• No results found

“Welke overwegingen zijn te zien in de manier waarop gemeentelijke organisaties invulling geven

aan het armoede- en schuldenbeleid?”

De eerste twee deelvragen waren vooral gericht op een uiteenzetting gericht op de afhankelijke variabele, de

invulling van het armoede- en schuldenbeleid. Nu eenmaal duidelijk is wat die invulling van het armoede- en

schuldenbeleid binnen Overijsselse gemeentelijke organisaties is moet duidelijk worden waarom

gemeentelijke organisaties juist op deze manier invulling geven aan hun armoede- en schuldenbeleid. Deze deelvraag richt zich daarom op het beantwoorden van wat de overwegingen zijn van gemeentelijke organisaties om op een bepaalde manier invulling te geven aan het armoede- en schuldenbeleid.

Overwegingen die invloed hebben op de manier waarop gemeentelijke organisaties invulling geven aan het armoede- en schuldenbeleid worden hieronder uiteengezet.

1) Budget

Het budget dat een gemeentelijke organisatie beschikbaar heeft voor haar beleid is misschien wel de belangrijkste overweging voor gemeentelijke organisaties om op een bepaalde manier invulling te geven aan beleid:

“We hebben een beperkt budget, daar moeten we het mee doen” (Interview 1, r. 309).

“Wat we laatst hadden, iets over vervoer, dat er toch gekeken wordt naar gratis vervoerspassen, daar werd het budget steeds kleiner voor, dan kijk je van nou gaan we het dan beperken? Nu kijken we meer naar een

inkomensgrens in plaats van een leeftijdsgrens” (Interview 8, r. 3719).

Onderling zijn daarin bij gemeentelijke organisaties grote verschillen te zien. Gemeentelijke organisaties die veel moeten bezuinigen en weinig budget hebben, zijn beperkt in het ontwikkelen van nieuw beleid. Gemeentelijke organisaties daarentegen die een groot budget hebben, ontwikkelen veel nieuw beleid en kunnen daarbij veel beter invulling geven aan de aanbevelingen van de staatssecretaris om bijvoorbeeld een kind pakket aan te bieden. Hoewel alle gemeentelijke organisaties vanuit het Rijk extra middelen hebben gekregen is het niet zo dat gemeentelijke organisaties met een beperkt budget de extra middelen inzetten voor het wegpoetsen van bezuinigingen. Uit de interviews blijkt namelijk dat er gemeentelijke organisaties zijn die financieel gezond zijn maar toch de extra middelen niet inzetten voor kindparticipatie en preventie en gemeentelijke organisaties die moeten bezuinigen de middelen juist wel inzetten voor kindparticipatie en preventie.

2) Politiek

Naast het budget speelt de rol van de politiek een belangrijke rol in de overwegingen van gemeentelijke organisaties. De beleidsmedewerkers geven allemaal duidelijk aan dat ze volledig afhankelijk zijn van het college en de uiteindelijke vaststelling door de raad. Voornamelijk de kleur van het college bepaald voor een groot gedeelte de richting van het beleid:

“Ja, wat is het collegeprogramma, wat zegt het college van het feit dat er kwetsbare groepen zijn?” (Interview 2, r. 834).

Met name linkse partijen gaan over het algemeen ruimhartiger om met de middelen voor het armoede- en schuldenbeleid in vergelijking met rechtste partijen:

“Het vorige college was wat statiger, die heeft een hele hoop wegbezuinigd en ook ook de inkomensgrens op 100% gezet. Het nieuwe college wil juist weer wat ruimhartiger zijn naar armoede. Het probleem is

alleen dat wij de financiële middelen niet hebben op dit moment” (Interview 4, r. 1652).

Daarnaast moet de gemeenteraad uiteindelijk de collegevoorstellen goedkeuren waardoor met name ook de gemeenteraad een belangrijke rol speelt in de invulling van het armoede- en schuldenbeleid.

3) Tijd

Tijd speelt net als kennis voor een gemeentelijke organisatie een belangrijke rol. Gemeentelijke organisaties geven aan dat voornamelijk de invoering van de decentralisaties en nieuwe wetgeving voor gemeentelijke organisaties ontzettend veel tijd in beslag hebben genomen en dat andere onderwerpen binnen het sociaal domein zoals bijvoorbeeld het armoede- en schuldenbeleid daardoor even wat minder aandacht hebben gekregen:

“Het heeft een beetje op een achtergrond gelegen omdat we het te druk hadden met de invoering van de participatiewet. We proberen het dit jaar weer op te pakken” (Interview 1, r. 415).

Daarnaast speelt tijd een rol in de zin van het aantal jaar dat een gemeentelijke organisatie al bezig is met het armoede- en schuldenbeleid. Er bestaan gemeentelijke organisaties die al jaren een uitgebreid armoede- en schuldenbeleid hebben en gemeentelijke organisaties die op dit moment volop bezig zijn met het ontwikkelen van het armoede- en schuldenbeleid:

“Nou het proces vormt zich nu nog. We zijn gewoon nog volop in ontwikkeling, dus niet alles gaat goed, dat kan ook niet” (Interview 4, r. 1964).

4) Kennis

Gemeentelijke organisaties geven aan dat de kennis die ze in huis hebben als gemeentelijke organisatie een belangrijke rol speelt in de invulling die aan beleid wordt gegeven. Binnen gemeentelijke organisaties hebben beleidsmedewerkers hun eigen kennisdomein. Soms is dit kennisdomein heel specifiek zoals bij één

gemeentelijke organisatie:

“Ik heb vooral kennis van de Wet Werk en Bijstand en dan nu de participatiewet” (Interview 3, r. 1026).

Uit de interviews blijkt duidelijk dat vooral grote gemeenten veel specialisten en daarom ook veel kennis en expertise van bepaalde onderwerpen hebben. Bij grotere gemeenten is het armoedebeleid verdeeld over meerdere personen. Bij kleine gemeenten is één beleidsmedewerker verantwoordelijk voor soms wel meer dan drie domeinen:

“We hebben ook niet altijd de kennis in huis, zo eerlijk moeten we ook zijn als kleinere gemeente. Ja, kijk Enschede heeft ergens tien man op zitten en hier heb je dan een halve fte” (Interview 4, r. 1779).

Omdat kleinere gemeenten minder expertise en kennis hebben ten aanzien van de armoede- en schuldenproblematiek wordt de schulddienstverlening eerder aan externe partijen overgedragen:

“Voor de schulddienstverlening hebben we een raamcontract met de GKB Assen en jaarlijks sluiten we met elkaar een uitvoeringsovereenkomst af. We verwijzen in principe iedereen door naar de GKB omdat wij

denken en van mening zijn dat de GKB veel gespecialiseerder is” (Interview 2, r. 701).

5) Effectiviteit & Efficiëntie

Met name ten aanzien van samenwerking worden effectiviteit en efficiëntie een aantal keren door gemeentelijke organisaties genoemd als zijne belangrijke overwegingen voor gemeentelijke organisaties. Gemeentelijke organisaties proberen zo doelmatig mogelijk en tegen zo laag mogelijke kosten te werken. Dit komt helemaal overeen met het rationeel voeren van beleid. Effectiviteit en efficiëntie zijn niet enkel voordelen die gecreëerd worden door als gemeentelijke organisatie te gaan samenwerken. Gemeentelijke organisaties kijken bij het vormgeven van het armoede- en schuldenbeleid naar welk beleid het meeste effect heeft voor de toekomst:

“Dat vinden we het belangrijkste, dat heeft het meeste effect voor de toekomst. Als we die mensen kunnen behoeden voor negatieve gevolgen dan kan dat een groot effect hebben voor de toekomst. Je kunt wel

iemand van 55 aan een leuke baan helpen maar dan is het effect geringer” (Interview 3, r. 1090).

6) Landelijke tendensen

Naast dat er verschillende overwegingen zijn op gemeentelijk niveau kijken gemeentelijke organisaties bij het invulling geven van het armoede- en schuldenbeleid met name naar de landelijke tendensen op dit gebied:

“Het is een landelijke tendens om steeds meer zeg maar uit te gaan van de zelfredzaamheid maar ook meer te doen in de preventieve sfeer en ook vervolgens wat meer in een concrete situatie tegemoetkomen. Daar

zijn wij eigenlijk als gemeenten landelijk denk ik een beetje in meegegaan” (Interview 2, r. 587).

Hieruit blijkt duidelijk dat gemeentelijke organisaties meegaan met landelijke tendensen als een

terugtrekkende overheid waardoor het een belangrijke overweging van gemeentelijke organisaties vormt voor de invulling van het armoede- en schuldenbeleid.

7) Omvang gemeenten

Zoals in bovenstaande overwegingen al is aangegeven dat grote gemeenten veelal een ander beleid voeren dan kleine gemeenten, speelt de grootte van een gemeente een belangrijke rol bij de vorm en invulling van het gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid. Grotere gemeenten hebben veelal een groter budget en meer kennis en expertise waardoor het beleid er anders uitziet. Kleinere gemeenten kijken duidelijk op naar grotere gemeenten en noemen de grotere gemeenten vaak als voorbeeldgemeenten:

“Ja we zijn een vrij kleine gemeente natuurlijk, hoe kleiner de gemeente wordt, hoe meer taken je er gewoon bij krijgt. Kijk als je Zwolle hebt, hebben ze op de afdeling beleid natuurlijk veel meer capaciteit en kunnen ze dat gewoon verdelen, heb je meer specialisme. Wij zijn gewoon heel klein, dus je moet gewoon meer zaken

tegelijkertijd oppakken. Dat is wel lastig te combineren soms” (Interview 1, r. 18).

Kleine gemeenten hebben echter niet alleen maar nadelen in vergelijking met grotere gemeenten:

“En dat is nu juist wel het voordeel van een kleine gemeente, dat je hier echt wel maatwerk kunt regelen. Ik kan me voorstellen dat het in Enschede anders is, dat je je daar echt richt op bepaalde doelgroepen”

(Interview 4, r. 1794).

De omvang van een gemeente speelt daarom in zowel positieve als negatief zin een rol bij de invulling van het armoede- en schuldenbeleid.

8) Karakteristieken gemeente

Naast dat gemeenten in omvang verschillen heeft iedere gemeente zijn eigen unieke karakter. Ook dit heeft invloed op de invulling die gemeentelijke organisaties geven aan het armoede- en schuldenbeleid. Zo is er een gemeentelijke organisatie waarbij de kerken een nadrukkelijke rol innemen:

“Wij zijn dus wel een christelijke gemeente, veel kerken waarbij dus de kerken ook een grote rol hebben. De kerken hebben ook al aangegeven dat ze inderdaad in de toekomst met schuldhulpverlening, armoedebeleid

nauw betrokken willen worden. Ik denk dat dit in een grote stad, ik heb ook een tijdje in Diemen gewerkt en ja dan zit je dus dichtbij Amsterdam, dat kun je gewoon niet vergelijken met de problematiek hier. Het is niet

alleen grote stad/platteland maar ook religie gebonden” (Interview 1, r. 366).

Naast religie nemen vrijwilligers in de ene gemeente een veel prominentere plaats in dan in de andere gemeente:

“Ik heb het idee dat dit het typische is voor onze gemeente. Er zijn heel veel vrijwilligers die zich met name inzetten en bekommeren om minima” (Interview 5, r. 2266).

Daarnaast speelt de mentaliteit van de inwoners een belangrijke rol:

“Ik denk niet dat de betrokkenheid van de burgers erg groot is hier. We horen er eigenlijk nooit wat van. Misschien heeft dit wel te maken met de mentaliteit. Ik denk dat dit in een grote stad of het Westen wat

anders is. Daar zijn ze wat mondiger” (Interview 1, r. 472).

Tot slot kan als voorbeeld van karakteristieken van de gemeente worden aangetoond dat een bepaalde gemeente eigenlijk altijd iets afwijkt van de rest:

“Onze gemeente zit nooit in het eerste treintje. Wij zijn zo’n eigenwijze gemeente, en dat zijn we echt” (Interview 6, r. 2595).

Ook dit heeft invloed op de manier waarop invulling wordt gegeven aan het gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid.

9) Gemeentelijke historie

Tot slot heeft de gemeentelijke historie invloed op de overwegingen die gemeentelijke organisaties maken ten aanzien van het armoede- en schuldenbeleid. Specifiek wordt door twee gemeentelijke organisaties het textielverleden genoemd:

“Nouja in Twente zie je wel een stukje historische oorzaak, het textielverleden. Relatief gezien hebben wij daar ook mee te maken. Dat betekent dat we toch wel een vrij laagopgeleide bevolking hebben voor een

deel” (Interview 4, r. 1559). Daarnaast speelt historie in de zin van politieke kleur een belangrijke rol:

“Ik denk dat historie ook wel meespeelt, want als je nu plotseling een heel links college hebt, die krijgen niet meer zoveel geld voor armoede bij elkaar. En als je het één keer hebt, ja dan durft een raad of een bestuur

het niet snel af te breken” (Interview 9, r. 3993).

UIT HET BOVENSTAANDE BLIJKT DAT GEMEENTELIJKE ORGANISATIES VERSCHILLENDE OVERWEGINGEN HEBBEN DIE TEN GRONDSLAG LIGGEN VOOR DE MANIER WAAROP

GEMEENTELIJKE ORGANISATIES INVULLING GEVEN AAN HET ARMOEDE- EN SCHULDENBELEID. MET NAME DE EERSTE DRIE OVERWEGINGEN: BUDGET, POLITIEK EN TIJD ZIJN IN DE

INTERVIEWS MEERDERE KEREN NAAR VOREN GEKOMEN. HET IS GOED DAT DE

STAATSSECRETARIS ER REKENING MEE HOUDT DAT ONDANKS DE EXTRA MIDDELEN DIE GEMEENTELIJKE ORGANISATIES HEBBEN ONTVANGEN DEZE OVERWEGINGEN GROTE INVLOED HEBBEN OP DE INVULLING VAN BELEID.

4.5. BELEIDSDIFFUSIE