• No results found

3 Plattelandsontwikkeling, interactieve beleidsvoering en gender

5.2 Participatie aan het beleidsproces

In vrijwel alle WCL-gebieden maken vrouwen deel uit van de nieuwe politieke structuren. Er is slechts één gebied, Zuid West Friesland, waar geen enkele vrouwelijke vertegenwoordiger te vinden is. De mate waarin vrouwen in de andere gebieden aan het overleg deelnemen verschilt afhankelijk van de belangen die zij representeren en het soort overleg (zie tabel 5.3).

Tabel 5.3 Participatie van vrouwen in het beleidsproces in WCL-gebieden (N=11) als vertegenwoordigers van verschillende belangen of organisaties naar type overlegstructuur53

Bestuurlijk overleg Praktijkgericht overleg

Overheid 9 (82%) 6 (55%)

Algemeen belang 4 (36%) 6 (55%)

Agrariërs 3 (27%) 4 (36%)

Andere lokale groepen 3 (27%) 6 (55%)

Plattelandsvrouwen 2 (18%) 7 (64%)

Totaal (100%) 11 11

Zo nemen vrouwelijke ambtenaren in vrijwel alle gebieden aan het overleg deel. Zij zijn echter geen vertegenwoordigers van de lokale vrouwelijke bevolking. De (representanten van de) plattelandsvrouwen zijn relatief goed vertegenwoordigd wanneer het om het praktijkgerichte overleg en de implementatie van het beleid gaat (zeven gebieden). Hun aanwezigheid in het bestuurlijk overleg en de beleidsontwikkeling is mager (twee gebieden). Aangezien de besluiten over de inhoud van het beleid en de verdeling van de middelen dan al zijn genomen, biedt deelname aan het praktijkgerichte overleg betrekkelijk weinig mogelijkheden om het beleid te beïnvloeden. Mannen (als groep) hebben hiertoe veel meer mogelijkheden, ook al missen zij

een aparte vertegenwoordiging als plattelandsmannen. Zij zijn immers oververtegenwoordigd in de gewone belangengroepen die in alle gebieden deel aan de beleidsontwikkeling deelnemen.

Beleidsontwikkeling

In de meeste gebieden hebben de verantwoordelijke ambtenaren nooit stil gestaan bij de mogelijkheid om de plattelandsvrouwen en hun organisaties voor het bestuurlijk overleg uit te nodigen. Zij willen de groep klein en overzichtelijk houden. Bovendien zijn niet alle bewoners en alle belangen even welkom. In de ogen van de meeste provinciale ambtenaren dienen aan het bestuurlijk overleg alleen die bewoners deel te nemen die land bezitten en daarmee een economisch belang vertegenwoordigen. Daarbij gaat men er als vanzelfsprekend van uit dat de plattelandsvrouwen niet tot de groep landeigenaren behoren, zoals de uitspraak vaan een van de provinciale coördinatoren illustreert.

‘Aan de stuurgroep nemen alleen de bestuurders van de meest belangrijke organisaties aan deel. Dat zijn de terreineigenaren die echt iets te weeg kunnen brengen. De Gelderse Agrarische Vrouwenorganisatie hoort daar niet thuis. En wat voor meerwaarde zou de participatie van vrouwen kunnen hebben? Zij zijn geen belang dat wij als provincie vertegenwoordigen (…). Bij het Agrarisch Jongeren Kontact zou ik me nog iets voor kunnen stellen, want dat zijn toch de toekomstige beheerders van het gebied.’

Verder overleggen de meeste ambtenaren bij voorkeur met belangen- organisaties of besturen van andere organisaties die met mandaat kunnen spreken. Bij de organisaties van plattelandsvrouwen gaat het om vrijwilligersorganisaties die niet op die manier functioneren. Het zijn in wezen geen belangenorganisaties die het belang van een duidelijke groep mensen vertegenwoordigen en een gezamenlijk visie op plattelandsontwikkeling uitdragen. En zij hebben niet de mogelijkheid om de leden aan de gesloten overeenkomsten te conformeren.

Op politiek niveau worden de organisaties van plattelandsvrouwen doorgaans niet als opportune gespreks- en onderhandelingspartners beschouwd. De twee gebieden waar de plattelandsvrouwen wel aan het bestuurlijk overleg deelnemen, vormen wat dit betreft een uitzondering. In het ene geval heeft de provincie het initiatief genomen om de plattelandsvrouwenorganisatie uit te nodigen, in het andere geval hebben de vrouwenorganisaties zelf met succes een verzoek aan de provincie gericht. Daarbij is het interessant op te merken dat in beide gevallen een sterke en goed georganiseerde lokale vrouwen- organisatie voorhanden is geweest die al activiteiten op het gebied van plattelandsontwikkeling ontplooide en ook in andere kwesties met de provincie overleg voert. Het bestaan van een sterke (agrarische) vrouwen-

Deelname aan de besluitvorming over plattelandsbeleid 109 beweging roept binnen agrarische kringen echter ook veel weerstand op. De strategie van de agrarische belangenorganisaties om zoveel mogelijk als één gesloten groep agrariërs op te treden, speelt daarbij een belangrijke rol. Het eigenmachtig optreden van vrouwen ervaart men als een bedreiging, zoals hierna nog aan de orde komt.

Het afwijkende karakter van de organisatie van plattelandsvrouwen in vergelijking met de gevestigde belangenorganisatie betekent niet alleen minder kansen op deelname aan het beleidsproces. Het brengt ook nadelen voor het functioneren van die vrouwen met zich mee die er wel in zijn geslaagd om tot het overleg door te dringen. De vrouwen worden geacht de plattelandsvrouwen te vertegenwoordigen, maar hebben veelal geen duidelijke achterban aan die zij rekenschap verschuldigd zijn. Dat geeft hun weliswaar veel politieke speelruimte maar betekent eveneens dat zij inhoudelijke en morele ondersteuning missen en als eenling moeten opereren. Ook de materiële ondersteuning is gering in vergelijking met andere organisaties, wat deelname aan dergelijke commissie en een politieke loopbaan voor vertegenwoordigers van de plattelandsvrouwen op de lange termijn duur en weinig aantrekkelijk maakt.

Als ik mijn achterban wil raadplegen, kan ik in principe op het bestuur van de Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen terugvallen of op de plaatselijke boerinnengroep. Maar ik ben nergens verantwoording schuldig. Ik word ook nooit op mijn lidmaatschap in de WCL-commissie aangesproken. Voor de meeste vrouwen van de Bond is het toch een ‘ver van mijn bed-show’. (..) Ik ben ook gevraagd voor het provinciale bestuur van de Bond maar ik wil niet. Je moet dan veel reizen terwijl je maar een heel magere vergoeding krijgt. Ik vind dat je niet steeds kan verwachten dat vrouwen zich voor van alles inzetten zonder dat er iets tegenover staat en het zelfs geld kost.’

Beleidsimplementatie

Bij het praktijkgericht overleg is de situatie anders. Hier acht de provinciale overheid de deelname van plattelandsvrouwen wel relevant en is zij bereid om hun (lokale) organisaties uit te nodigen. De organisatorische bezwaren hebben dan weinig gewicht meer. De verwachting dat met name de agrarische vrouwen enthousiaster dan hun mannelijke collega’s zijn om vernieuwende projecten te stimuleren en met hun eigen ervaring te ondersteunen, geeft de doorslag. Verder wil de provincie graag gebruik maken van de contacten die deze vrouwen naar verwachting met potentiële deelnemers van projecten hebben. Daarbij denkt de overheid vooral aan projecten waar nieuwe activiteiten op agrarische bedrijven worden gestart. De inbreng van vrouwen is hierin het meest zichtbaar en geaccepteerd (Bock 1999). Dat heeft tot gevolg dat de representanten van de plattelandsvrouwen vooral in die

overlegstructuren zitting hebben die zich op de multifunctionaliteit en pluriactiviteit van agrarische bedrijven richten.

Toch is aanwezigheid in het praktijkgerichte overleg niet voldoende om een goede afstemming van het beleid op de situatie van agrarische en andere plattelandsvrouwen te waarborgen. Dat is te verklaren uit het feit dat de beslissing over de verdeling van de beschikbare middelen al in het bestuurlijke overleg zijn genomen. De meeste projecten sluiten slecht aan op wensen en mogelijkheden van plattelandsvrouwen. De meerderheid heeft betrekking op technische aspecten van de agrarische bedrijfsvoering (bijvoorbeeld mineralenbalans) en richt zich op de doorgaans mannelijke bedrijfshoofden (Bock 1998 a,b,c). Als gevolg daarvan nemen in vergelijking met mannen weinig vrouwen aan projecten deel. Slechts in vier van de elf WCL-gebieden zijn specifieke vrouwenprojecten opgezet. In een aantal gebieden zijn daarnaast specifieke voorlichtingsavonden voor vrouwen georganiseerd. In de meeste gevallen gebeurt dit op initiatief van de lokale vrouwenorganisaties.

De onderstaande tabel laat zien dat de deelname van vrouwen in het beleidsproces verband houdt met het tot stand komen van aantrekkelijke projecten voor vrouwen en de actieve betrokkenheid van lokale vrouwen- organisaties. Er zijn drie groepen gebieden te onderscheiden:

• Groep 1 omvat WCL-gebieden waar plattelandsvrouwen weinig bij het beleid betrokken zijn: zij nemen niet deel aan het politieke overleg, er zijn geen specifieke activiteiten voor plattelandsvrouwen georganiseerd en hun organisaties hebben geen of nauwelijks contact met de WCL-coördinatoren. • In groep 2 nemen de plattelandsvrouwen alleen aan het praktijkgerichte

overleg deel. Er zijn geen specifieke vrouwenprojecten en ook de organisaties van plattelandsvrouwen zijn doorgaans weinig actief in het kader van het WCL-beleid.

• In groep 3 zijn plattelandsvrouwen in belangrijke mate betrokken bij het overleg over het WCL-beleid. Er zijn specifieke vrouwenprojecten en de lokale organisaties vam de plattelandsvrouwenontwikkelen eigen activiteiten in het kader van het WCL-beleid.54

Deelname aan de besluitvorming over plattelandsbeleid 111

Tabel 5.3 Verschillende aspecten van de participatie van plattelandsvrouwen in WCL-gebieden (N=11) Betrokkenheid vrouwen in beleidsproces Deelname in bestuurlijk overleg Deelname in praktijkgericht overleg Vrouwen- projecten Actieve vrouwen- organisaties Aantal gebieden - 0% 0% 25% 0% 4 +/- 0% 100% 50% 0% 4 + 67% 100% 100% 100% 3

Wat oorzaak en wat gevolg is, is achteraf moeilijk vast te stellen en wellicht per gebied ook verschillend. Wanneer de overheid lokale vrouwenorganisaties uitnodigt om aan het overleg deel te nemen, geeft zij te kennen de plattelandsvrouwen als relevante partners te beschouwen. Deze vrouwen zetten zich vervolgens actief in om de vrouwen in het gebied bij het 'WCL- gebeuren' te betrekken. Andersom geeft een actieve lokale vrouwen- organisaties een duidelijk teken aan (onder ander) de overheid dat zij verstand van zaken heeft en dus een relevante gesprekspartner kan zijn. Uiteindelijk wordt het beleid daar waar plattelandsvrouwen aan de ontwikkeling en implementatie van het beleid deelnemen, beter afgestemd op hun interesses dan in andere gebieden, en is het beter in staat om de vrouwen uit het gebied tot actieve deelname te stimuleren. De toegankelijkheid van de beleidsvoering voor vrouwen is, dus, niet alleen een kwestie van politieke rechtvaardigheid, maar ook van belang voor een effectieve uitvoering van het beleid dat ontwikkeling van onderop wil stimuleren.