• No results found

Opsporing van adatreclit door den rechter

EERSTE AFDEEL.ING: FAMILIE- EN ERFRECHT

VI. Opsporing van adatreclit door den rechter

Als concurreerende rechtsbronnen beschouwde men vanouds de Mohammedaansche wet eenerzijds, de gewoonte anderzijds. Om tot de kennis te geraken van de wijze waarop eenig punt „door godsdienst of gewoonte" geregeld is — zoo heet het in een oud vonnis van den landraad Batavia (9) — staan den landraad twee wegen open: het gevoelen van de adviseerende leden in te winnen, dan wel daf; van den „pangoeloeraad". Het tweede zou alleen nood-zakelijk zijn „om volledige kennis van eenige punten van Moham-medaansch recht te erlangen" ; gold het algemeen erkende begrip-pen, dan was het hooren van de adviseerende leden voldoende, vooral omdat de landraad als inlandsche rechtbank geacht wordt zelf bekend te zijn met de „algemeen aangenomen godsdienstige begrippen en vooral met het gewoonterecht", en zich toch niet aan de adviezen behoeft te honden.

Priesterraad. Dat de landraden zich van Mohammedaansch recht op de hoogte stelden door den priesterraad te raadplegen blijkt overigens niet uit de gepubliceerde jurisprudentie ; wel dat de priesterraadvonnissen

in het algemeen slechts als een soort adviezen werden beschouwd, welke dan bindend zouden zijn wat het rechtspunt betreft ; en dat partijen wel eens naar den priesterraad werden verwezen om eene beslissing over rechtsvragen uit te lokken, dan wel uit eigen beweging daartoe overgingen (zie Hfdst. I V ) .

Mohamme- I n een paar oudere vonnissen ging de rechter zelf uit de bronnen

„wetten" en toelichten, hoe eene rechtsvraag naar Mohammedaansch recht rêohtsboeken. moest beantwoord worden. De landraad te Batavia beantwoordde aldus de vraag, wien het beheer over een wakap toekwam, in 32 ; dezelfde landraad in 39a en de raad Batavia in 58 de vraag, of de gehuwde vrouw voor het beheer van haar vermogen den bijstand van haar man behoeft. Volgens landraad en raad zouden moeten geraadpleegd worden allereerst „ K o r a n " en

„Soennah", daarna „bij gebreke van stellige wettelijke bepalin-g e n " de bepalin-gezabepalin-ghebbende rechtsboeken: inzonderheid de Toehfah en de Nihayah (van de Sjafiïetische rechtsschool, welke in Indië heerschende is, gelijk de landraad Tasikmalaja in 209 uitdruk-kelkijk constateerde). Op de onjuiste meening, dat men zich thans nog aan uitlegging van koran of soennah zou mogen wagen buiten de gezaghebbende rechtsboeken om, berustte ook de toelichting van het advies van deskundigen, door den raad Batavia

geraad-pleegd over de vraag, of na het overlijden der vrouw de vader voogd der kinderen is (17).

Dat de vrouw volgens Mohammedaansch recht geheel onder- ^ ™ ^e* ^ . geschikt is aan den man, zeide de landraad Batavia in 15 te Mohamme-ontleenen aan eene verhandeling over Mohammedaansch recht in daansch het „ R e c h t ' i n Neder! and sch-Indië", jaargang 1850 (p. 299). ,'eollt

-Herhaaldelijk werd de handleiding van prof. L . W . C. van den Berg geciteerd: door den raad te Padang voor de gronden tot echtscheiding, door den rechter uit te spreken (38) ; door den land-raad te Wonosobo voor de rechten van den grondeigenaar op een in zijn grond gevonden schat (42) ; door den landraad te Modjo-kerto voor het gemis eener verkrijgende verjaring en de beginselen van bruikleen ten aanzien van den grond (53) ; door den landraad te Tasikmalaja voor de herroepelijkheid van schenkingen aan descendenten (209) ; door den proatin Kalianda voor de ,,ook in het rechtsbewustzijn der Lampongsche bevolking bestaande" eigen-domsverkrijging (taslim).

H e t compendium (S. 1828 n°. 55), waarop partijen zich beriepen voor het erfrecht der weduwe, blijkens 224 en 290, werd in de rechtsoverwegingen van 58* nog geciteerd voor het ontbreken van huwelijksgoederengemeenschap.

W a t door den. pangoeloe, wiens advies steeds moet worden Advies ingewonnen, werd verklaard, vindt men hoogst zelden mede- >Mleeloe.a ' gedeeld. I n een vonnis van den landraad Karanganjar (31)

wordt medegedeeld, dat de pangoeloe had verklaard „dat volgens de Mohammedaansene wret de goederen, welke de echt-genooten vóór het huwelijk bezitten, blijven aan dengene, die dezelve heeft aangebracht" ; in een vonnis van den landraad Klaten (216), dat de pangoeloe had verklaard, dat goederen, aan de vroiuv bij verstooting toebedeeld en bij verzoening terug-gebracht, moesten beschouwTd worden als ten huwelijk aan-gebrachte goederen, en dus haar eigendom, aangezien de Moham-medaansehe wet geen huwelijksgoederengemeenschap kent ; in een vonnis van den raad Soerabaja (112) zegt de raad zich niet te kunnen vereenigen met het gevoelen door den pangoeloe voor den landraad geuit, dat de betaling van den „ a m i l " vrijwillig moest geschieden (boven blz. 59).

Tn een aantal vonnissen werd gebruik gemaakt van het advies Advies van van deskundigen, door den rechter benoemd om te rapporteeren

over een rechtsvraag. De raad te Batavia raadpleegde deskundigen over de vraag, of de zelfstandigheid, aan eene geluwde Arabische vrouw volgens den landraad naar Mohammedaansch recht toe-komende, haar krachtens de godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken, door haar stamgenoöten in Nederlandsch-Indië gevolgd, misschien moest ontzegd worden (39b) ; dezelfde raad raadpleegde deskundigen over de vraag of eenen procureur volgens de

godsdien-stige wetten enz. voor zijn diensten loon .toekomt, d. w. z. indien niets is overeengekomen (11b) ; en over de vraag of een vader

(Arabier) na het overlijden van zijne vrouw de voogd was van zijne kinderen (17) ; door den landraad te Modjokerto werd het advies van deskundigen ingewonnen over den duur van het privaatbezit der ontginners en over de wijze van overgang tot communaal bezit (27) ; door den landraad te Cheribon over voorwaarden en rechtsgevolgen van ontginning (55) ; door den rapat te Baros over de wijze waarop volgens de Bataksche adat een huwelijk met de weduwe van een ander kon worden gesloten en de rechten en verplichtingen daaruit voortvloeiende, in het bijzonder of kon overeengekomen worden dat de weduwe erfgenaam van haar tweeden man zou zijn (102) ; door den landraad Brebes over de vraag of verkoop van sawahs plajangan tetep in die desa verboden was, en zoo ja, of het misschien wèl geoorloofd was, indien de kooper alle aan het bezit van zoo'n sawah verbonden verplichtingen op zich nam (beant-woord na bijeenroeping en ondervraging van de ingezetenen op de wijze van het onderzoek naar de grondrechten) (192) ; dooi-den landraad Bandoeng over de rechten op moskeegrond (241) ; door den landraad Kendal over de vraag welke goederen als wakap kunnen beschouwd worden (245) ; door den landraad te Kraksaän over de vraag of eene door den priesterraad erkende schenking

(uiterste wilsbeschikking) geldig was (225).

Door den raad Batavia was over de rechten, door ontginning van woesten grond verkregen, geraadpleegd: het Resumé van het onderzoek naar de rechten der inlanders op de gronden in de residentie Bantam (23) ; door denzelfden raad, naar aanleiding van de beslissing van den landraad Tjaringin dat de bezitter van een stuk grond, door den raad veroordeeld dit aan den rechthebbende terug te geven, recht op vergoeding had voor den aanplant: hetzelfde Resumé (26*) ; door den landraad Brebes ter bevestiging van het gevoelen der deskundigen over verkoopbaarheid van communale sawahs: het Eindresumé en het verslag van het onderzoek-De Roo de la Faille (192). De proatin Kalianda citeerde, naar aanleiding van de uitsluiting der dochters van het erfrecht bij djoedjoer-huwelijk, het boek van Junghuhn „Die Battaländer auf Sumatra" ; de appèlrechter verwees nog naar de, in de contramemorie van appèl aangehaalde ethnologische werken: o.a. de Encyclopaedic van Van der Lith en eenige geschriften van Wilken (194).

Van inlandsche rechtsspreuken („patata orang toewa") werd gewag gemaakt in een vonnis van den raad te Padang, omdat de advocaat van requirant, volgens den' raad ten onrechte, had beweerd, dat daaruit bleek in welke gevallen slechts bezitsstoornis onrechtmatig was (51) ; in een vonnis van den landraad te Padang Pandjang tot toelichting van het oordeel, dat de goederen >eener familie nimmer op de familie van haar vrijgelaten slaven kunnen overgaan (275).

Regeerings- mededeelin-gen;

ethnolo-gische werken.

Inlandsehe

rechtsspreu-ken.

Somtijds ging de rechter af op de overeenstemmende beweringen ^eAlaimgen van partijen, b.v. de landraad te Gresik ten aanzien van den regel, enthaar ge-dat gewijde grond niet mocht worden ontgonnen (244) ; een ander tuigen, maal ging de rechter af op het door de getuigen van een der

par-tijen medegedeelde, bijv. de landraad te Menado ten aanzien van de wijze waarop de adoptie behoorde te geschieden (149) en ten aanzien van de rechten op woonerven (234), de landraad te Gresik ten aanzien van het beschikkingsrecht der desa (59), in alle drie gevallen op verklaringen van, als getuigen medegebrachte, leden van het dorpsbestuur.

Intusschen verklaart de rechter zich, althans in theorie, volkomen ^ | ^ c ^ vrij om op hetgeen door getuigen over het al dan niet bestaan van e i g e n neten-een beweerden adatregel verklaard werd gneten-een acht te slaan. Zoo schap van bevestigde de proatin Kalianda uit eigen wetenschap den regel, dat , l e n r e c 1 er -de dochter niet haars va-ders erfgenaam kon zijn, niettegenstaan-de

zij getuigen medebracht, die verklaarden van die adat nimmer ge-hoord te hebben (194). I n appèl beklaagde haar advocaat zich nog daarover, maar kreeg van den raad tot bescheid, dat de wet geen voorschriften geeft omtrent de wijze waarop de rechter tot de kennis van het bestaan eener door hem toe te passen gewoonte moet komen, en dus, zich met getuigenverklaringen daaromtrent niet kunnende vereenigen, „bevoegd blijft het bestaan dier gewoonte volgens eigen wetenschap aan te n e m e n " , eene overweging door het hof in een arrest uitgesproken tegen een beroep in cassatie (118) ).

De raad Batavia maakte bezwaar tegen de overweging in een landraadvonnis betreffende de vordering tegen de weduwe van een.

Padanger, te Batavia gevestigd, uit hoofde van overschrijvings-recht op een tot de nalatenschap behoorend perceel te Padang: dat niet was „bewezen" dat gedaagde naar het te Padang geldend recht van haar man erfde (290). Het hof vond een andermaal in den regel „curia novit j u s " aanleiding, van de punten, waarvan bewijs was aangeboden en door den raad was toegestaan, te schrap-pen: dat de eischer (als eenige zoon van eene overledene) volgens de godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken als legitimaris aanspraak kon maken op de helft van eene nalatenschap (98).

Daarentegen zeide de landraad Modjokerto den regel te zullen toepassen, dat nieuwe ontginningen na zekeren tijd in communaal bezit overgaan, omdat de eischer niet geslaagd was te bewijzen, dat ten opzichte van zijne ontginning eene uitzondering op dien regel moest worden gemaakt (27) ; werden door het hof wettelijke interessen toegewezen omdat het hof niet voldoende bewezen achtte (boven blz. 17), dat die volgens de Mandelingsche adat geheel onbekend en uitgesloten waren (184), en ontzegde de land-raad te Tjilatjap een eisch op grond dat de door eischer aangehaalde

') Naar aanleiding van een appèlvonnis van den raad van justitie Padang', dat zieh niet stoorde aan verklaringen van getuigen omtrent het bestaan van een adatregel.

Vgl. de adviezen van dr. Snouck Hnrgron.je. den directeur van justitie en den Baad van Ned. Indië. gepubliceerd in adatreclit bundel 1. inzonderheid de aanteekening op blz. 43.

desagewoonte den landraad niet bekend was, en eischer het bestaan daarvan niet had kunnen bewijzen (249).

De raden van £)e r a a (j v a n justitie, die in appèl zich gewoonlijk met de uit het

JUadatoecht landraadvonnis blijkende gegevens vergenoegde, kwam er een enkele maal rond voor uit, met het adatrecht in de betrokken streek niet bekend te zijn. De raad Batavia overwoog in appèl van een vonnis van den landraad te Palembang over een geval van inland-sche hypotheek: ,,dat den raad geen gegevens ten dienste staan om de vraag te beantwoorden of de volksgebruiken te Palembang voor eigendomsovergang van onroerend goed levering eischen" (138);

dezelfde raad zegt in appèl van een vonnis van den landraad te Soe-kaboemi, die schadevergoeding wegens wanbetaling van koopsom voor eene sawah had ontzegd met beroep op art. 1366 B . W . : ,,.. .waar de raad uit den aard der zaak onbekend met de instellingen en gebruiken, waaraan deze partijen onderworpen zijn, als niet uit het proces gebleken, niet in staat is te beslissen of bij die instel-lingen en gebruiken de onderwerpelijke zaak al dan niet geregeld i s " (156).

Het hof en H e t hof liet zich eens in appèl over het voorkomen van liet adatrecht, qU a si . h y p0t he ek uit op grond van ,,eigen ervaring" (161), sprak nog

in een paar andere beslissingen over den aard van het djoewal-gade contract (181*b en — voor roerende goederen — 255b), liet zich in cassatie echter met adatrecht niet in, wanneer verkeerde toe-passing of schending daarvan werd beweerd. Dat leverde volgens het hof geen grond op tot cassatie (46, 80, 95, 107c), welke cassatie overigens van vonnissen van raden van justitie, in appèl rechtdoende over burgerlijke landraadszaken, sinds 1901 nog slechts in het belang der wet is toegelaten. Ook de beslissing, dat het adatrecht zweeg over de verkrijgende verjaring (weshalve de land-raad onze bepalingen had toegepast), was volgens het hof niet cassabel (120b).