk gebied. De vraag of en wanneer een mensenleven zin heeft dringt zich al snel op in een dergelijk gesprek, en daarmee is de beweging van Filosofie naar Levensbeschouwing een feit. Theologie is een belangrijk bestanddeel van het vak GL. Het levensbeschouwelijke karakter van het vak maakt het bijzonder; het gaat over het leven.

Misschien helpt een vergelijking met twee andere vakken die ook over het leven gaan: Biologie en Natuurkunde. Bij Biologie en Natuurkunde ligt het accent op kennis: hoe zien planten, dieren en mensen eruit en hoe functioneren ze? Hoe werken de natuurwetten? Bij GL draait het ook om “hoe-vragen”: hoe gaan mensen om met zingeving en levensvragen? Het antwoord op deze vraag levert kennis op. Dit is een cognitief, rationeel aspect van het vak G/L. Wanneer de docent met leerlingen praat over de vraag hoe

Boeddhisten antwoorden vinden op hun levensvragen en hoe zij die vorm geven, dan doen leerlingen kennis op over het Boeddhisme.

3.3.2 Cognitieve en affectieve vermogens

Bij het vak Godsdienst/Levensbeschouwing gaat het om kennisoverdracht. De docent wil de leerlingen kennis laten nemen van de verschillende godsdiensten en denkwijzen en ontwikkelingen betreffende zingeving- en levensvragen. Bij het overdragen van deze kennis worden de cognitieve vermogens van de leerling aangesproken. Leerlingen moeten kunnen begrijpen wat er wordt gezegd, verbanden leggen en conclusies trekken. Zij leren discussiëren, argumenteren en redeneren.

Het vak Godsdienst/Levensbeschouwing doet een appel op de intelligentie, de verstandelijke vermogens van de leerling.

Daarnaast gaat het bij GL ook om de vraag: “Hoe geef jij zin aan je leven? Hoe verhoud jij je tot wat je hoort en ziet in deze les (en daarbuiten)?” Die vragen zijn niet alleen met kennis te beantwoorden; ervaring komt om de hoek kijken en de betrokkenheid van docent en leerling verandert van toeschouwer in

deelnemer. De toeschouwer kijkt en luistert naar wat haar wordt verteld en denkt erover na. De deelnemer vraagt zich af wat de kennis voor haarzelf betekent: hoe verhoud ik mij tot wat ik hoor en zie? Beide posities komen in een les G/L aan de orde en wisselen elkaar af. Om het voorbeeld van de les over Boeddhisme vast te houden: wanneer een van de leerlingen in de klas zelf Boeddhist is, verandert er (als het goed is) iets aan de inhoud van de les. Naast kennisoverdracht krijgt ervaring een plek.

Bij het vak Godsdienst/Levensbeschouwing gaat het ook om ervaringen. De docent wil leerlingen stimuleren om hun eigen mening te vormen over het geleerde en zich af te vragen wat de stof voor henzelf betekent. Bij het creëren van een omgeving waarin dit proces van het vormen van eigen gedachten en meningen optimaal kan plaatsvinden wordt een beroep gedaan op de affectieve vermogens van een leerling. Een leerling moet het aandurven om open te zijn, respect te tonen en naar zichzelf te kijken. Het vak

Godsdienst/Levensbeschouwing doet een appel op de sociaal-emotionele vaardigheden van een leerling. Het eigene van het vak Godsdienst/Levensbeschouwing bestaat hiermee uit twee kenmerkende aspecten; G/L heeft altijd te maken met zingeving

G/L doet een beroep op de cognitieve en de affectieve vermogens van docent en leerling.

3.4 Positiekeuze

Wanneer ik terugkijk naar de inhoud van de lessen die ik de afgelopen jaren heb gegeven, dan worden in iedere les beide aspecten aangesproken, zowel cognitief als affectief. Wanneer het cognitieve aspect teveel wordt belicht, haken leerlingen af omdat een les te droog wordt, en wanneer het affectieve aspect teveel wordt belicht, gaan leerlingen zich vervelen omdat zij niet worden uitgedaagd hun kennis te vergroten en hun verstand te gebruiken. Er moet dus sprake zijn van evenwicht tussen het cognitieve deel van een les en het affectieve.

Van Bram Lagerwerf en Fred Korthagen heb ik geleerd dat het voor iedere docent, ongeacht welk vak zij geeft, van belang is dat zij over het vermogen beschikt om relaties te leggen. Leerlingen kunnen alleen dan geholpen worden te leren wanneer er sprake is van contact.

Waarom dan toch dat accent op de interpersoonlijke competentie bij het vak

Godsdienst/Levensbeschouwing? Dat ligt aan “het levensbeschouwelijke karakter”, zoals Pollefeyt dat noemt. Godsdienst/Levensbeschouwing kan benaderd worden als kennisvak; dan is het op het vlak van de interpersoonlijke competentie geen ander vak dan alle andere. Ook dan is het leerproces gebaat bij een interpersoonlijke docent.

Wanneer GL echter benaderd wordt als vak met een levensbeschouwelijk karakter, dan worden het leven in het algemeen en het leven van docent en leerlingen in het bijzonder onderwerp van gesprek. De kijkrichting van de docent is dan niet meer alleen naar het vergroten van kennis, maar ook naar het verwoorden, delen en bespreken van ervaringen, gedachten en meningen. Of, zoals Roebben zegt: de docent is bezield; het

gaat ergens over in haar lessen. Dat vraagt om een docent die alle competenties die de SBL noemt in huis heeft, waarvan mijns inziens de interpersoonlijke de belangrijkste is.