• No results found

Peter van Zonneveld

In document Indische Letteren. Jaargang 24 · dbnl (pagina 51-54)

Op zondag 9 november 2008 heeft de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde op Bronbeek een symposium gewijd aan het beeld van de inheemse bevolking in de Indische letteren. De suggestie voor dit onderwerp werd gedaan door Ewald

Zimmerman, student Indonesisch te Leiden. Aan de hand van een negental bijdragen is getracht, de hoofdlijnen van de beeldvorming in kaart te brengen. Door de chronologische ordening hoopten wij iets van de ontwikkeling van die beeldvorming te laten zien. Natuurlijk waren we ons bewust dat de keuze van de onderwerpen en de auteurs sterk bepalend is voor de uiteindelijke resultaten.

In haar bijdrage over de VOC-tijd maakt Adrienne Zuiderweg duidelijk dat de representatie van de Javaan nogal stereotiep begon. De eerste Westerlingen zagen inheemsen met een ander karakter en andere eigenschappen dan zijzelf. Vele van die eigenschappen werden als negatief ervaren. Men beschouwde de Javanen als lui en indolent, maar ook dapper en wreed, trouweloos, kwaadaardig, verkwistend en lichtgeraakt. Onder invloed van de Verlichting begonnen sommigen in de achttiende eeuw met andere ogen te kijken. Veel verschillen werden nu toegeschreven aan het klimaat en de omstandigheden waaronder de bevolking moest leven: sterk onder druk van de Javaanse bovenlaag.

Siegfried Huigen laat in zijn artikel over Pelimao, de vorst van Ceram, zien dat er niets mis was met de begaafdheden van de Molukkers - althans in de ogen van Valentyn. Deze wist sympathie op te brengen voor een heerser die zijn christelijke onderdanen om zeep had geholpen en de legitimiteit van dit gebeuren welsprekend kon verwoorden. Zo nuanceerde hij de stereotiepe opvattingen over primitieve inboorlingen.

De overwegend negatieve beeldvorming uit de VOC-tijd zet zich voort in de almanakliteratuur van het midden van de negentiende eeuw. Ze krijgen zelfs nieuw leven ingeblazen nu de romantische verhalen over liefde en minnenijd veel aandacht besteden aan Javaanse booswichten, geleid door hun dierlijke aandriften. Daar staan

echter ook steeds positief weergegeven personages tegenover. De nuancering zet zich voort. Sommige auteurs nemen het op voor de Javaan en willen hem tegelijkertijd verheffen. Zo werken Verlichting en Romantiek door in de almanakliteratuur.

De bijdrage van Cees Fasseur toont aan dat de neiging het voor die bevolking op te nemen, na 1860 aan kracht won: de Maatschappij tot Nut van den Javaan telde kort na haar oprichting in 1866 al meer dan tweeduizend leden. Multatuli mag dan niet blij geweest zijn met een organisatie die in christendom en vrije arbeid de oplossing zocht voor de onderdrukking van inheemsen, zij probeerde echter wel de doelstellingen van de Verlichting een concrete inhoud te geven. De oplossing die hij voorstond zou zich pas later manifesteren.

Geert Onno Prins bespreekt een viertal personages uit De stille kracht. Zij maken dan weliswaar geen karakterontwikkeling door, het zijn wel mensen van vlees en bloed. Niets menselijks is hen vreemd. Door dit overtuigend zichtbaar te maken, nuanceert Couperus in sterke mate het geijkte beeld. Van Oudijck mag dan handelen uit ethische principes, de verteller toont aan dat hier de oplossing van het koloniale probleem niet ligt en dat de inheemse personages zich hoe dan ook onderdrukt zullen voelen. In die zin wijst zijn boek vooruit naar de onafhankelijkheid, die onafwendbaar naderbij komt.

De ethische principes manifesteren zich op evidente wijze in de romans en verhalen van Augusta de Wit. Zij brengt expliciet een hommage aan Multatuli, die het geweten van de natie heeft wakkergeschud. De hebzucht van vroeger moest plaats maken voor verantwoordelijkheidsbesef. Darja de Wever laat zien dat de Ander een prominente rol speelt in haar werk. Javaanse hoofdpersonen vond men ook al in de almanakliteratuur, maar hier worden ze met veel meer sympathie beschreven. Augusta de Wit is een idealiste, die alles verwacht van een harmonieuze samenwerking tussen Oost en West op basis van broederschap.

Van meer realisme getuigt Het land van herkomst van E. du Perron. Kees Snoek bespreekt de manier waarop Du Perron inheemse personages ten tonele voert: met goede én slechte eigenschappen, net zoals de Europeanen in het boek. Daarmee blijft hij ver verwijderd van de clichématige uitbeelding van het mysterieuze Oosten zoals je dat bij andere auteurs vindt. Wanneer Du Perron in 1936 naar Indië terugkeert, zal hij met ‘oneindig meer sympathie en aandacht’ tegenover de Javaan staan.

Pamela Pattynama noemt Maria Dermoût een van de weinige koloniale auteurs die stelselmatig inheemse personages een stem geeft en daarmee afwijkt van de oriëntalistische representatie, waarbij de lokale bevolking veelal als decor functioneert. Door het steeds wisselende vertelperspectief krijgen we bij Dermoût even vaak de

visie van de inheemse als van de Europese personages te horen. Westerlingen zijn niet steeds rationeel, inheemsen niet steeds primitief. Dat heeft volgens Pattynama alles te maken met haar in Indië gewortelde vertelstijl.

In het werk van A. Alberts kom je nauwelijks woorden als ‘Indonesiër’ of ‘Nederlander’ tegen. Esther ten Dolle geeft aan dat Alberts de koloniale

machtsverhoudingen klaarblijkelijk heeft willen omzeilen. De personages gaan met elkaar om als ‘beleefde buren’, met wederzijds respect en bewondering. Het gaat bij Alberts niet zozeer om Europeanen en Madoerezen, maar vooral om mensen, om relaties van mens tot mens.

Op basis van deze negen voordrachten zijn - onder alle voorbehoud - toch enkele conclusies te trekken. Allereerst lijkt er vanaf de VOC-tijd tot het ‘heden’ van de twintigste eeuw steeds meer belangstelling voor de inheemse bevolking te zijn ontstaan. Ten tweede is er een ontwikkeling te signaleren van stereotypen naar individuen. Daarbij is er sprake van een toenemende ontvoogding: het ‘opheffen’ van de inheemse bevolking, dat zich al in de achttiende eeuw begint te manifesteren en in de ethische politiek tot bloei komt, schuift langzaam naar de achtergrond. Maar vooral: er is een duidelijke ontwikkeling om de Indonesiër steeds meer als mens te zien. Dit heeft natuurlijk, zoals gezegd, ook te maken met de auteurs die we op het symposium hebben besproken; bij een andere keuze zouden de accenten misschien iets anders liggen. Een nader onderzoek zou moeten uitwijzen wat de geldigheid is van deze chronologische lijn: van primitieve inboorling tot medemens.

‘Een eijlander wt Iava welcks volck is hartneckich en opstinaet’

De Javaan in de VOC-literatuur

In document Indische Letteren. Jaargang 24 · dbnl (pagina 51-54)