• No results found

Een van de belangrijkste vragen of een sociale dialoog tot stand kan komen, is welke partijen als partner aan de onderhandelingstafel mogen plaatsnemen. Werkgevers en werknemersorganisaties zijn de meest algemene partners, alhoewel de groep mogelijke partners veel uitgebreider is. De Europese Commissie heeft in dit kader een aantal uitgangspunten geformuleerd. De organisaties dienen interprofessioneel te zijn, voldoende representatief te zijn om op Europees niveau overeenkomsten te sluiten en toereikend te zijn om een doeltreffende deelname aan de onderhandelingen te waarborgen.131 Uit de uitspraak UEAPME volgt dat de groep sociale partners wel afhankelijk is van de partijen die voldoende representatief zijn en de overeenkomst tussen de betrokken partijen om met elkaar te onderhandelen.132 Het is ook niet ongebruikelijk dat, en vooral in het kader van arbeidsrecht binnen de sport, dat de overkoepelende (Europese) sportbonden betrokken worden bij de sociale dialoog om het draagvlak zo groot mogelijk te maken.

129 Zoals in titel 10 van het VWEU is opgenomen. 130 Conclusie Europese Raad, 2011/C 372/06, p. 3. 131 Pennings & Peters, 2016, p. 253.

43 Welke partijen ten aanzien van de sociale dialoog over de vrijwilliger in aanmerking komen is een heel andere vraag, met een meer politieke dan juridische achtergrond. De wens moet bestaan om dit op een Europees niveau te reguleren, het draagvlak moet in meerdere lidstaten aanwezig zijn en voor het gewenste effect, moeten de Europese Commissie en de Europese Raad ook tot de conclusie komen dat de uitkomst van de onderhandelingen op grond van art. 153 lid 2 VWEU in een (minimum)richtlijn moet worden opgenomen.133

In 2009 kwam de Europese Commissie met een mededeling over de Europese dimensie van sport.134 Onder andere kwamen hier de erkenning van vrijwilligers en eventuele behaalde diploma’s naar voren om te waarborgen dat de faciliterende actoren in de sport de juiste vaardigheden en competenties hebben. Daarnaast kwam ook de sociale dialoog naar voren.135 Het resultaat dat door de sociale dialoog is behaald in het kader van de arbeidsomstandigheden van de beroepssporters en andere actoren in de professionele sport, wordt hier als stepping stone gebruikt om de sociale dialoog uit te breiden naar de gehele sport- en vrije tijdssector. Hierdoor komen de amateursport en de positie van de vrijwilliger als onderwerp binnen de sociale dialoog.

Hoofdstuk 4.3 Conclusie

In de eerste plaats zal moeten worden onderzocht of de lidstaten op nationaal niveau een probleem met de huidige rol van de vrijwilligers zien en erkennen dat ook niet op een nationaal niveau kan worden opgelost. Een belangrijk punt is ook dat de lidstaten, binnen de vele verschillende culturen en tradities, tot een algemeen vrijwilligersbeleid willen komen.136 In 2013 bracht de Europese Raad al een resolutie naar buiten waarin dit onderwerp werd besproken. Zij zijn van mening dat een geconsolideerde en gezamenlijke Europese aanpak wel het middel is om de positie van de vrijwilliger goed te regelen. Zij zien ook de positieve resultaten van het vormen van een juridisch kader rond de vrijwilliger, nu bepaalde lidstaten de positie van de vrijwilliger in een wet hebben.137 Verder worden de lidstaten die geen juridisch kader hebben gerealiseerd, aangemoedigd om alsnog een juridisch kader omtrent de vrijwilliger te realiseren.

133 Pennings & Peters 2016, p. 250-255. 134 COM(2011) 12 def.

135 COM(2011) 12 def., p. 13-14.

136 Resolutie (EU) 2013/2064(INI), overweging K. 137 Resolutie (EU) 2013/2064(INI), overweging 37.

44

Hoofdstuk 5 Conclusie

Concluderend kan worden gesteld dat de vrijwilliger in het Nederlandse recht, maar ook in het Europese recht een bijzondere entiteit is. Er zijn weinig bepalingen gewijd aan de vrijwilliger en voor zover het een en ander is bepaald, ziet het vooral op de afbakening van de arbeidsovereenkomst. De vraag is echter of de vrijwilliger in een aantal gevallen niet ook kan voldoen aan het plaatje van de werknemer. Op basis van dit onderzoek ben ik van mening dat de vrijwilliger, onder bepaalde omstandigheden, weldegelijk als werknemer kan worden aangemerkt. Aan het vereiste van arbeid in de zin van art. 7:610 BW is redelijk eenvoudig voldaan. Loon is alleen aanwezig als de vrijwilliger aantoonbaar meer verdient dan is toegestaan op basis van de Wet op de Loonbelasting. Het is echter niet nodig dat de vrijwilliger conform het minimumloon wordt beloond. Gezag is vaak een wat lastiger element. Een van de kenmerken van een vrijwilliger is de vrijwilligheid van de inzet. Wanneer sprake is van gezag, toezicht of inhoudelijke instructies, kan de vrijwilligheid van het handelen worden ingeperkt.

Het is taak aan de organisaties die gebruik maken van vrijwilligers, hetzij tegen betaling, hetzij onder nadrukkelijk gezag van de organisatie, om goed zicht te houden op de juridische status van de vrijwilligers. Het simpele feit dat de vrijwilliger niet (goed) in de wet is verankerd, mag niet betekenen dat bepaalde vrijwilligers geen recht hebben op dezelfde bescherming als de werknemer met een arbeidsovereenkomst. Hier ligt een taak voor de wetgever en, met de wetgever, de gezaghebbende organisaties in de sport. De problemen die ten grondslag liggen aan de ontstane situatie moeten worden aangepakt en dat betekent kortgezegd, dat de vrijwilliger mijns inziens een betere verankering in de wet moet krijgen door middel van een eigen wet. Hiermee zal ook worden voldaan aan hetgeen Europa vraagt van Nederland als lidstaat. Het andere probleem, geschetst door dhr. Posthumus van de KNVB, dat op bestuurlijk niveau de sportorganisaties in Nederland niet altijd voldoende kennis en vaardigheden bevatten, wordt reeds aangepakt door de verschillende sportbonden. Ondersteuning aan en opleiding van de bestuurders bij de lokale sportorganisaties kan veel voordelen bieden en bovenal veel problemen voorkomen. Bij de voorlichting aan bestuurders zal wel rekening moeten worden gehouden met het op handen zijnde wetsvoorstel over de wijziging van de organisatie van rechtspersonen. De plichten en lasten van bestuurders bij stichtingen en bij verenigingen kan door de huidige invulling van het wetsvoorstel aanzienlijk worden verzwaard. Het risico dat een bestuurder loopt, is dat de financiële gevolgen van een fout vrijwilligersbeleid mogelijk voor rekening van de bestuurder zelf zullen komen. Het is dan ook geen garantie dat, met betere voorlichting van bestuurders, het dalend aantal vrijwilligers kan worden hersteld of dat de

45 sportorganisaties de problemen niet langer ervaren, maar ik ben wel van mening dat het probleem slechts in excessen zal gaan spelen wanneer de juridische positie van de vrijwilliger wordt verduidelijkt. De internationale sportorganisaties zullen in ieder geval geen initiatief gaan tonen om over de vrijwilliger na te denken. Het valt, simpelweg omdat dat niet een intrinsiek onderdeel is van de sport, niet voldoende binnen de specifiteit van de sport vanuit de internationale sportwereld. Daar ligt de nadruk meer op het professionele accent van de sport en daar zal de vrijwillige inzet vaak vele malen lager zijn en zal juist veel meer met werknemers gewerkt worden. Op nationaal niveau ligt dat zeker anders.

Totdat de juridische status van de vrijwilliger in regelgeving is opgenomen, lopen organisaties het risico dat een vermeend vrijwilliger zich beroept op een arbeidsovereenkomst en, afhankelijk van de omstandigheden, gelijk krijgt. Een dergelijke precedentwerking lijkt mij niet wenselijk. Niet zozeer omdat vrijwilligers de drang gaan voelen om hun overeenkomst tegen het licht te houden, maar meer omdat derden, voornamelijk de Belastingdienst, deze drang kunnen voelen.

Een belangrijk argument hiervoor is de eerder gestelde status quo. Vrijwilligers en de organisaties zullen in de meeste gevallen geen enkel probleem hebben met de overeenkomst of samenwerking die zij hebben. De geleverde vrijwillige inzet wordt niet gedaan met het oogmerk te voorzien in het levensonderhoud of primair om enige andere financiële reden. Het is vaak de maatschappelijke en/of ideologische functie van de vrijwillige inzet die leidend is, waarbij de ontvangen vrijwilligersvergoeding veelal een prettige bijkomstigheid is. Vanuit dit oogpunt valt ook te betogen dat aan de bestaande praktijk niet moet worden getornd, maar gebaseerd op recenter handelen van de Belastingdienst, lijkt mij dat eerder een kwestie van tijd.

De rol van de Europese instanties in het bestaande vrijwilligersbeleid is aan het groeien. Op Europees niveau is reeds het een en ander geregeld en op relatief korte termijn wordt de positie van de vrijwilliger weer tegen het licht gehouden. Er staat namelijk in 2020 een Europa- strategiebijeenkomst gepland voor het aankomende decennium. Hoewel vrijwilligers niet een expliciet onderdeel zijn van de bijeenkomst, zijn werkgelegenheid en sport dat weldegelijk.138 Het is ook goed mogelijk dat in dit kader de bestaande praktijk omtrent vrijwilligers wordt besproken, maar over de invulling en uitkomsten kan ik op dit moment slechts speculeren.

138 Te raadplegen op: https://ec.europa.eu/info/business-economy-euro/economic-and-fiscal-policy-

coordination/eu-economic-governance-monitoring-prevention-correction/european-semester/framework/europe- 2020-strategy_nl.

46 Ik sluit af met de constatering dat het risico rond de arbeidsrechtelijke positie van de vrijwilliger nog niet in een dusdanig vergevorderd stadium is, dat dringend moet worden gehandeld. Het blijft echter een sluimerend probleem, dat in de komende jaren kan groeien, maar tegelijk, met beter beleid binnen de lokale sportorganisaties, ook kan worden verholpen.

47

Literatuurlijst:

Aalbers, allesoversport 2018

M. Aalbers, ‘Financiële en juridische regelingen voor vrijwilligers’, allesoversport 2018.

Arends & Schmeets, 2018

J. Arends & H. Schmeets, ‘Vrijwilligerswerk: activiteiten, duur en motieven’ Den Haag: CBS 2018.

Bles, 1907

A.E. Bles, ‘de wet op de arbeidsovereenkomst, deel I’, ’s-Gravenhage: Belinfante 1907.

Boom, van, AV&S 2004

W.H. van Boom, ‘Aansprakelijkheid van, voor en jegens vrijwilligers’, AV&S 2004.

Conclusies Europese Raad 2011

Conclusies van de Raad over de bevordering van actief burgerschap door vrijwilligerswerk in de sport (2011/C 372/06).

Dekker, NRC 8 maart 2017

M. Dekker, ‘Hoe moet de club draaien zonder zijn vrijwilligers?’, NRC 8 maart 2017.

Diebels, 2010

M. Diebels, ‘De Flexwet actueel’, Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2010

Dijkstra, Telegraaf 14 september 2018

B. Dijkstra, ‘alarmfase rood voor sportclubs’, Telegraaf 14 september 2018.

Dijkstra, Telegraaf 18 september 2018

B. Dijkstra, ‘Veteraan houdt club overeind’, Telegraaf 18 september 2018.

Europese Commissie 2007 Witboek Sport, Brussel 2007.

Feenstra, Voetbalrotterdam 29 augustus 2013

R. Feenstra, ‘Scheidsrechters op Maat’, Voetbalrotterdam 29 augustus 2013.

Frenk, NTBR 1998

N. Frenk, ‘aansprakelijkheid voor bedrijfsongevallen in driehoeksverhoudingen en buiten arbeidsovereenkomst’ NTBR 1998.

Galle, WPNR 2005

R.C.J. Galle, ‘De flexibele vereniging’, WPNR 2005/6621.

Garnier, AD Groene Hart 2 april 2019

T. Garnier, ‘Ruim vier van de vijf sportverenigingen in Groene Hart zuchten onder tekort aan vrijwilligers’, AD Groene Hart 2 april 2019.

48 Hartlief, SR 1998

T. Hartlief, ‘De reikwijdte van de aansprakelijkheid voor bedrijfsongevallen mede in het licht van recente wetgeving’, SR 1998

Kalmthout, van, 2016

J. van Kalmthout, ‘Vrijwilligerstekort bij sportverenigingen.’ Sport, Bestuur en Management 2016/18.

Laagland, Ondernemingsrecht 2018

F.G. Laagland, ‘Voorbij de grenzen van het Nederlandse werknemersbegrip, ‘Een Europese analyse van de zzp-plannen van het Nederlandse kabinet datum’’, Ondernemingsrecht 2018/130.

Moolenaar, De Gelderlander 13 september 2018

S. Moolenaar, ‘Sportclubs schreeuwen om meer vrijwilligers’, De Gelderlander 13 september 2018.

PbEU, Advies 1999/C 374/14.

1999/C 374/14 Advies van het Comité van de Regio’s over het „Europese sportmodel”.

Pennings& Peters 2016

F.J.L. Pennings & S.S.M. Peters, Europees arbeidsrecht, , Deventer: Wolters Kluwer 2016.

Resolutie (EU) 2013/2064(INI)

Resolutie van het Europees Parlement van 10 december 2013 over vrijwilligerswerk en vrijwilligersactiviteiten in Europa (2013/2064(INI)).

Slender, SportFM 2011

H. Slender, Steeds meer verenigingen verplichten vrijwilligerswerk : “op zoek naar duurzame oplossingen voor vrijwilligersprobleem”, SportFM 2011/4.

Van der Zee, KNVB 2018

J.D. Van der Zee, ‘Vrijwilligers stuwende kracht van voetbalclub’, KNVB 2018.

Verhulp 2016

E. Verhulp, Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek, Rechtsvermoeden, aard van de arbeidsrelatie bij: Burgerlijk Wetboek Boek 7, Artikel 610a [Vermoeden van

arbeidsovereenkomst], Deventer: Wolters Kluwer 2016.

Verklaring Europees Parlement 2009

Verklaring Europees Parlement over het uitroepen van 2011 tot het Europees jaar van de vrijwilligers 2009/C 295 E/05.

Zwemmer, 2018

49

Jurisprudentielijst:

HvJ EU 3 oktober 2000, C-303/98, ECLI:EU:C:2000:528 (Simap). HvJ EG 9 september 2003, C-151/02, ECLI:EU:C:2003:437 (Jaeger).

HR 18 december 1953, ECLI:NL:HR:1953:219, m.nt. Prof. Mr. Ph.A.N. Houwing. HR 03 juni 1981, ECLI:NL:HR:1981:AB8437, m.nt. P.A. Stein.

HR 29 oktober 1982, ECLI:NL:PHR:1982:AC0442, NJ 1983/230, (Hesseling/Stichting

Ombudsman).

HR 10 juni 1983, ECLI:NL:PHR:2012:BY8742, NJ 1984/60 (Groen/RK Ziekenverpleging). HR 18 september 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9006, m.nt. P.A. Stein (Belastinginspecteur). HR 15 maart 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0173, NJ 1991/417 (Jebliouazzani/Casa

Migrantes).

HR 08 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1322, m.nt. P.A. Stein (Agfa/Schoolderman). HR 16 september 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1445, m.nt. C.J.H. Brunner (vakantiewerker). HR 05 april 1995, ECLI:NL:PHR:1995:AA1593, m.nt. J. Brunt.

HR 14 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2495, NJ 1998/149, JAR 1997/263 (Groen/Schoevers).

HR 8 mei 1998, ECLI:NL:PHR:1998:ZC2647, NJ 2000/81. HR 7 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9845, BNB 2001/293.

HR 12 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3681, NJ 2001/635, JAR 2001/217 (Bethesda/Van der Vlies).

HR 10 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9444, NJ 2007/446 (Van der Male/Den Hoedt). HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1943, NJ 2004/322, JAR 2004/111 (Warmerdam-

Caspers/Koek-Caspers).

HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU0372, NJ 2006/471, (Roijakkers/Engelen). HR 14 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9722 (AbvaKabo/UvA).

HR 14 juli 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY3782, NJ 2007/101, m.nt. Verhulp (Boekenvoordeel/Isik).

HR 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0616, NJ 2014/414 (Davelaar/Allspan). HR 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW0017, LJN BW0017 (X/Koninklijke TNT Post

B.V.).

HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6888.

HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5355 (Dirks/Jenovries).

HR 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3142 (Parochie H.H. Vier Evangelisten).

Hof Amsterdam 14 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BL7321. Hof Amsterdam 21 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ7372. Hof Amsterdam 6 januari 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BP5113.

Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juni 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:CA2810, JAR 2013/173. Hof Amsterdam 10 juli 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2810.

Hof 's-Hertogenbosch 19 augustus 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2830. Hof Amsterdam 16 september 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:4060. Hof Amsterdam 30 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:314. Hof Arnhem-Leeuwarden 10 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6333.

Rb Utrecht 4 juli 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX2415.

Rb. Utrecht 14 december 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BZ1412, , JAR 2013/87. Rb Amsterdam 23 juli 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5183.

50