• No results found

“In hoeverre worden de extra middelen die door het Rijk aan Overijsselse gemeentelijke organisaties

zijn verstrekt, ingezet voor kindparticipatie en preventie?”

Extra middelen

Hoewel de extra middelen niet geoormerkt zijn heeft de staatssecretaris Jetta Kleinsma gemeentelijke organisaties verzocht om bij de inzet van extra middelen het accent te leggen op kinderen die onvoldoende kunnen participeren en op een preventieve aanpak. In totaal hebben vijf van de negen gemeentelijke organisaties de extra middelen specifiek ingezet voor kindparticipatie en preventie.

4.3.1. Kindparticipatie

Om te zorgen dat meer kinderen participeren in de maatschappij heeft de staatssecretaris de goede

voorbeelden van de kinderombudsman doorgegeven. Mogelijkheden om kinderen meer te laten participeren zijn daarbij:

- Het ontwikkelen van een visie met een integrale aanpak van armoede onder kinderen;

- Het verbeteren van de toegankelijkheid van voorzieningen en het eenvoudig maken van een aanvraag; - Kinderen vroegtijdig betrekken bij het beschikbaar maken van voorzieningen;

- Het opstellen van een kind pakket waarvan de onderdelen rechtstreeks ten goede komen aan kinderen; - Het organiseren van een compleet aanbod voor kinderen in armoede waarbij het beleid ingericht is met behulp van publiek- private samenwerking;

- Het monitoren van het armoedebeleid gericht op kinderen.

Uit de interviews blijkt dat één gemeentelijke organisatie specifiek heeft aangegeven dat ze zich in hun visie gaan richten op een integrale aanpak van armoede onder kinderen:

“Het tegengaan van de negatieve gevolgen van armoede voor kinderen, en vooral ook preventie. Dat zijn een aantal belangrijke doelen” (Interview 3, r. 1079).

Geen enkele gemeentelijke organisatie heeft in de interviews aangegeven dat ze zich gaan richten op het verbeteren van de toegankelijkheid van voorzieningen en het eenvoudig maken van een aanvraag. Het vroegtijdig betrekken bij het beschikbaar maken van voorzieningen is door een andere gemeentelijke organisatie wel daadwerkelijk vorm aan gegeven. Als ‘expert van hun eigen levensverhaal’ zijn kinderen een onuitputtelijke bron van informatie voor beleidsmakers (Vermeulen & Teller, 2010). In het theoretisch kader is uiteengezet dat wie zich voor kinderen engageert en met hen in dialoog gaat, haar beleid beter kan

afstemmen op de reële noden van kinderen:

“Wij hebben ook echt gesprekken gehad met scholen en met enkele scholieren in groepjes. We hebben rondgevraagd van wat is nu belangrijk. Hieruit kwam duidelijk naar voren dat jongeren die voor het eerst naar vervolgonderwijs gaan toch een fiets nodig hebben. Dit hebben we dan geprobeerd in het kind pakket

te krijgen. We hebben geprobeerd jongeren erbij te betrekken maar het viel niet meer hoor. Het lijkt gemakkelijk en toch was het heel erg lastig om jongeren te vinden” (Interview 8, r. 3346).

Uit de interviews bleek dat ten aanzien van het laten participeren van kinderen gemeentelijke organisaties dit vooral willen realiseren aan de hand van een kind pakket. Het kind pakket is door meerdere gemeentelijke organisaties specifiek benoemd waardoor het erop lijkt dat de staatssecretaris voornamelijk gemeentelijke organisaties hiertoe aangezet heeft. Twee van de negen gemeentelijke organisaties hebben daadwerkelijk een kind pakket ingevoerd binnen hun gemeente. Het voorstel voor het invoeren van het kind pakket is door beide gemeentelijke organisaties nog maar kort geleden aangenomen door de gemeenteraad:

“We willen een gedeelte vrijmaken voor het armoedebeleid, we hebben hiervoor het kind pakket gecreëerd, daar werken we al mee. We hebben gezegd we willen ook de schuldhulpverlening intensiveren. Dus daar

willen we ook geld voor vrijmaken en voor dat geld hebben we dus een budgetcoach aangesteld” (Interview 1, r. 150).

“Nou we hebben toevallig in de raad een kind pakket, even kijken in het college is het er door en het komt 1 juli in de raad. Dat is toch het samenvoegen van regelingen die we kennen, maar met een paar extra’s voor kinderen. Nouja inderdaad met de kinderombudsman in het achterhoofd van nouja dat kinderen er ook echt

gebruik van kunnen maken” (Interview 8, r. 3336).

Uit de interviews blijkt dat geen enkele gemeentelijke organisatie een compleet aanbod voor kinderen in armoede organiseert waarbij het beleid ingericht is met behulp van publiek-private samenwerking. Publiek- private samenwerking is in veel gemeentelijke organisaties wel aanwezig maar richt zich niet specifiek op kinderen. Tot slot wordt het goede voorbeeld van monitoring door de staatssecretaris aan gemeentelijke organisaties verstrekt. Eén gemeentelijke organisatie geeft hier specifiek invulling aan door middel van periodieke evaluatie:

“De evaluatie van het kind pakket is hierin verwerkt. Aan de hand van de evaluatie hebben we gezegd van goh, gaan we het eventueel aanpassen” (Interview 1, r. 163).

Naast bovenstaande voorbeelden van de staatssecretaris die gemeentelijke organisaties overgenomen hebben is te zien dat vrijwel alle gemeentelijke organisaties een jeugdsport- en jeugdcultuurfonds voor kinderen beschikbaar hebben. Daarnaast geven gemeentelijke organisaties zelf nog specifiek invulling aan het armoede- en schuldenbeleid gericht op kinderen en jongeren. Dat doen ze aan de hand van verschillende instrumenten die zijn weergegeven in tabel 5.

Tabel 5: instrumentatie gericht op kinderen en jongeren

Extra inzet

Tegemoetkoming in de kinderopvang

Vergoeding van de peuterspeelzaalkosten 0-4 jaar Scholierenregeling

Declaratiefonds Bijdragefonds

Specifiek jongerennetwerk Bijdrage in de schoolkosten

Speciaal arrangement bij FC Twente voor kinderen via het jeugdsportfonds Computervergoeding

Voorlichting aan scholieren

4.3.2. Preventie

Naast het laten participeren van kinderen adviseert de staatsecretaris gemeentelijke organisaties accent te leggen op een preventieve aanpak. De staatssecretaris zet daarbij in op twee vervolg sporen. Om de rol van gemeentelijke organisaties bij vroegsignalering te versterken wordt een businesscase integrale aanpak schuldhulpverlening aan gemeentelijke organisaties aangereikt. Uit de interviews blijkt dat geen enkele gemeentelijke organisatie wist wat hiermee werd bedoeld. Nadat de beleidsmedewerkers op google hadden nagezocht wat de ‘businesscase integrale aanpak’ inhield, gaven gemeentelijke organisaties aan de

voorbeelden van andere gemeentelijke organisaties wel te herkennen maar hier eigenlijk niets mee te hebben gedaan:

“Nou dat was voor mij een moeilijk iets. Ik kende het niet en toen ben ik even gaan googelen, gewoon even gaan kijken en dan denk ik van, ik heb het wel gezien. Ik heb het wel gezien van de voorbeelden van Enschede en van Almere, en het voorbeeld van Amsterdam. Maar ik heb dat niet als businesscase integrale aanpak gezien. En ja, ik heb daar dus ook niks mee gedaan. En het project van Enschede was al wel bekend,

en het project erop af, dat doen we hier al jaren” (Interview 5, r. 2176).

Ook instrumenten als het uitbreiden van gegevensuitwisseling, een digitale sociale kaart en het

screeningsinstrument Menzis zijn niet door gemeentelijke organisaties gezien als handvatten namens het Rijk. Ondanks dit alles heeft preventie voor veel gemeentelijke organisaties wel nadrukkelijke prioriteit.

Gemeentelijke organisaties zetten vooral in op een budgetcoach en het geven van voorlichting aan scholieren om jongeren al vroeg te leren omgaan met hun geld. Daarnaast is er in veel gemeentelijke organisaties sprake van teams die preventief werken. Zo heeft één gemeentelijke organisatie een preventief team die als eerste schil het aanspreekpunt is en een team waar huishoudens kunnen aankloppen als de problematiek zich al in een ver gevorderd stadium bevind:

“Eigenlijk hebben we ook twee teams voor ondersteuning. We hebben een preventief team en als dit niet voldoende is en er is maatwerk nodig dan hebben we een sociaal team. Het preventieve team is eigenlijk wel

het voorliggende team” (Interview 4, r. 1878).

Daarnaast hebben veel gemeentelijke organisaties afspraken met woningbouwcorporaties om schulden in een zo vroeg mogelijk stadium te signaleren en erop af te gaan. Naast dat gemeentelijke organisaties zelf veel doen op het gebied van preventie zijn in veel gemeentelijke organisaties vrijwilligers actief die hulp bieden op het gebied van preventie. Hulp die daarbij met name voorkomt is gericht op het op orde houden van de administratie.

Opvangen financiële tekorten

Vier gemeentelijke organisaties hebben de extra middelen niet ingezet voor de speerpunten kindparticipatie en preventie maar voor het opvangen van andere financiële tekorten binnen het gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid:

“Eigenlijk is er geen nieuw beleid voor gevormd. Er waren gewoon tekorten ontstaan, ook bijvoorbeeld voor de bijzondere bijstand, en die tekorten zijn met die extra middelen opgevuld” (Interview 4, r. 1694). “Nou de extra middelen, daar begon ik het verhaal mee, de extra middelen die zijn wel binnen gekomen

maar daarmee zijn eigenlijk de bezuinigingen wat weggepoetst” (Interview 5, r. 2087).

“Ten aanzien van bewindvoerders, er zitten hele verkeerde tussen. Voor mensen die dat zelf niet kunnen betalen, betalen wij 1,2 miljoen waar wij een paar jaar geleden 4 ton voor betaalden. Dus dan heb je gelijk

een antwoord op je vraag waar het geld voor armoede is gebleven. Ik kreeg echt geld maar dat komt dan vanuit het Rijk en dan moet je als gemeente zeggen van hé dat is van mij want het wordt ongeoormerkt aan

gemeenten verstuurd, en als ik dan tegelijk een tekort meld, dan weet mijn boekhouder wel hoe dat opgelost moet worden” (Interview 9, r. 3938).

Uit bovenstaande voorbeelden blijkt duidelijk dat op het moment dat bepaalde middelen niet worden geoormerkt, gemeentelijke organisaties het geld inzetten waar dit het meest nodig wordt geacht. Op het moment dat gemeentelijke organisaties binnen het armoede- en schuldenbeleid te maken hebben met financiële tekorten worden extra middelen zoals de middelen die gemeentelijke organisaties sinds 2013 hebben gekregen niet ingezet voor het doel waarvoor ze eigenlijk bestemd zijn maar voor het wegpoetsen van bezuinigingen. Op deze manier komt het geld niet op de plek waar de staatssecretaris het zou willen hebben. __________________________________________________________________________________________ ONDANKS DAT VIJF GEMEENTELIJKE ORGANISATIES DE EXTRA MIDDELEN HEBBEN INGEZET VOOR HET LATEN PARTICIPEREN VAN KINDEREN EN EEN PREVENTIEVE AANPAK, BLIJKT DAT HET MERENDEEL VAN DE GEMEENTELIJKE ORGANISATIES DIT NIET DOET NAAR AANLEIDING VAN DE AANBEVELINGEN VAN DE STAATSSECRETARIS. EN GEMEENTELIJKE ORGANISATIES ONVOLDOENDE OP DE HOOGTE IS VAN DE HANDVATTEN DIE DE STAATSSECRETARIS GEMEENTELIJKE ORGANISATIES HOORT TE BIEDEN. IN DE RAPPORTAGE VAN DEZE

BACHELORSCRIPTIE WORDEN DAAROM SPECIFIEKE AANBEVELINGEN GEDAAN RICHTING ZOWEL GEMEENTELIJKE ORGANISATIES ALS DE STAATSSECRETARIS ZELF.