• No results found

De overige kunst is veilig in het gesloten subsidiecircuit. Het is de kunstwereld zelf die de subsidies verdeelt en dat is niet een teken van haar macht, maar eerder

een bewijs van haar marginale positie.

Eindnoten:

1 Zie de Volkskrant van 9 november 1984.

2 Uit de toespraak gehouden door de minister vanWVC, mr. drs. L.C. Brinkman, ter gelegenheid van de aanbieding van het evaluatierapport en de installatie van nieuwe leden van de Raad voor de Kunst op 10 november 1984 in Den Hang.

3 A. de Swaan: ‘Kunstkunst of gunstkunst’, in:NRC-Handelsblad, 13 mei 1982.

4 De afdelingen van de Raad zijn: amateuristische kunstbeoefening / kunstzinnige vorming, beeldende kunsten en bouwkunst, film, letteren, muziek en dans en theater. Elke afdeling is vertegenwoordigd in de Kernraad, die 10 leden telt. Het aantal Kroonleden (door de minister benoemd) wordt vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. Het aantal niet-Kroonleden was op 1 september 1988 135.

Een aantal feitelijke gegevens over de Raad is ontleend aan de brochure Nieuwe Raad voor de

Kunst, Den Haag: Raad voor de Kunst, 1983, en aan Tweede Interimrapport van de Projectgroep Externe Advisering, 's-Gravenhage: Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1983.

7 Interview met minister d'Ancona inNRCHandelsblad van 5 januari 1990 door Kasper Jansen

en Hans Steketee.

8 Evaluatierapport Raad voor de Kunst, aangeboden aan de Minister van Welzijn,

Volksgezondheid en Cultuur op 10 november 1984.

9 In 1984 lichtte de Commissie Landelijk Toneelbestel, meestal als de ‘Commissie-De Boer’ aangeduid, het toneelbestel door. De Landelijke Werkgroep Orkestenbestel

(‘Commissie-Sutherland’) had in 1983 hetzelfde gedaan met het orkestenbestel. Beide commissies waren door de minister buiten de Raad voor de Kunst om benoemd.

10 Zie Boekman 1939, p. 69.

11 Het volgende is gebaseerd op Hart 1988, pp. 132-37.

12 Zie over de in de oorlog geboren plannen voor een raad voor de kunst Mulder 1978, pp. 292-302 en Van den Burg en Kassies 1987, pp. 144-71.

13 ‘Memorandum inzake de Raad voor de Kunst’, Nederlandse federatie van kunstenaarsverenigingen, 13 december 1946 (archief ministerie van Onderwijs en Wetenschappen).

14 Voor de weergave van de geschiedenis van de Raad en ten behoeve van de interpretatie van het materiaal is van verschillende bronnen gebruik gemaakt: wetteksten, de jaarverslagen van de Voorlopige en de definitieve Raad, rapporten van commissies, passages in memories van toelichting en archiefmateriaal afkomstig van of berustend bij de Raad voor de Kunst, de voormalige ministeries vanO,KenWenCRMen het ministerie vanWVC. Verder zijn er gesprekken gevoerd met ambtenaren van het ministerie vanWVCen van de Raad voor de Kunst, leden van de Raad en is in 1983 en 1984 een tiental vergaderingen van afdelingen en commissies bijgewoond.

15 Koninklijk Besluit van 28 mei 1947, nr. 7 in: Nederlandse Staatscourant, nr. 109, 10 juni 1947. 16 Koninklijk Besluit van 28 mei 1947, artikel 2.

17 Rede van minister Gielen op 27 februari 1948 (archief Raad voor de Kunst).

18 Antwoord van de voorzitter van de Voorlopige Raad voor de Kunst op de rede van minister Gielen, 27 februari 1948 (archief Raad voor de Kunst).

19 Wet van 30 maart 1955, houdende instelling van een Raad voor de Kunst, in: Staatsblad van

het Koninkrijk der Nederlanden, 1955, nr. 173, pp. 421-22.

20 Voorlopig Verslag (nr. 4) bij Stuk 3316 (wetsontwerp instelling van een Raad voor de Kunst), Handelingen Tweede Kamer 1953-54, Bijlagen.

21 Besluit van 17 januari 1956, houdende Algemene Maatregel van Bestuur ter uitvoering van de Wet op de Raad voor de Kunst, in: Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 1956, nr. 34.

22 Besluit van 17 januari 1956, artikel 4. 23 Van Maarseveen 1961.

24 Brief van de Raad voor de Kunst aan de staatssecretaris dd. 10 december 1962 (archief Raad voor de Kunst).

25 Zie Van Riemsdijk 1972. 26 Idenburg 1968.

27 Vijfde openbare en plenaire zitting van de Raad voor de Kunst, ‘Openingswoord van de voorzitter’, in: Jaarverslag 1968, Raad voor de Kunst, pp. 48-51.

28 ‘Toespraak gehouden door mr. J.M.L.Th. Cals’, in: Jaarverslag 1964, Raad voor de Kunst, pp. 34-38.

29 Alle citaten uit de rede van Idenburg zijn uit het onder noot 26 genoemde stuk.

30 ‘Toespraak van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Mevrouw dr. M.A.M. Klompé’, in: Jaarverslag 1968, Raad voor de Kunst, pp. 52-56.

39 Wet van 18 mei 1977, houdende nieuwe bepalingen betreffende de Raad voor de Kunst, in:

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 1977, nr. 364, artikel 7, lid 2.

40 Wet van 18 mei 1977, artikel 7, lid 3.

41 Zie bijvoorbeeld de advertentie in de Volkskrant van 2 maart 1984: ‘Leden van de Raad voor de Kunst’.

42 Het aantal aanbevelingen bedroeg in 1979, bij de eerste benoemingsprocedure volgens de nieuwe wet, 176, het aantal voorstellen was 69. In 1984 waren die getallen gedaald tot 115 en 26 (ministerie vanWVC).

43 ‘Uitvoeringsbeschikking Raad voor de Kunst 1977’, artikel 6, lid 1. in: Nederlandse

Staatscourant, 10 december 1979, nr. 240, p.4.

44 Op 1 september 1988 woonden er 24 van de 59 Kroonleden in Amsterdam. Van de in totaal 135 niet-Kroonleden waren dat er 60. Handelingen Eerste Kamer, 1988-89, Stuk 19852, nr. 12a, Bijlage 2.

45 Advies van de ‘Adviescommissie benoeming leden Raad voor de Kunst’, dd. 23 mei 1979 (archief ministerie vanWVC).

46 Tweede interimrapport van de projectgroep externe advisering,

's-Gravenhage: Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1983, p. 34.

47 Zie voor het wetdvoorstel en de schriftelijke behandeling daarvan: Wijziging van de Wet op de

Raad voor de Kunst 1977, Handelingen Eerste en Tweede Kamer 1986-87, 1987-88 en 1988-89,

Bijlagen, Stuk 19852, nrs. 1-12a.

49 Deze categorisering is niet een officiële, zij is voor het doel van het onderzoek opgesteld. 48 Voor deze tabel is uitgegaan van de samenstellingen van de Raad zoals die in de oprichtingsakte

van de Voorlopige Raad en verder in de jaarverslagen van de definitieve Raad zijn neergelegd. Het naspeuren van de achtergronden van de leden is geschied aan de hand van informatie van leden, ex-leden en stafleden van de Raad. Zonder de goede geheugens van J. Kassies en J. Honout had deze tabel niet tot stand kunnen komen. Verder ben ik dank verschuldigd aan J.H. Rensen, mevrouw C. Bos, mevrouw C. Canne Meijer, mevrouw Y. van Baarle, T. Yocarini en W. Martens.

50 In 1988 werden volgens het jaarverslag over 1988 in totaal 1687 adviezen uitgebracht. De medewerkers van de Raad schatten dat 90 procent daarvan subsidieverzoeken betrof. In 1982 is een telling verricht. Van de 792 uitgebrachte adviezen hadden er 732 (92%) betrekking op subsidieverzoeken.

51 In sommige werkgroepen hebben ook reguliere Raadsleden zitting en soms zitten ze in meerdere werkgroepen. Het netto aantal werkgroepleden ligt daarom lager dan 200.

52 Andere fondsen zijn het Stimuleringsfonds (voor omroepprodukties), de Stichting

Voorzieningsfonds voor Kunstenaars en de Stichting Materiaalfonds voor Beeldende Kunst (voor beeldende kunstenaars). Deze fondsen hebben echter niet primair tot doel oorspronkelijke kunstwerken tot stand te brengen. Op fondsen gelijkende organisaties zijn de Stichting Popmuziek in Nederland en de Stichting Jazz en Geïmproviseerde Muziek in Nederland.

Over enkele fondsen zijn evaluatieve studies verschenen. Zie IJdens 1988 over het Fonds voor de Letteren en Smithuijsen 1987 dat over het Fonds voor de scheppende toonkunst gaat en bescheidener van opzet is.

53 Het bestuur van het Produktiefonds bestaat uit zes personen. Zij zijn het die de oordelen vellen. Ze worden door de minister benoemd, waarbij het in de praktijk gegroeide criterium ‘bestuurlijke congenialiteit’ is. In het bestuur had begin 1990 een kunstenaar (een filmer) zitting. Verder bestond het uit een onafhankelijk criticus, een distributeur, de directeur van de Nederlandse Bioscoop Bond, de directeur van de Amsterdamse Stadsschouwburg en de directeur van het Concertgebouworkest.

54 De drie adviescommissies van het Fonds voor de Nederlandse Film bestaan in totaal uit 21 leden, van wie 16 als kunstenaar zijn te karakteriseren. De overigen zijn producent, criticus of

en dergelijke. Over de aanvragen voor reisbeurzen en werkbeurzen beslissen twee commissies, die zijn samengesteld uit de leden van het bestuur. Over andere subsidies (meestal voor aanvullende honoraria voor reeds gepubliceerd werk) wordt beslist door 28 commissies met in totaal 60 leden. Voor die commissies worden geen verdeelsleutels gehanteerd; het criterium is deskundigheid en dat kan betekenen dat de commissie voor het grootste deel uit universitaire medewerkers bestaat (als het om vertalingen gaat bijvoorbeeld). Commissies die voor het merendeel uit kunstenaars bestaan komen echter ook voor. (Peildatum: juli 1990.)

55 Als een recent voorbeeld daarvan kan de kwestie rond het Fonds voor de Letteren gelden. Op 15 maart 1986 lanceerde de journalist Max Pam in Vrij Nederland een aanval op het bestuur van het Fonds voor de Letteren. De bestuursleden zouden elkaar subsidies toespelen. Het bestuur ontkende vervolgens niet dat zittende bestuursleden subsidies ontvingen, maar wees er op dat ze ook al voor ze in het bestuur zaten subsidies kregen. De affaire wekte veel beroering, maar tot een herziening van het systeem kwam het niet.

56 Vergelijk Brinkgreve, Onland en De Swaan 1979 over de opkomst van de psychotherapie. 57 Kempers 1987, p. 345.

58 Wilensky 1964.

59 Zie voor gegevens hierover bijvoorbeeld Muskens en Van Poppel 1983.

60 Beeldende kunstenaars die vrij werk maken kunnen zich naar keuze aansluiten bij de Bond van Beeldende Kunstenaars (BBK), de Bond van Beeldende Kunstarbeiders (BBKa), de Bond van Nederlandse Kunstenaars (BNK, voor een deel de opvolger van de in 1989 opgehevenBBK'69) en de Nederlandse Kring van Beeldhouwers (NBK).