• No results found

Aandacht voor vrouwen in het plattelandsbeleid Europees beleid

6 De toegankelijkheid van beleidsinstrumenten

6.1 Aandacht voor vrouwen in het plattelandsbeleid Europees beleid

Het Europese plattelandsbeleid besteedt aanvankelijk nauwelijks aandacht aan de betrokkenheid van vrouwen bij plattelandsontwikkeling (Houses of the Oirechtas 1994; O’Hara 1994; Braithwaite 1994). In 1996 tijdens de befaamde conferentie in Cork komt het belang van de volwaardige deelname van vrouwen voor het eerst nadrukkelijk aan de orde (LEADER 1997a). De belangrijkste impuls om aandacht aan plattelandsvrouwen te schenken, gaat echter uit van het EU-besluit tot mainstreaming van het emancipatiebeleid. Sinds het vierde communitaire actieprogramma voor gelijke kansen moet elk beleid, elk fonds en elk pogramma van de Europese Unie rekening houden met de dimensie van gelijke kansen. Dat geldt ook voor het plattelandsbeleid, de structuurfondsen en het LEADER programma (LEADER 1996). In het Verdrag van Amsterdam wordt het belang van algehele integratie nog eens onderstreept.58 De bestrijding van ongelijkheid en bevordering van gelijkheid

tussen vrouwen en mannen dient van nu af aan doel en richtlijn van al het Europees beleid te zijn (EC 2000; LEADER 2000).

In de tijd die hierop volgt, publiceert het Directoraat Generaal Landbouw verschillende documenten waarin de integratie van het emancipatiebeleid in het plattelandsbeleid vorm krijgt. Hierin wordt meer nadrukkelijk dan tot nu toe aandacht besteed aan de bijdrage van vrouwen aan de ontwikkeling van het platteland en het belang van hun deelname voor het succes van het beleid als geheel.

‘De doelstelling van het beleid inzake plattelandsontwikkeling, zoals vastgesteld bij de nieuwe Verordening (EG) nr. 1257/99 (artikel 2), zijn: (…) wegnemen van de ongelijkheid tussen en bevorderen van gelijke kansen voor vrouwen en mannen, vooral door steun te verlenen voor projecten waartoe het initiatief wordt genomen en die worden uitgevoerd door vrouwen.’ (EU 1999)

Ook het nieuwe LEADER+ programma gaat voor het eerst expliciet in op de participatie van vrouwen. Bevordering van de werkgelegenheid van vrouwen (en jongeren) is een van de prioritaire thema’s voor te subsidiëren projecten (EC 2000a). Daarnaast is er meer aandacht voor de vertegenwoordiging van de verschillende lokale belangen in de lokale LEADER-groepen.

‘Local action groups must consist of a balanced and representative selection of partners drawn from the different socioeconomic sectors in the territory concerned. At the decision-making level the economic and social partners and associations must make up at least 50% of the local partenership.’ (EU 2000a article 12) In mei 2000 onderschrijft de Economische en Sociale Commissie van Europese Unie een opiniestuk waarin zij de belangrijke rol van vrouwen in duurzame

De toegankelijkheid van beleidsinstrumenten 121 plattelandsontwikkeling belicht en verschillende aanbevelingen doet om gerichte ondersteuning van vrouwen door Europese middelen mogelijk te maken. De Europese Commissie publiceert in hetzelfde jaar een gids voor de integratie van het emancipatiebeleid in de structuurfondsen en de door het fonds te financieren projecten (EC 2000b). Daarnaast geeft zij een meer populaire brochure uit over de participatie van vrouwen in plattelandsontwikkeling. Doel van de publicatie is ‘to encourage and inspire those responsible for rural development programmes and projects to take into account the needs and interests of women in rural areas’ (EC 2000c). De Europese Commissie beschrijft in de brochure de belangrijke economische bijdrage van plattelandsvrouwen maar geeft ook aandacht aan de belemmeringen die hun deelname aan de besluitvorming over beleid tegenhouden.

Uitgaande van het bovenstaande kan men verwachten dat het Europese plattelandsbeleid van nu af aan rekening gaat houden met de verschillende belangen en mogelijkheden van mannen en vrouwen. Er bestaat nu immers de mogelijkheid om het gebrek aan vrouwvriendelijke projecten te sanctioneren evenals de ongelijke representatie van vrouwen en mannen in de besluit- vorming over beleid. Toch is vooralsnog onduidelijk of de veranderingen in de praktijk daadwerkelijk het gewenste effect zullen hebben. Veel zal afhangen van het vermogen en de bereidwilligheid van Europese beleidsmakers om de integratie van het gelijke kansenperspectief in projecten en regulier nationaal beleid daadwerkelijk af te dwingen (Braithwaite 2000).

Nederlands beleid

De Europese Unie is op het gebied van emancipatie al vaker als voortrekker en aanjager van nationale beleidsmakers opgetreden (Nelen 2000). Het is mogelijk dat dit op den duur ook op het gebied van het plattelandsbeleid gebeurt. Vooralsnog geeft het Nederlandse plattelandsbeleid echter weinig aandacht aan de participatie van vrouwen. Het ministerie van LNV heeft sinds 1995 herhaaldelijk zijn intentie uitgesproken om de participatie van vrouwen aan plattelandsontwikkeling te willen stimuleren (zie Ministerie LNV 1995b, 1999b, 2000c). De minister belooft de betrokkenheid van plattelandsvrouwen bij gebruik, inrichting en beheer van het landelijk gebied te bevorderen. Hij wil ervoor te zorgen dat de subsidies uit het Stimuleringskader voldoende toegankelijk zijn voor vrouwen en wijst op het algemene belang van een groeiende participatie van vrouwen.

‘Vrouwen zijn – zo blijkt uit de evaluatie – vaak al actief bezig met veranderingen die ik door uitvoering van de nota ‘Dynamiek en Vernieuwing’ verwacht te realiseren. Ik verwacht dat vrouwen belangrijke partners worden bij de verdere uitvoering van het beleid.’ (Ministerie LNV 1995b, 5)

In de loop der jaren subsidieert het ministerie verschillende projecten die op bevordering van de participatie van plattelandsvrouwen zijn gericht, maar laat de belemmeringen die in het reguliere beleid zelf besloten liggen, buiten beschouwing. Het emancipatiebeleid blijft zodoende los staan van het plattelandsbeleid ondanks het streven om het emancipatiebeleid te integreren (Ministerie LNV 1995b, 1999b).

Het ministerie blijft bovendien vanuit een achterstandsperspectief redeneren: plattelandsvrouwen hebben extra ondersteuning nodig om als mannen te kunnen handelen en met het reguliere beleid mee te kunnen doen (Maathuis en Welboren 2000). Ongelijkheid tussen mannen en vrouwen lijkt daardoor alleen buiten het beleid tot stand te komen (Mossink en Nederland 1996), en de verantwoordelijkheid voor verandering blijft bij vrouwen liggen (Keuzenkamp et al. 1996). De overheid zendt bovendien tegenstrijdige signalen uit. Enerzijds onderstreept zij in haar emancipatiebeleid het algemene belang van de participatie van plattelandsvrouwen aan de ontwikkeling van het platteland en ondersteunt zij daarop gerichte projecten. Anderzijds biedt het plattelandsbeleid zoals ook hierna weer zal blijken, plattelandsvrouwen al bij voorbaat weinig participatiekansen. Het is vooral de fundamentele vernieuwing van bestuur en beleid die plattelandsvrouwen nieuwe kansen lijkt te bieden. Wat de besluitvorming over beleid betreft, blijkt dat de veranderingen in de praktijk minder vergaan dan de retoriek van het beleid laat vermoeden. De analyse van het Stimuleringskader maakt duidelijk dat dit ook voor de nieuwe aanpak van het subsidiebeleid geldt.