• No results found

Overzicht van de Indische rechts- en staatkundige geschiedenis 1600 — 1854

(Slot).

door

Mr. H. A. IDEMA.

1848— 1854 HET DAQHET IN HET OOSTEN.

Speuren wij naar den tijdgeest van 1848. Daar glinstert een lichtje dat ons misschien kan leiden naar het hart van de vraag, het schijnt uit de grondwet van '40 en blijkt in dit opzicht meer dan een simpel gevolg van de afscheiding van België. Haar art. 59 handhaaft nog den Koning in zijn uitsluitend opperbestuur over de bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen, het kent nog ner-gens de ingrijpende bevoegdheid van de Wetgevende macht in koloniale zaken van de Grondwet van '48, ja toch, er is één korte toevoeging aan het artikel van 1815; zij luidt:

„Bij de wet wordt geregeld het- gebruik van het batig slot beschikbaar ten behoeve van het

„moederland".

Welk een wereld van ideeën gaat daar plotseling voor ons open!

Kijk, hier hebben we den tijdgeest van '48 in zijn hart!

Ten slotte: wil men den tijdgeest van '48, dus dien van hef cultuurstelsel in zijn nabloei in levenden lijve zien, men roepe zich slechts den JEAN CHRETIEN BAUD van '48 voor oogen i) naast de forsche figuur van VAN HOËVELL. Want het Cultuurstelsel is ge-groeid sinds 1830.

De liberale koloniale gedachte is nog niet tot wasdom gekomen, maar zij vindt onverdacht nobele voorstanders die haar propa-geeren.

Zoo staat in de Grondwet van '48 maar nog duidelijker in het 1) Uitvoerig MYER: Jean Chretien Baud geschetst — 1878.

Kol. Studiën 4.

— Reg. Regl. van '54 het cultuurstelsel in zijn nabloei, maar de bijl ligt alreeds aan den wortel des booms.

Een korte terugblik moge dit nader motiveeren.

1815 Herstel van het Nederlandsch Gezag.

1816 Komm. Generaal nemen Java over uit Engelsche handen.

Maar wat nu? Aan herstel van het Compagniessysteem denkt niemand, in het Moederland is het vooral GIJSBERT KAREL VAN HOGENDORP, in Indië vooral Komm. Gen. ELOUT die alles van vrijheid van handel en scheepvaart verwachten. „Wij willen daar eene betere huishouding invoeren, de teelt der koloniale waren bevorderen en dus het dubbel oogmerk bereiken van het bestaan der ingezetenen van die landen te veraangenamen en de landen zelve nog wat dienstiger aan onze belangen te maken i ) . Wij hebben het bestuur over het Nederlandsche Rijk in Azië opgedragen aan de Kroon, met een bepaalde uitsluiting van alle Maatschappijen en wij hebben vaart en handel vrijgesteld niet alleen voor onze eigen ingezetenen, maar ook voor alle vreemde volken. De nieuwe grond-slag van het Nederlandsche Rijk in Indië bestaat heden in de kostbare voortbrengselen van den grond om herwaarts aan te voeren en in het vertier van de voortbrengselen onzer nijverheid, onzer manufacturen onder millioenen Indianen" 2) .

„Ja, wij zullen eenmaal de heerschappij over onze koloniën ver-liezen; maar die tijd is nog verre af, en alsdan zullen wij daarbij even zooveel voordeel hebben, als thans door het bezit". Engeland heeft gewonnen door de onafhankelijkheid der Vereenigde Staten.

„Het heeft de kosten van beheer, van bewaking, van bescherming niet meer en slijt toch nu 100 in plaats van 50 millioen guldens in 't jaar aan fabrieksgpederen" s).

Ook Komm. Gen. ELOUT streeft slechts naar indirecte baten.

Hij trachtte „het belang van het Moederland met dat der Indische Bezittingen en met de wederkeerige belangen van de handelaren en met de bevordering van den handel in het algemeen in verband te brengen" 4) .

Daarnaast wordt in het Reg. Regl. van 1818 in art. 116

aan-1) VAN HOGENDORP, Bijdragen 1819, deel III234, aangehaald bij DE WAAL:

Nederl.-Indië in de Staten Generaal Gr. W. '14, deel I 63.

2) VAN HOGENDORP, Bijdragen 1824, deel VIII id. id. deel I 101.

3) VAN HOGENDORP, Bijdrage 1820, deel IV 80, DE WAAL id. deel I 61.

4) Rapport Komm. Gen. 28 Aug. 1818, zie Elout t. a. p. blz. VII en VIII.

moediging van den landbouw voorgestaan door uitgifte van landen en de vermeerdering van eene Europeesche bevolking van land-bouwers.

Maar de Koning wenscht dadelijke remises.

RAFFLES, thans stuurman aan wal, merkt dit op als hij in 1817 ons land bezoekt, bij den Koning dineert en daarover schrijft:

„notwithstanding the King himself and his leading Minister seem to mean well they have to great a hankering after profit and immediate profit for any liberal system to thrive under them" 1) .

Maar toch blijft het tijdperk van 1816 tot '23 nog een van af-wachten van financieele uitkomsten.

Als dan onze kooplieden klagen over de slechte resultaten voor hen van de vaart op Oost-Indië, dat zij de concurrentie tegen den Bngelschen handel en scheepvaart niet kunnen volhouden, dat zij zullen moeten uitscheiden bij gebrek aan lading voor de uitvaart, terwijl bovendien de koffie aldaar zeer hoog en hier zeer laag in prijs is, zoodat „de geheele reis hoogst nadeelig uitkomt" 2); dan grijpt in '24 de Koning in, eerst met de oprichting der Nederl.

Handelmaatschappij s ) ; wanneer in '25 Indische rapporten komen van geldnood en opstand zendt de Koning ten hoogste verstoord op staanden voet een Kommissaris Generaal 4) 0m het bestuur te vereenvoudigen en blijkt het Moederland voor Indië een leening te moeten waarborgen eerst van 20 milh'oen — Leeningwet van 1826 —, als de Java-oorlog voortduurt in '27 verhoogd met 2%, in '28 nog eens met 15 millioen gulden.

In '27 dient die Komm. Generaal zijn Rapport in.

Slechts enkele millioenen koffie is de geheele uitvoer van Java, de invoer overtreft dezen uitvoer belangrijk. Moet dan Java worden:

„een lastpost voor den moederstaat en een invretende kartker voor zijne financiën"?

Met de weinige rijst die de Javaan verbouwt komen wij er niet, meent DU BUS, neen, Europeesch kapitaal en Europeesche

ken-1) Memorie in 1830 door Lady RAFFLES uitgegeven, blz. 289, aangehaald door DE WAAL t. a. p. I 41.

2) VAN HOGENDORP, Bijdragen 1825, deel X; bij DE WAAL t.a p I 145

3) DE WAAL t. a. p. I 104 en vlg.

4) In de Troonrede van 1825 heet het ,,ten einde de vasthouding aan de gegeven bevelen tot spaarzaamheid en orde in de bijzonderheden te verze-keren." DE WAAL t. a. p. I 159.

nis moeten producten voor den wereldhandel verbouwen op groote cultuurondernemingen, bij voorkeur te vestigen in de nabijheid van goed bevolkte streken.

ELOUT, sinds '24 Minister van Koloniën stemt er geheel mee in, hij herkent zijn oude liefde i ) , ook VAN DEN BOSCH, al benoemd tot Gouverneur-Generaal, gaat mee, het Reg. Regl. van 1830 schrijft hem voor:

art. 108: aanmoedigen van den landbouw, bevorderen van den teelt van voortbrengselen geschikt voor den handel met Europa;

art. 109: bevordering van ondernemingen van Europeanen en anderen aan welke door het Gouvernement gronden worden afge-staan in eigendom, huur of erfpacht.

Bedenk eens hoe dicht staat dit alles bij ons Regeerings-Regle-ment van 1854, bij zijne agrarische uitvoeringswetten van 1870 en '75.

Weer als bij NEDERBURGH VAN HOGENDORP destijds:

Hoe heeft geaarzeld de schaal die het lot der Volkeren houdt!

In een nader advies gaat v. D. BOSCH overstag, beslissend is voor hem geworden de geringe kans op dadelijke voordeden, hij ziet het middel in terugkeer „tot het oude stelsel der voormalige Compagnie, dat der geforceerde cultuur, omdat dat, mits ontdaan van alles wat een gebrekkig bestuur van den inlander daaraan had toegevoegd, in zijn beginselen rechtvaardig, in zijn strekking zoo-wel voor het moederland als voor Java heilzamer en voor den Javaan voordeeliger was dan eenig ander, dat van de vrije be-schikking over zijn arbeid niet uitgezonderd".

Scherp voelt de vrijzinnige Minister ELOUT de reactie, den bijna volledigen terugkeer tot het oude régime der Compagnie en als

de Koning „alleen om het geld en noode alle politieke en commer-cieele beschouwingen ter zijde stellende" 2) zich met VAN DEN

BOSCH vereenigt neemt ELOUT zijn ontslag. Dit cultuurstelsel dan van 1830 rust in beginsel op vrijwillige overeenkomsten van de bevolking tot afstand van een beperkt deel van haren grond en haren arbeid in hoofdzaak als vorm van belasting; men is dus vrijgesteld van landrente, maar ook tegen eenig loon.

1) Rapport van 1828 aan den Koning, Bijdragen 1851 blz. 129.

2) Encyclopaedie I 547.

De teelt van deze voor de Europeesche markt geschikte produc-ten mag niet meer arbeid vorderen dan de cultuur van rijst *).

Deze nieuwe vorm van het oude stelsel der Compagnie zelfs

BAUD noemt het later „de reusachtige uitbreiding" daarvan 2) — heeft dadelijk succes; in 1830 was bovendien de Java-Oorlog ge-lukkig beëindigd, in '32 draagt de Koning v. D. BOSCH het Com-missariaat-Generaal op met dictatoriale macht 3) , hij zal bevoegd zijn tot verordeningen in strijd met het R. R., willekeurige benoe-ming en ontslag van alle ambtenaren zonder onderscheid van rang;

zelfs den Raad van Indië, die eerst onder MERKUS zich heeft verzet, wordt voorgeschreven v. D. BOSCH te gehoorzamen. In 1832 is het stelsel over heel Java uitgebreid, er is benoemd een Directeur der cultures, de ambtenaren zijn aan het stelsel verbonden: de Europeesche door den band van het geld — cultuurprocenten —, de Regenten door de toezegging der erfelijkheid van het ambt in hun familie — welk een menschkundige verdeeling! —; in '34 als v. D. BOSCH naar huis vaart heeft hij al 9 a 10 millioen naar Ne-derland overgemaakt en kan het stelsel in Indië veilig worden toe-vertrouwd aan BAUD als G. G. terwijl v. D. BOSCH zelf als Minister in Holland den teugel strak houdt.

Ieder jaar wordt uit Holland het bedrag der remise gedecreteerd, en ieder jaar verhoogd 4) .

In het tijdvak 1834-'45 gaat het batig slot boven alles, van 1831-53 stroomen volgens mededeeling van BAUD bij de open-bare beraadslaging over het R. R. van 1854, 222 millioenen uit Indië in de schatkist van het Moederland, de „lastpost", de kanker aan de financiën van voor 1830 wordt nu de „voedster" van Ne-derland, zijn „plechtanker".

1) Zie z.g. „Zakelijke Extracten" van V.D. BOSCH in Stbl. 1834 No. 22.

2) Keuchenius R. R. 1854 deel III blz 6, aangehaald bij DE HAAN t a. p.

IV 813 noot.

3) Aangehaald door VAN HOËVELL, KEUCHENIUS III 125 „al zulke maat-regelen te nemen en verordeningen daar te stellen als door Zijne Majesteit zelve op de plaats zijnde, zouden kunnen worden bevolen".

4) Voor 1834 10 millioen.

'35 12 '36 18 '37 22 '38 25

VAN DEVENTER, Bijdragen kennis Landelijk Stelsel op Java, derde deel blz. 21 en vlg.

„De dochter heeft de Moeder onderhouden" zegt later FRANSEN

v. D. PUTTE. De jaren omstreeks '48 zijn voor het cultuurstelsel die van rijken nabloei; '47 heeft een batig slot van 14 millioen, de hongersnood van Cheribon van '44 is nog niet onderkend als eerste waarschuwing, maar in '49 met den nood van Demak en Grobogan ander G. G. ROCHUSSEN vraagt al het geweten: is misschien voor de eischen van het cultuurstelsel de Javaan verkort in de noodzakelijkste eischen van grond en arbeid voor de rijst-cultuur?

In het eerste ontwerp R. R. 1851 werd met geen woord gerept over het cultuurstelsel, het was de Kamer die daarmee geen ge-noegen nam.

Maar ook het Regeerings-Reglement van 1854 in zijn art. 56 is nog duidelijk compromis; in '65 onder FR. v. D. PUTTE valt de eerste gouvernements-cultuur nl. die van indigo, in '70 begint de groote afbraak met de geleidelijke opheffing van de gouverne-ments-suikereultuur in 11 jaar, te beginnen met '79, in 1915 be-graaft DE WAAL MALEFIJT de laatste, de koffieeultuur.

Voor BAUD staat in de jaren omstreeks '48 de zon op middag-hoogte, een lang en vruchtbaar Ministerschap — 1840-48 — loopt ten einde, maar in '54 beheersoht hij nog het Regeerings-Reglement; men luistert gaarne naar VAN HOËVELL maar als het op stemmen aankomt volgt men BAUD — zegt BUYS.

Het jaar '48 is voor het Hollandsen hoofd en hart het jaar van de Grondwet, zij trekt ook voor Indië als groote lijn den terugtred van 'sKonings opperbestuur bij uitsluiting — art. 60 Gr. W. '15 ten gunste van belangrijke inmenging van de Staten-Generaal — art. 59 en 60 Gr. W. '48 — maar geeft zelf geen leidraad voor Indisch beleid, integendeel een reglement op het beleid der Re-geering aldaar moet later worden vastgesteld.

Materieel privaatrecht voor Europeanen.

Verder herinnert Indië zïch '48 als het jaar der moeilijke ge-boorte van „eene voor Europeanen met die van het Moederland overeenstemmende burgerlijke wetgeving".

Hoe moeilijk die geboorte geweest is, dat alles is ons pas kort tot in bijzonderheden bekend geworden door de studie van Prof.

VAN KAN ! ) . Op deze plaats kan ik slechts op enkele momenten het licht doen vallen, den heelen lijdensweg leze men zelf bij VAN KAN, het is een roman vol spanning, vol wisseling van hoop en vrees met als centrale figuur den rustigen, onvermoeiden, gemoe-delijken SCHOLTEN VAN OUD HAARLEM —1837-1846.

1819 berusting in uitstel:

„nu de civiele en crimineele wetboeken en die op de manier van procedeeren welke in Nederland zullen worden ingevoerd tot dus-verre nog niet zijn gearresteerd zouden dienvolgende alle einde-lijke bepalingen in Nederlandsch-Indië, wil men die naar de va-derlandsche wetten schoeien, voorbarig zijn en is het integendeel raadzaam die te verschuiven totdat gemelde wetboeken bekend willen zij/n gemaakt".

Een rapport van 1830 van den President van het Hooggerechts-hof Mr. HAQEMAN geeft een schril beeld van de foeerschende rechts-verwarring. „Was onze oud-Hollandsche wetgeving niet de beste, moest die worden opgemaakt uit eenige honderden deelen van plakaten, ordonnantiën, statuten, reglementen, keuren, sententiën, adviezen en autoriteiten en voornamelijk uit het Corpus juris civilis, de Indische burgerlijke wetgeving mag wel een chaos van verwar-ring worden genoemd.

Buiten en behalve toch dat hier de zooeven omschreven oud-Hollandsche wetgeving moet worden in aanmerking genomen zoo is ook die wetgeving hier wederom door zulk een massa van Sta-tuten, publicatiën, resolutiën, besluiten enz. — waarvan vele niet meer verkrijgbaar zijn, andere stilzwijgend zijn afgeschaft of om dezelver aan het bespottelijke grenzenden inhoud onuitvoerlijk zijn — gewijzigd, dat het werkelijk studie en tijd kost om de bestaande wettelijke bepalingen na te gaan en uit de gebrekkige archieven van deze of gene administratie op te sporen". Van de wetboeken van privaatrecht is de uitkomst te verwachten:

„De groote behoefte bestaat hier in een in de landstaal geschre-ven wetboek van burgerlijk recht — daaronder koophandel begre-pen — in een wetboek hetgeen ieder koopman, ieder mensen op wien en voor wien het wordt toegepast en ieder rechter die geroepen wordt om het toe te passen, kan verstaan.

1) Uit de geschiedenis onzer codificatie, door Mr. J. VAN KAN —1926, ook in Indisch Tijdschrift van het Recht, deel 123 en 124.

De positieve wetgeving schreeuwt hier om verbetering" i ) . Het is Mr. SCHOLTEN VAN OUD HAARLEM die in 1837 niet alleen den weg wijst uit het moeras maar ook de ploeg ter hand neemt en onverstoorbaar — wat ook v. D. VINNE de oud-Directeur van 's Lands middelen en domeinen en Directeur Generaal van Financiën hem in den weg legt — één voor één de voren trekt bijna tot het einde.

In '45 neemt Mr. WICHERS zijn taak over en voleindt die.

Reeds in 1839 droeg de Koning Mr. SCHOLTEN VAN OUD

HAAR-LEM op het „verrichten der noodige voorbereidende werkzaam-heden ter bevordering van de eventueele invoering der Nederland-sche wetboeken in Indië", in '45 gaat deze taak over op den uit Holland gezonden President van het Hooggerechtshof Mr. WICHERS,

1 Mei 1848 „is eindelijk het tijdstip gekomen waarop Nederl.-lndië zich mag verheugen in de vervulling van den lang gekoesterden wensen naar het bezit van eene met die van het Moederland over-eenstemmende burgerlijke wetgeving, eene gebeurtenis, eene der gewigtigste die de geschiedenis van deze gewesten in langen tijd heeft opgeleverd" 2) .

In Plegtige Vergadering van het Hooggerechtshof, in tegenwoor-digheid van de Hooge Regeering, vertoont de Vader zijn kind aan het Volk; hij spreekt van „den verwaarloosden toestand waarin deze gewesten ten aanzien van het regtswezen verkeerden", den gunstigen invloed dien het bezitten eener in den regel met die van het Moederland overeenstemmende wetgeving ontwijfelbaar zal uitoefenen zoowel ten aanzien van „de meerdere zekerheid van het

1) In het Frankrijk van vóór de Revolutie was de nood even hoog ge-stegen: „Een vlugschrift van 1789 geeft van de bronnen waaruit elke recht-bank de'stof voor hare uitspraken heeft te putten deze opsomming: plusieurs coutumes differentes, sa jurisprudence particuliere, les arrets de reglement, la jurisprudence des tribunaux supérieurs, les ordonnances de nos rois, les lois romaines, les decisions des jurisconsultes, les opinions, éclaircissements et les imbroglio de tous les commentateurs du droit public, canonique, civil, criminel:

quel labyrinthe effrayant! Plusieurs siècles ne suffisaient pas pour les parcourir.

De uitkomst zullen de wetboeken brengen. Men koesterde de naieve illusie, dat de menschen zelf een klare voorstelling moesten hebben van de rechts-regelingen die hun leven beheerschen.

"Il faut que les lois que Ton donne a un peuple soient simples et claires afin que Ie vulgaire puisse les lire et les comprendre aisément".

VAN KAN, de Rechtsgedachte van het Codificatiewerk der Revolutie — als boven blz. 378 en 379.

2) Jhr. Mr. H. L. WICHERS, Redevoering ter gelegenheid van de invoering der nieuwe wetgeving.

handelsverkeer als met opzigt tot de beoefening der regtsweten-schap in Ned'.-Indië", en verklaart „dat de geest der nieuwe wet-geving zoo mild en vrijzinnig is als bestaanbaar is met de eigen-aardige gesteldheid van Indië en met de door de ervaring geijkte grondregelen van het Indisch Bestuur, in wier voortdurende op-volging de voornaamste waarborg ligt voor de handhaving van het Nederlandsch gezag in deze schoone en rijke gewesten" 1).

Nauwelijks is de feestrede verstorven of men klaagt al dat die burgerlijke en koophandelswetboeken in Holland voor Indië zijn

„overgeschreven zelfs met hunne meest zinstorende drukfouten zoo-als dit teregt wordt aangetoond door den hoogleeraar Mr. C. J.

VAN ASSEN" 2).

Maar er bleef nog meer te wenschen over: als SCHOLTEN in '45 den fakkel overdraagt is het materieel privaatrecht voor Europeanen tot wet geworden, voor WICHERS resten de noodige invoerings- en overgangsmaatregelen, de groote ontwerpen van procesrecht, een gansch wetboek van strafrecht; ten slotte, nog in '48 wordt hem bij K. B. opgedragen een voordracht te doen om dat zelfde B. W.

en dat W. v. K. toepasselijk te maken op de inlandsche bevolking!

Materieel privaatrecht voor Inlanders.

„In de uitvoering bleek de opgedragene taak voorwaar geen gemakkelijke te zijn. Welligt heeft geen nummer van het Staats-blad zoovele voorbereidende werkzaamheid en geestesinspanning gekost; aan de regeling van die toepasselijkverklaring der euro-pesche wetgeving op de inlanders en daarmede gelijkgestelde per-sonen waren oneindig meer bezwaren verbonden dan aan eenig ander deel der ingevoerde wetgeving" 3).

Mr. WICHERS in '49 naar Holland terugkeerend heeft ze niet kunnen overwinnen, anderen volgen hem op.

Zoo rijst daar aan het eind van zooveel strijd verbonden aan een volledige codificatie nog een nieuwe en geweldige strijd, nl. die om het Adatrecht. Prof. VAN KAN wijdt er in zijne bovengenoemde

1) Jhr. Mr. H. L. WICHERS, Redevoering ter gelegenheid van de invoering der nieuwe wetgeving.

2) Mr. DERKINDEREN, „De codificatie van Strafwetboek en Rechts-Regl.

Buiten B.", in : het Regt. in Nederl. Indië 1857, deel 13 blz. 293.

3) Publicatie van Archiefstukken betreffende Stbl. 1855 No. 79, door Mr. SIBENIUS TRIP als Redacteur van het Regt. in Ned. Indië 1876, deel 27 blz. 65 en vlg.

Geschiedenis onzer codificatie een der meest boeiende hoofdstuk-ken aan i ) , waaruit ik hier slechts dit citeer:

„Ook in het moederland had de vraag of de nieuwe wetgeving en met name de wetboeken op de inheemsche bevolking moest wor-den toegepast in het midwor-den van de aandacht der codificatoren gestaan. Na veel twistgeschrijf, na veel wikken en overwikken was de commissie voor de wetgeving geleidelijk er toe gebracht het denkbeeld te aanvaarden dat het nieuwe recht nagenoeg uitsluitend

„Ook in het moederland had de vraag of de nieuwe wetgeving en met name de wetboeken op de inheemsche bevolking moest wor-den toegepast in het midwor-den van de aandacht der codificatoren gestaan. Na veel twistgeschrijf, na veel wikken en overwikken was de commissie voor de wetgeving geleidelijk er toe gebracht het denkbeeld te aanvaarden dat het nieuwe recht nagenoeg uitsluitend