• No results found

De primaire verantwoordelijkheid voor accommodaties voor muziek lag ondanks de steeds uitgebreidere podium-regelingen onder Van der Ploeg in het nieuwe millennium steeds bij de gemeentelijke overheden. Het feit dat in een groot deel van het land goed toegeruste podia ontbraken was voor de Raad voor de Kunst aanleiding een door het Rijk aangestuurd beleid voor te stellen. Daarvoor is in 2000 het landelijke Fonds voor Podiumprogrammering en Marketing (FPPM) opgericht. Toen in 2002 het nieuwe fonds van start ging, zijn hier een aantal distributie-instellingen, waaronder het NPI in opgegaan. Doel was om programmeringen te diversifiëren zodat een zo groot mogelijk publiek zou worden bereikt. In een samenwerkingsverband werden publiek- en

marketingstrategieën geboden aan podia met programmeringen die gericht waren op nieuwe publieksgroepen. Via het fonds werden overgangsregelingen geïntroduceerd waarbij het NPI tot de nieuwe Cultuurnota-periode de subsidie voor podia onder de naam Het Popmuziekplan bleef beheren. In het advies voor de periode 2005-2008 was voor ondersteunende instituten als het NPI slechts nog een taak weggelegd als adviesorgaan voor de podia in hun specifieke sector. De centrale doelstelling van het FPPM was het hanteren van een uniforme subsidieregeling waarin

samenwerking tussen podia en bijzondere programmering centraal staat.109

Aangezien voor popmuziekbeleid geen aanbodsubsidies worden gehanteerd, stuurt de Raad in een vooradvies voor de periode 2005-2008 aan op een rol voor de overheid in het verlenen van

projectsubsidies aan de poppodia. Het Fonds voor de Amateurkunst en Podiumkunsten, dat in 2002 opgericht werd, heeft volgens de Raad een rol in het werven van nieuw publiek voor de kunsten in het algemeen. De Raad adviseert bij dit fonds een nieuwe regeling voor bijzondere producties onder te brengen voor de verschillende muzieksectoren. De middengroep van podia dient daarnaast ondersteund te worden met exploitatiesubsidies waar gemeenten tekort schieten om financiële

108

Ibid: p. 8

109

37 ruimte te bieden om een nieuw aanbod te programmeren. In samenwerking met de gemeenten dient het Rijk zo de professionalisering en doorstroom in de gehele sector te bevorderen.110 De aandacht voor productiefuncties bij podia blijft benadrukt worden voor de aankomende cultuurnotaperiode. Anno 2003 telt Nederland drie pop-productiehuizen: Muzieklab Brabant, Productiehuis Paradiso/Melkweg en Productiehuis Oost-Nederland. Het subsidiebudget van een productiehuis maakt het mogelijk dat muzikanten die betrokken zijn bij een project op professionele basis betaald worden, vergelijkbaar met de gang van zaken in de klassieke-muziekwereld en het jazzcircuit. Deze professionalisering sluit aan bij de toenemende hoeveelheid muzikanten die afstuderen aan de verschillende popmuziekopleidingen.111 In beleidsplannen werd aangestuurd op een samenwerking tussen popmuziekopleidingen en productiehuizen. Productiehuizen faciliteerden daarmee een vorm van indirecte subsidie aan gediplomeerde muzikanten.

Het NPI diende lange tijd als doorgeefluik voor de rijksoverheid naar het werkveld van muzikanten toe. Het heeft de verantwoordelijkheid gehad over de verdeling van een groot deel van de subsidie voor popmuziek via Het Podiumplan. Over deze regeling is in het nieuwe millennium beroering ontstaan sinds het besluit is genomen om het nieuwe Fonds voor Podium Programmering en Marketing (FPPM) met deze taak te belasten. Net als Het Podiumplan wordt ook de

Toursupportregeling na de ambtsperiode van Van der Ploeg overgenomen door andere instellingen. NPI bleef in haar overleg met de overheid en in de media nadrukkelijk aanvoeren dat de popsector een specialistische organisatie nodig heeft vanwege de specifieke noden voor popmuzikanten. Hoewel het instituut heeft geprofiteerd van het enthousiasme van staatssecretaris Van der Ploeg, merkt hij als demissionair staatssecretaris van Cultuur in een radio-interview op dat het NPI achterhaald is en hij bracht na zijn ambtstermijn het NPI zelfs in verband met machtsmisbruik.112 In de cultuurnota voor de periode 2005-2008 Spiegel van de Cultuur worden kritische vragen gesteld over het voortbestaan van niet cultuur-producerende instellingen, in het bijzonder genre-instituten. Door de oprichting van het FPPM is het onduidelijk geworden wat de primaire doelstellingen van dit soort instellingen dienen te zijn. Voor de podiumsubsidie van het FPPM worden bepaalde

beoordelingscriteria aangehouden: draagt de aanvrager bij aan een divers kwalitatief aanbod? Is er sprake van een groeiend circuit? Heeft de aanvrager een kwalitatieve voorbeeldfunctie op landelijk niveau, dan wel een internationale positie?113 Zij vragen om een drastische koerswijziging van het fonds om regelingen af te stemmen op de diversiteit en fijnmazigheid van de podiumsector. Het advies laat zien dat van de gesubsidieerde podiumsector wordt verwacht dat zij zich meer gaat richten op het verwerven van een divers publiek en minder richten op de noden binnen de specifieke genres. Doordat de mogelijkheid tot subsidie in de nieuwe periode verbonden is aan de eis om onderling samen te werken en te vernieuwen, verandert het functioneren van Het

Popmuziekplan waarbij de autonomie van het voormalige Podiumplan definitief opgeheven wordt.

De oprichting van het FPPM heeft ervoor gezorgd dat het NPI zijn monopolie op beleid voor de popmuzieksector kwijtraakte. Het instituut bleef een functie vervullen als kenniscentrum voor provinciale en lokale poporganisaties. Veel bands konden terecht bij het instituut voor voorlichting 110 Ibid: p. 12 111 Mutsaers 2004: p. 23-24 112 Ibid: p. 30 113

38 en op hun vestiging werden in de Fantasiozaal maandelijks discussiefora georganiseerd. Hoewel er niet langer een buitenlandbeleid gevoerd werd, hielp het instituut bij het selecteren van bands voor beurzen als Amsterdam Calling in Londen en CMJ Music Marathon in New York. Het NPI gaf

daarnaast jaarlijks de Pop Pers Prijs aan een popjournalist, schrijver of fotograaf/videoverslaggever. Ondanks deze activiteiten was de invloed van het NPI buiten de andere poporganisaties en de wereld van het kunstbeleid niet meer groot en kreeg het instituut vooral een symbolische rol. Het diende als centrale overlegplaats voor het georganiseerde en gesubsidieerde popmuziekveld en als hoeder van een historisch cultuurgoed middels een informatiecentrum, archief en studiezaal. Het NPI en Conamus werden gedurende deze jaren onverenigbare entiteiten; waar het NPI ontmanteld werd als een ideologisch gedreven en achterhaalde instelling, ging Conamus als hoeder van de nationale muziekindustrie een prominentere rol spelen. Zo heeft de organisatie de dance sector internationaal helpen ontwikkelen met activiteiten die pasten in de heersende cultuuropvatting dat popmuziek zich onafhankelijk van overheidssteun moest ontwikkelen.114

Begin 2003 werd een nieuw samenwerkingsverband opgericht onder de naam Muziekplatform waarin diverse organisaties opgenomen werden waaronder het NPI, Conamus, BUMA/STEMRA en de Vereniging Nederlandse Poppodia. Dit verbond stelt zich ten doel gezamenlijk de ontwikkeling en het belang van Nederlandse muziek te promoten bij beleidsmakers en politiek zodat er een gunstig beleidsklimaat ontstaat waardoor de culturele en economische bijdrage van Nederlandse muziek aan de Nederlandse samenleving geoptimaliseerd wordt. Eén van de prioriteiten was aandacht voor Nederlandse popmuziek op de Nederlandse radiozenders. Daarnaast probeerde het platform een aanpassing van het BTW-tarief voor geluidsdragers te realiseren zodat hiervoor, net als voor boeken, films, tijdschriften, concertkaartjes en anders culturele goederen, het lage tarief geldt. Ten slotte richtte het platform zich op de aanpassing van wet- en regelgeving die de podia in hun voortbestaan bedreigde zoals het rookverbod in de horeca in de Tabaks- en rookwarenwet.115

De popcultuur in Nederland heeft zich in enkele decennia tijd sterk kunnen ontwikkelen dankzij beleid dat heeft gezorgd voor een infrastructuur van poppodia. Waar eerst welzijn als uitgangspunt gold voor provinciale en stedelijke overheden om mogelijkheden te bieden aan amateurbands om te repeteren en hun muziek met een publiek te delen, heeft de SPN popmuziek geleidelijk steeds meer als subsidiabele kunstvorm op de kaart gezet. Nu deze schakel in de gesubsidieerde popwereld zijn relevantie begon te verliezen, kan gesteld worden dat het NPI zichzelf op een gegeven moment overbodig heeft gemaakt. Doordat de subsidieregelingen overgeheveld werden naar andere initiatieven werd dienstverlening aan podia en popgroepen steeds meer gedaan vanuit het overkoepelende cultuurfonds voor de podiumkunsten. Voor 2005 ontvangt het NPI subsidie voor een jaar in plaats van de gebruikelijke vier jaar. Onder staatssecretaris voor Cultuur Medy van der Laan wordt flink bezuinigd op de popmuzieksector. Dienstverlening aan poppodia, festivals en bands verdwijnt omdat de uitvoering van het Nederlands Popmuziek Plan wordt overgenomen door het Fonds voor Podiumprogrammering en Marketing. De subsidie voor de Toursupportregeling wordt ingekort en het project MusicXport afgeschaft. De vermindering van het buitenlandbudget resulteert

114

Mutsaers 2004: p. 30-32

115

39 erin dat gestopt wordt met het uitbrengen van compilatie cd’s. Ook andere activiteiten als het Unsigned project voor talentontwikkeling en de Pop Pers Prijs komen in 2005 te vervallen.116