3.1 Externe bronnen
3.1.4 Opvallende uitdrukkingen en passages
Deze categorie neemt binnen het onderzoek een afzonderlijke positie in. Ze geeft ruimte om
passages te behandelen die zich niet duidelijk in één van de andere categorieën laten plaatsen.
Om het narratief van banken te kunnen onderzoeken, moet voorafgaand de keuze worden
gemaakt waaraan de teksten kunnen worden getoetst. In dit geval is er gekozen voor drie
centrale inhoudelijke thema’s die in nagenoeg iedere publicatie een rol spelen. Dit heeft als
gevolg dat er minder ruimte is voor onderwerpen die incidenteel voorkomen en onderling niet
in een directe verbinding staan. In sommige gevallen zijn incidentele uitspraken echter zo
belangrijk dat zij benoemd moeten worden om het gehele narratief tot zijn recht te kunnen laten
komen; dit zijn fragmenten die opvallen en waar niet overheen gelezen kan worden. Als
opvallend worden hier passages bedoeld die de aandacht trekken omdat zij niet (direct)
overeenkomen met de verwachtingen van de lezer. Hoewel zij een afzonderlijke positie
innemen, kan er door de discoursanalyse als flexibele en tegelijkertijd feitelijke methode ruimte
worden gemaakt voor verschillende belangrijke aspecten die elders niet kunnen worden
onderzocht.
Een voorbeeld van een opvallende passage is te vinden in de collectiecatalogus van 2005, als
de Rabobank zich ten opzichte van kunst met de Medici-familie vergelijkt. In de beleidsnota
van 1997, geciteerd in de catalogus, wordt het kunstbeleid van Rabobank Nederland in verband
gebracht met het mecenaat van de Medici-familie om aan te geven dat “[b]ankieren en kunst
(…) elkaar al eeuwenlang positief” beïnvloeden.
132In hetzelfde jaar wordt in een flyer beweerd
dat kunst en cultuur “in het hart van de Rabobank” zitten; er wordt betoogd dat dit “[e]en natural
fit” is, “gebaseerd op een jarenlange historie van betrokkenheid bij kunst en cultuur”.
133Ook in
een latere publicatie wordt de rol van de Rabobank op het gebied van kunst vergeleken met de
activiteiten van de Medici:
“‘Kunst was er altijd bij de Rabobank, maar een aankoopbeleid was er niet’, stelt Ad van den Berg [extern adviseur Kunstcommissie 1994-2002]. ‘Ik vond dat Rabobank Nederland de rol hoorde te vervullen die de Medici in Italië jarenlang vervulden, als mecenas van kunstenaars. (…) Dit resulteerde in de keuze voor levende, Nederlandse kunstenaars die we volgden in hun ontwikkeling.’”134
131 Zie Imagine Being There 2011, 1.5.5. 132 Zie Rabobank Nederland 2005, 1.6.6. 133 Zie H x B x D 2005, 1.6.5.
31
Dit perspectief wekt de indruk dat het bijna vanzelfsprekend is dat een bank als moderne
mecenas een bijdrage levert aan het (supra)regionale kunstklimaat. Hier staat niet, zoals elders
vaak gebeurt, het benoemen van de maatschappelijke voordelen van de kunstcollectie op de
voorgrond, maar het trekken van een parallel met een historisch voorbeeld. Het wekt de indruk
alsof hier eerder de focus ligt op de legitimatie van de collectie dan de maatschappelijke
bijdrage zelf.
135Opmerkelijk is dat er door het trekken van deze parallel tussen de Medici en
de Rabobank twee dingen met elkaar worden vergeleken die formeel weinig raakvlakken
hebben. Weliswaar is de geschiedenis van banken verbonden aan de geschiedenis van het
mecenaat; maar het verschil tussen een bankiersfamilie uit de Renaissance en een coöperatieve
bank die pas tegen het einde van de twintigste eeuw kunst begint te verzamelen is groot genoeg
om op te vallen.
136Op sommige oudere publicaties staat duidelijk de stempel van de toen heersende tijdgeest
gedrukt, waardoor deze passages voor de hedendaagse lezer met een modernere visie als
opmerkelijk zullen overkomen. Een voorbeeld voor dit geval is het feit dat het esthetische
aspect van kunst in de publicaties uit de jaren tachtig in tegenstelling tot nu nog een grote rol
speelde. Kunst “mocht er nu ook gewoon mooi zijn” en was een “hulpmiddel bij uitstek” om
de “ontoegankelijkheid van deftige banken te doorbreken”.
137Ook kwam in deze periode het
besef dat het hanteren van kunst – verwerving, plaatsing en beheer – moest worden
gestructureerd. Daarbij werden twee uitgangspunten vooropgesteld. Ten eerste zou de kunst
deel uitmaken van het “op waardige wijze” voltooien van het gebouw, dat aan zijn
representatieve functie moest voldoen. Ten tweede moest “vanuit een modern
managementconcept” ervoor worden gezorgd dat de medewerkers in een “aangename en tot
werken en denken inspirerende” omgeving konden werken.
138“[O]ns doel is gewoon dat onze
kantoren er leuk uitzien”, zei een woordvoerder van Rabobank over het aankoopbeleid in een
interview met de Haagse Post in 1988.
139De esthetische werking van de kunstwerken is hier
nog duidelijk overheersend. Maar de meest opmerkelijke passage in deze context gaat over de
doelstelling van het toen nog jonge kunstbeleid:
“Niet de uiterste grenzen van de hedendaagse kunst worden daarbij verkend, maar bij het aankoopbeleid wordt wel duidelijk rekening gehouden met de esthetische vorming van de vooral jonge mensen in het
135 Uiteraard is het tonen van de maatschappelijke bijdrage ook een indirecte vorm van legitimatie, maar hier neemt
de legitimatie zelf een prominentere plek in.
136 Ook J. Wesseling, die voor Unlocked #2 een essay over de bank als mecenas schreef, vindt deze vergelijking
“wel erg hoog gegrepen”. Zie Rabobank Nederland 2005, 1.10.12 (15).
137 Zie Peter Stuyvesant Stichting 1985, 1.7.1. 138 Zie Stichting Onderneming en Kunst 1988, 1.7.2. 139 Zie Raboband 1988, 1.7.3.
32
bedrijf. Aan dit laatste wordt mede vorm gegeven door het organiseren van talrijke tentoonstellingen met werk van hedendaagse kunstenaars.”140
Waarschijnlijk zou geen Nederlands bedrijf tegenwoordig nog de “esthetische vorming” van
werknemers als reden voor verzamelactiviteiten en tentoonstellingen aangeven. Want een
conclusie die uit deze doelstelling zou kunnen worden getrokken zou zijn dat ervan wordt
uitgegaan dat de werknemers niet zelf kunnen beoordelen of een kunstwerk een esthetische
waarde heeft. Ook zouden individuele voorkeuren buiten beschouwing blijven. Mogelijk zou
een dergelijke uitspraak van de kant van de bank nu een arrogante indruk maken. Kunst moet
tegenwoordig breed toegankelijk en voor iedereen op zijn of haar eigen manier ervaarbaar zijn.
Niet de bank moet “van bovenaf” bepalen wat de medewerker van een kustwerk moet vinden,
maar iedereen moet belang hebben bij de collectie, ongeacht zijn kunsthistorische kennis.
Daarnaast is de esthetische ervaring tegenwoordig nauwelijks meer doorslaggevend bij nieuwe
aankopen voor de Rabo Kunstcollectie; in de recentere publicaties wordt dit aspect helemaal
niet meer benadrukt. Zoals eerder in deze tekst duidelijk werd, wordt in de publicaties gesteld
dat het voor de Rabobank nu juist belangrijk is om samen met kunstenaars artistieke uitdagingen
aan te gaan.
141Een kanteling in deze richting is in een gesprek met de toenmalige hoofd
Kunstzaken uit 1995 te zien:
“We hebben een dertigtal kunstenaars gevraagd [voor de bankhal] ontwerpen in te sturen op de thema’s dynamiek en harmonie. Kunstzaken was heel duidelijk in haar wensen (…). We vroegen dus bijna om toegepaste en decoratieve kunst.”142
Er wordt hier al niet meer gezegd dat de kantoren er mooi uit moeten zien, maar dat bijna om
decoratieve kunst wordt gevraagd. De verschuiving van de esthetische criteria van toen naar de
inhoudelijke criteria van nu was dus in de jaren negentig al begonnen.
Naast deze inhoudelijke aspecten kan van “opvallende” passages tevens sprake zijn als de bank
zichzelf omschrijft met begrippen die buiten haar normaliter zakelijke taal liggen. Bij een
kunstwerk in opdracht voor Rabobank Haarlemmermeer mocht de “kameleonreputatie” van de
Rabobank volgens de tekst “uiteraard niet ontbreken”, die zowel “het boerenverleden als de
zakelijke, dynamische uitstraling van de eigentijdse bank (…) voor het voetlicht” moest
brengen.
143In twee andere publicaties wordt de Rabobank een “moderne beschermvrouwe” van
de kunsten genoemd:
140 Ibidem.
141 Zie hoofdstuk 2.1.2 en noot 25. 142 Zie M. Piller 1995, 1.7.5.
33
“Bovendien beoogt de bank een moderne “beschermvrouwe” te zijn van de Nederlandse hedendaagse beeldende kunst.”144
“Steeds meer lokale Rabobanken onderhouden relaties met plaatselijke musea en sponsoren kunstroutes. Als een moderne beschermvrouwe dragen zij zorg voor het culturele erfgoed dat Nederland rijk is.”145
Ook als het hoofd Kunstzaken zich een “pastoraal werker” noemt, valt dat buiten de taal die we
van banken gewend zijn.
146Daarnaast maakt de Rabobank met betrekking tot kunst vaker
gebruik van biologische begrippen. Kunst kan deel uitmaken van de “aorta van bedrijvigheid”
van een bankconcept of een “merkwaarde [zijn], die in de genen van de bank besloten ligt”.
147Bovendien is kunst een manier om het “DNA” van de bank te leren kennen.
148Voor een lezer voor wie het jargon van de kunstwereld vertrouwder is dan het vocabulaire van
de financiële sector, kunnen omgekeerd ook juist typische bancaire begrippen in teksten over
kunst opvallend zijn. Bijvoorbeeld als er wordt geschreven dat kunst verzamelen betrokkenheid
en daardoor “het principe (…) van coöperatief bancair handelen” aantoont.
149Tevens als er
wordt uitgelegd hoe de bank in talent “investeert” en de “resultaten” daarvan in de Rabo
Kunstzone zichtbaar worden.
150In een publicatie uit 2012 wordt duidelijk dat de investering in
kunst voor sommige bankmedewerkers dezelfde logica volgt als gewone bancaire
investeringen:
“Van de kunstcommissie kregen we [Kunstzaken] veel support (…). Onze bancaire collega’s benadrukten zelf dat deze investering niet anders is dan onze dagelijkse business. Rabobank gaat weloverwogen een relatie aan en durft te investeren in groeikansen.”151
Het duidelijkste citaat in deze context is echter opgenomen in de collectiecatalogus Unlocked
#2, waar uit een column van voormalig Rabobank-bestuurder Hans Ten Cate wordt geciteerd:
“Toch blijf ik bankier. Kunst is namelijk een goede materiële investering, zeker in tijden dat het economisch wat minder gaat. Kunst aangekocht met visie, volgens een duidelijk beleid, is op zijn minst waardevast, maar wordt vaker meer waard, veel meer.”152
Dit citaat, dat een zo sterke nadruk op het financiële aspect van de kunstcollectie legt, is wat
betreft de externe bronnen van de Rabobank niet één voorbeeld uit velen, maar uniek in zijn
aard. Toch is het opvallend dat het wordt opgenomen in een collectiecatalogus, omdat het botst
144 Zie Stichting Onderneming & Kunst 2001, 1.7.7. 145 Zie Rabobank Nederland 2001, 1.7.8.
146 Zie Kunstbeeld Cahier 2005, 1.7.12.
147 Zie Rabobank Assen en Drents Museum Assen 2004, 1.7.9 en Rabobank Nederland 2009, 1.7.14.
148 “Our art collection is part of that. Why do we invest in it, how do we do that and how do we feel about that? I
see it as a way of getting to know the bank’s DNA”. Zie Rabobank Nederland 2011, 1.7.15.
149 Vgl. Rabobank Nederland 2009, 1.7.14.
150 “That is how we are investing in talent, and the first results can be seen in the Art Zone”. Zie Rabobank
Nederland 2011, 1.7.15. Zie ook Ella van Zanten 2012, 1.7.19.
151 Zie Rabobank Nederland 2012, 1.7.17. 152 Zie Rabobank Nederland 2005, 1.7.11.