• No results found

Marjolein van Asdonck

In document Indische Letteren. Jaargang 24 · dbnl (pagina 196-200)

Mijn man herinnert zich nog goed hoe hij als achtjarige jongen zijn ouders de correspondentie van zijn oma en opa zag verbranden. Het was een van de laatste uitdrukkelijke wensen van zijn opa geweest. Dat doet mij des te meer beseffen hoe gezegend ik ben met de briefwisseling van mijn grootouders. Na de dood van mijn opa en later mijn oma, heeft mijn vader de oude adjudantswoning aan het Kazerneplein in Gorinchem leeggeruimd. Toen kwam ook het bundeltje met de briefwisseling van mijn opa en oma van vlak na de oorlog tevoorschijn.

Jacques Willem van Asdonck (Rangkasbitoeng 1914-Gorinchem 1991) en Corrie Jeanne Mathilde Rötschke (Meester Cornelis 1916-Gorinchem 1995) zagen elkaar voor het eerst bij een tennisclub in het Batavia van eind jaren dertig. Indische jongens en meisjes waren ze: mijn opa een tjampoeran van Javaans, Nederlands, Armeens en Japans bloed en mijn oma een gadogado van onder meer Duitse en

peranakan-Chinese voorouders. Mijn oma zette direct haar zinnen op hem, knap en goedlachs als hij was. De kennismaking leidde tot een huwelijk op 31 mei 1939 in de kathedraal aan het Waterlooplein. Voor de grap bonden de bruiloftsgasten die nacht een belletje onder het matras van het bruidsbed.

Mijn oma, Corrie, was tijdens de oorlog buitenkamper in Batavia en had de zorg over haar twee kleine kinderen - mijn tante Bea en mijn vader Rudie - haar moeder Oma Trees en haar geestelijk beperkte zus Tante Jaja. Mijn opa, Jack, was aan het begin van de oorlog opperwachtmeester bij het KNIL,1

werd krijgsgevangen gemaakt en gedwongen te werken aan de Birma-Siam spoorweg. Op 16 oktober 1942 werd hij samen met de rest van de zogenaamde Java-Party2

met het schip Tacoma Maru afgevoerd naar Thailand.

‘Mijn liefste Daddy’

Na de capitulatie van Japan, drieëneenhalf jaar later, kwam het troepentransport van de ex-krijgsgevangenen maar langzaam op gang. Mijn opa heeft nog ruim een half jaar in Thailand moeten blijven voordat hij eindelijk op 25 maart 1946 zijn gezin weer terugzag. De briefwisseling van mijn opa en oma stamt uit de periode september 1945 tot en met maart 1946. Mijn opa, toen 32 jaar, bevond zich in een kampement voor ex-krijgsgevangenen in Petchaburry en vanaf eind januari in Bangkok. In het begin komt de correspondentie moeilijk op gang, brieven komen niet aan en telkens wordt geverifieerd welke brieven nu wel of niet zijn ontvangen. Brieven van hem zijn steevast geadresseerd aan ‘Mijn eigen allerliefste vrouwtje’ en die van haar aan ‘Mijn liefste Daddy’, haar koosnaam voor hem die ik mij nog herinner uit mijn kindertijd. Behalve dat de brieven een geschiedkundig beeld geven van de situatie waarin zij - en duizenden anderen met hen - zich bevonden, geven ze ook een beeld van de emoties die een jong echtpaar doormaakt in een oorlogssituatie, duizenden kilometers van elkaar gescheiden. Voorzichtig aftastend stellen ze elkaar op de hoogte van hun belevenissen van de afgelopen jaren en de chaos waarin ze op dat moment zitten. Eerst mijn oma, toen 29 jaar. Ze schrijft:

Misschien heb je mijn brief van 28 september nu ontvangen. Daarin schreef ik dat alles met ons in orde is, incluis onze meubels. Dat was vorige maand, nu is alles veranderd. We zitten nu met Ma, Jaja en de kleintjes geëvacueerd in de 10e Bataljon, we zijn onverwachts opgehaald en hebben 't hele huis gesloten achtergelaten. De toestand buiten is erg onveilig voor Europeanen, Menadonezen en Ambonezen. We hebben kans buiten door de vuile Indonesiërs gehakt te worden, dit is met veel personen gebeurd. Zonder schuld. Vooral de mannen, daar loeren ze op. 'T komt doordat de Jappen hun Merdeka hebben gegeven en dat willen ze houden. 'T is hier een hele rotzooi op het ogenblik. Ik hoop dat je niet te erg zal schrikken als je dit leest. Na een week hoorden we dat alle achtergelaten woningen gerampokt zijn, vooral in onze buurt, we zijn dus helemaal arm en zullen van voor af aan moeten beginnen, als je terugkomt. Dat ik alles verloren heb kan me niet zoveel schelen Daddy, als ons leven maar gered wordt en vooral de kleintjes. Hier zijn we veilig omringd door onze militairen. 't Voornaamste voor mij is dat God jouw leven sparen mag, want jij betekent alles voor mij. Ik wacht hier iedere dag op je komst, want iedere dag komen er nieuwe mannen, ook van Singapore. Weet je niet wanneer je overgebracht wordt?3

‘Very good, number one’

Jack antwoordt. De berichtgeving over de bloedige chaos die op Java na de Japanse capitulatie heerst, heeft inmiddels ook de ex-krijgsgevangenen in Thailand bereikt. Het is voor hem als militair, als echtgenoot en vader frustrerend niet naar Java af te kunnen reizen om zijn gezin veilig te stellen tijdens de bersiapperiode:

Hoeveel we er oak naar verlangen, we kunnen geen aap doen aan die rotzooi. Het enige wat we kunnen doen is onszelf op peil houden en ons klaar maken voor het groote werk straks. Denk niet moesjelief dat ik jullie in deze rotzooi ook maar één ogenblik uit m'n gedachten heb. Ik ben wat ruw met m'n woorden denk je zeker he moesjelief. Maar laat het maar zo moes. Ik zit vol haat op het ogenblik over die kaffers daar bij jullie.4

Zijn kampjaren beschrijft mijn opa op een vrolijke manier. Zoals ik me dat uit mijn jeugdjaren ook herinner: met een brede grijns en harde lach kon hij de ergste dingen vertellen. Alleen op een landkaartje dat hij bijvoegt met de plaatsen waar hij de afgelopen jaren in het oerwoud in Thailand heeft gezeten, noteert hij de aantallen doden uit zijn ploeg. Jack:

Nou iets over m'n krijgsgevangenschap. De laatste maanden was ik commandant geweest van een ploeg van zo'n 200 man op de grens van Malaka en Siam, 800 kilometer zuid van Bangkok in het plaatsje

Srasasdani. De laatste weken werden de Japanners hoe langer hoe soepeler, omdat zij hun einde voelden naderen. 3 Amerikaanse jagers kwamen er plotseling. Nou wie het eerste weg was natuurlijk, die spleetogen en wij smeerden 'm ook natuurlijk. Ik kwam ongelukkigerwijze naast zo'n vent te liggen ergens in een klappertuin. Hij vroeg me het volgende: ‘Amerikaan ka?’ zoals ze dat woordje altijd gebruiken in vragende vorm. ‘Yes’ zei ik, waarop hij antwoordde: ‘No good’. Prompt antwoordde ik ‘Very good, number one’. Hij kon me wel opeten op dat ogenblik als hij dat kon. Maar van angst poepte hij bijna in z'n broek. Vooral toen de mitrailleurs begonnen te knetteren. Ik zat 'm zelf even te knijpen maar toen ik zag dat de vliegtuigen een doel hadden 500 meter van ons vandaan, was ik gerust. Vanaf dat ogenblik zoekt die smeerlap me altijd om me een hijsch te geven, maar het lukte jammer genoeg voor hem nooit.5

Jullie zijn bijtijds verhuisd, weer met niks. Moesjelief, dat is erg beroerd, ik wou dat ik jullie bullen mocht sturen, maar dat kan niet. Ik kan ze opsparen en straks in z'n geheel meebrengen, maar wanneer?

Foto van Jack van Asdonck die hij naar Corrie stuurde in 1946 (privéarchief Ruud van Asdonck).

Ik weet het niet. Jij bent werkelijk een juweel van een vrouwtje en moeder. Wat jij daar al zoo meemaakt met de kinderen is niets vergeleken met wat ik heb meegemaakt. Ik vraag me soms af van waar je die moed en durf haalt. Je moreel is onverbrijzelbaar. Je hebt meer moed in je dan 50 jongelui hier bij elkaar (sommigen dan) Want die sommigen zijn bijna altijd dronken en zien helemaal de ernst niet in, en gevoelloos. Ze realiseren zich niets van wat er op Java gebeurd en het laat hun steenkoud ook. Ze zoeken een meisje hier op en vragen of ze mogen trouwen, die smeerlappen. Het grootste gedeelte echter doet flink z'n best. We trainen zwaar, de diensten zijn hier ook bergt nou, maar dat geeft allemaal niets. We hebben allemaal onze wapening weer en worden in het gebruik daarvan goed geoefend en gehard voor straks. Ik zit hier als instructeur bij een compagnie met flinke stevige jongens die voor niets bang zijn of stil staan. Schieten kunnen ze verrot goed en zuiver en rausen ook. Daar zijn behoorlijke mannetjesputters onder die met één klap iemand kapot kunnen slaan.6

‘Ik beloof het je’

Per brief wordt gecheckt hoe het met vrienden en bekenden gaat: leven broers en zussen nog, waar is Guus gebleven, hij zat ook in krijgsgevangenschap. Waarom schrijft niemand mij? Zijn ze me vergeten? Het is voor Corrie en Jack verschrikkelijk

teug waar ze het weer even op redden. Wanneer wordt Jack nou overgeplaatst naar Java? Ondertussen zien ze om hen heen mannen en vrouwen die het niet meer op kunnen brengen na de jaren van ellende - verlangend naar vrijheid en plezier - op hun man of vrouw te wachten. Corrie en Jack zijn soms ook erg bang dat de ander voor de verleiding zal zwichten. Corrie schrijft: ‘Zul je steeds flink en rein blijven en je niet afgeven aan slechte dingen? Denk aan je gegeven woord! Ook ik beloof het je.’

De ene keer stelt Jack Corrie gerust:

Je vroeg me één ding moesjelief en dat is sterk te blijven. Je kunt er op aan hoor schatje. Je krijgt me terug zooals ik van je ben weggegaan. Zooals je me terug wilt zien. Ik ben wat dat betreft zo koud als een steen hier en niets bekoort me, geen enkel vrouwelijk wezen al zijn ze nog zo mooi en aantrekkelijk. Voor mij is er maar één vrouw op aard die mij tot haar bezit en eigendom heeft en er recht op heeft en dat ben jij moesjelief en niemand maar dan ook niemand anders. Zwaar voor me omdat ik me bijna 4 jaar heb moeten onthouden van mezelf, schrijf je. Nou moesjelief helemaal niet. Ik verlang alleen naar jouw lichaam en je alles en verder zijn alle vrouwen voor mij wat dat betreft dood. Als ik aan al die ellendige jaren terugdenk, mijn krijgsgevangenschap en jouw alleenzijn in de klauwen van de vijand geheel en al aan jezelf overgelaten, dan heb ik in het diepst van mijn hart een ontzettend groot respect voor mijn vrouwtjelief die zich op zo'n flinken en dapperen manier daar doorheen heeft weten te slaan. Zou ik dan nog dergelijke stunts hier uithalen, dan was ik het leven niet waard.7

Maar een andere keer is het juist Jack die de moed verliest:

Ik weet niet wat ik doen moet als ons geluk verbrijzeld werd. Ik hoor hier zoveel mannen die een afpoeierings brief van hun vrouw ontvangen en die gewoonweg zeggen dat ze een ander liefje hebben en dat het uit is. Die mannen zijn hier gek geworden. Ben vriend van me kreeg een brief van zijn vrouw. Zij leeft nu met een jongen van 19 jaar en is zelf 26. Het is allemaal de schuld van dansen en muziek en huisfuifjes als de man er niet is. Moesje, moesje houd je sterk ja. Ik kan zal en mag je niet missen. Je bent de enige vrouw in m'n leven, door God gegeven. We zijn alleen

In document Indische Letteren. Jaargang 24 · dbnl (pagina 196-200)