• No results found

Beschouwingen en wenschen

EERSTE AFDEEL.ING: FAMILIE- EN ERFRECHT

VII. Beschouwingen en wenschen

Bijna altijd is aan de vonnissen der landraden te zien, dat zn het werk zijn van een Europeaan, den voorzitter.

Om te weten wat partijen verdeeld hield, dikwijls ook om te weten waarom de beslissing aldus uitviel, moet men de over-wegingen omtrent de feiten gaan bestudeeren: uit de rechtsover-wegingen blijkt het zelden. Die rechtsoverrechtsover-wegingen toch, de

„gronden waarop de uitspraak r u s t " , schijnen meest het toevallig resultaat van de argumenten van partijen of haar Europeesche en niet-Europeesche zaakgelastigden, voorts van twijfel die slechts bij een rechtsgeleerden rechter kon rijzen en eindelijk in het algemeen van de noodzakelijkheid de beslissing te moti-veeren. In overeenstemming met de heerschende opvatting over recht en rechtspraak werd dan steeds getracht rechtsregels te for-muleeren, waaruit met logische noodzakelijkheid de beslissing m verband met de aangenomen feiten zou voortvloeien. Zoo werd door den landraad te Menado zelfs de erkentenis, dat het den rechter vrijstond te beslissen of echtscheiding al dan met toelaat-baar was, in het gewaad van een rechtsregel gehuld: den ,,adat-regel", dat het echtscheidingsverzoek op een deugdelijken grond moest berusten. Dat de rechter in zijn oordeel over de deugdelijk-heid van de gronden geheel vrij was, werd niet gereleveerd ; die omstandigheid toch had aanleiding gegeven tot de bekende klachten tegen vrije rechtspraak: willekeur en rechtsonzekerheid

(zie Carpentier Alting, ,,Begeling e n z . " I. 3, blz. 81). Tot dus-verre werd dan ook geen vonnis gepubliceerd waarin de rechter zijne beslissing durfde motiveeren met dezen grond, dat hem die naar omstandigheden de billijkste voorkwam. Wel ging men om billijk voorkomende beslissingen te motiveeren op zoek naar een passenden tekst uit het B. W . — dat het adatrecht zweeg, was gemakkelijk te zeggen —, en vond men al geene bepaling die aan het doel beantwoordde, dan kon het „beginsel" van onze wet altijd wel pasklaar gemaakt worden 1) (zie 168, Hfdst. I I , blz. 43).

Nog in een ander opzicht onderscheidt de rechtspraak zich van die welke de inlander van zijne eigen rechters verwacht. Naar inlandsche opvattingen behoeft, wie zich te beklagen heeft, zich slechts tot den rechter te wenden om rechtsherstel ; welk rechts-herstel en tegen wien, behoeft niet dadelijk vast te staan, staat

1) Cassatie wegens s c h e n d i n g of v e r k e e r d e toepassing v a n zulk eene bepaling van h e t B. W. was |ook vóór 1901 uitgesloten o m d a t de b e p a l i n g slechts „richtsnoer was, niet toepasselijk werd (1681)).

aan den rechter te beslissen. Dit nu veroorloven onze reglementen op de rechtspleging niet.

Dat een landraad (Z,- en O.-af deeling Borneo) behalve de in het introductief request genoemde personen nog een persoon als eischer en nog dertien anderen als gedaagden had toegelaten, was volgens den raad te Soerabaja eene dusdanige schending van het voor-geschreven procesrecht, dat het vonnis vernietigd en aan den land-raad last gegeven moest worden op de zaak opnieuw, overeenkom-stig het request, recht te doen (171). Al stond de landraad te Mena-do aan inlanders toe nog ter terechtzitting te verklaren wat het was, dat zij van den rechter verlangden, dit aan den landraad zelf over-laten mocht niet (139 en 178). E n al meende de raad Batavia (140),

dat uit het karakter van de mondelinge voordracht der vordering ' volgt, dat ook eene schriftelijk ingediende vordering ,,niet moet

worden beoordeeld naar strenge regelen van procesrecht, maar de rechter ook daarbij moet onderzoeken wat de eigenlijke bedoe-ling van den eischer is, ten einde op die wijze de hinderpalen voor eene mogelijke toewijzing van eene vordering die overigens gegrond is, uit den weg te r u i m e n " , de landraad Menado kon in 178 slechts in zooverre aan de eischers tegemoet komen, dat ten minste over hun rechten uitspraak w'erd gedaan, toen de vordering tot

afgifte van een stuk grond niet toewijsbaar bleek, aangezien dit , zich niet meer in handen van den gedaagde bevond. Overigens

werd op „het minder formeel karakter" der rechtspraak voor de inlandsche rechtbanken slechts een beroep gedaan door den raad te Batavia (203) en door den landraad te Malang (231) om een eischer tot het bewijs van „levering" toe te laten hoewel „slechts"

koop was gesteld, in het eerste geval den houder van eene inland-sche hypotheekakte, in het tweede geval eene inlandinland-sche vrouw die ontruiming verlangde van den geëxecuteerde ; verder door den landraad te Boenvakarta (252) om, in een geschil over de rechten op eene sawah, de vordering van eischer, zonder onderzoek naar zijne rechten, te kunnen toewijzen als ware zij geweest een „bezits-actie".

Overigens leverde een zoodanige critiek op de vordering, als slechts door Europeesche oogen kon worden gevormd, juist vaak de gronden voor het vonnis. Zoo liet de landraad Tjiandjoer onbe-slist een geschil tusschen den kooper van eene sawah en een derde, die een deel daarvan onder zich hield, omdat den eischer op grond van de posita slechts eene vordering tegen den verkooper zou toe-komen (128) ; een geschil over gono gini-goederen (gemeenschap-pelijk huwelijksgoed) tusschen een weduwnaar en den zoon zijner vrouw, omdat hij slechts scheiding en deeling, geen afgifte had mogen vragen (159) ; en het geschil tusschen een schuldeischer en zijn schuldenaar, die hem zijne sawah bij wege van quasi-hypo-tbeek had verpand, omdat slechts eene sententia declaratoria zou zijn gevraagd (165) ; de residentierechter' te Tjandjoer liet onbeslist een geschil naar aanleiding van eene handelsovereenkomst, omdat niet de prijs van te veel geleverde aardappelen maar die

aard-appelen zelf hadden moeten teruggevorderd worden (ISObis) ; de landraad te Brebes een geschil tusschen schnldeischer en schulde-naar bij quasi-hypotheek van diens huis, omdat ernstige strijd tusschen de beweringen van eischer zou bestaan (191) ; de land-raad te Soekaboemi een geschil over eene verpande sawah tusschen de kinderen van den pandgever en een derde-bezitter, omdat ook hunne moeder erfgenaam van den pandgever zou zijn (211) ; de raad te Batavia de vraag of eene inlandsche vrouw eene aan haar stiefzoon gegeven sawah van hem kon terugvorderen, omdat zij de afgifte had gevorderd als eigenares (209b) ; de aanspraken op eene sawah krachtens erfrecht, omdat geen afgifte maar slechts scheiding en deeling had moeten gevraagd zijn (213b) ; en de rechten op palen, van eischers erf door gedaagde weggehaald, . omdat slechts schadevergoeding, niet teruggave had kunnen wor-den gevorderd (292) ; de raad te Boerabaja eindelijk eene vorde-ring wegens wanbetaling van de koopsom eener sawah, omdat de eischer ter terechtzitting ontbinding zou hebben gevraagd, terwijl het introductief request de strekking had nakoming te vorderen (208).

Gaan wij na, welke conclusies ons onderzoek wettigt, dan valt ^ S a r i i e * te constateeren, dat de noodzakelijkheid of wenschelijkheid eener v a n E u r 0. toepasselijkverklaring van Europeesch recht 'uit de openbaar peanenrecht gemaakte jurisprudentie niet blijkt. Bestaande moeilijkheden, aSfg?

zooals die uit de voorgaande hoofdstukken ruimschoots zijn geble-ken, worden er m. i. geen van alle door opgelost. Daarentegen wordt het zorgvuldig afwegen van de strijdige belangen reeds thans

(bv. bij inlandsche hypotheek, blz. 28 vgg.) juist door de intro-ductie van op Europeesche leest geschoeide authentieke akten bemoeilijkt, wier bewijskracht, indien ze werkelijk de ongewenschte rechtsgevolgen den rechter kan opdringen 1) , het ingrijpen van den wetgever door bijzondere bepalingen zou wenschelijk maken (vgl. ,,24 ontwerpen" blz. 74, art. 8, lid 2, blz. 68, art. 6 ) , maar welke bij toepasselijkverklaring van Europeanenrecht een struikel-blok zouden blijven. Aan den wetgever blijve onverkort de beoor-deeling, of bij karrecontracten en dergelijke overeenkomsten de positie der ondernemingen behoeft versterkt te worden door straf-bepalingen (blz. 39 vgg.). W a t de verjaringsquaestie aangaat, die herhaaldelijk beroep op art. 75, 6e lid Keg. Eegl. uitlokte, zoueene eenvoudige bepaling, welke den rechter vergunt vorderingen buiten behandeling te laten, die men een bepaalden termijn te voren had kunnen instellen (vgl. ,,24 ontwerpen", blz. 60, § 13, 3°.), de voor-keur verdienen boven gespecificeerde en automatisch werkende ver-jaringsbepalingen. De „bezitsactie" kan ganschelijk gemist wor-den ; de rechter beslisse dadelijk wie de rechthebbende is. Vorde-ringen op handelspapier gegrond, zouden m. i. geen bezwaren ontmoeten indien men de in handelskringen bestaande usantiën

1 Zie h e t vonnis v a n den l a n d v a a d Sidoardjo (blz. 146).

ook als gewoonterecht erkent, of andere stilzwijgende onderwer-ping aan Europeesche rechtsinstellingen aanneemt (blz 46 vgg ) Overigens zal vrije rechtspraak (onder hoogere controle) naar adat-regels, waarbij de rechter rekenschap -geve van de werkelijke gronden, welke hem tot zijn beslissing geleid hebben, m. i. de voor-keur verdienen boven eene louter uiterlijke ,,toepassing" van het B . W . , onuitputtelijke bron ook voor rechterlijke chicane, waai-de beste onwaai-der waai-de landraadpresiwaai-denten (om van waai-de inlandsche leden maar te zwijgen) de gronden, waardoor zij geleid worden toch slechts achter nietszeggende interpretatietoeren zouden ver-bergen.

randfregfe- Herziening van de reglementen op de inlandsche rechtspleging menten op acht ik dringend noodig. De hoofdzaak moet worden dat inlan

dple™nh*S" d e rf !$ d e n l a n d r a a d rech* kunnen halen, als zij meenen onrecht te hebben ondergaan; dat de rechter door het proces voor oogen krijgt, wat er tusschen hen geschied is, of daarin onrecht schuilt en hoe dat moet worden verholpen. De rechter moet er voor kunnen zorgen, dat het geding tot een. positief resultaat leidt. Buiten opgave van de feiten, waardoor men zich bezwaard gevoelt, zal een verzoek om rechtsherstel in het algemeen voldoende moeten zijn De rech-ter zal de bevoegdheid moeten hebben nog andere personen aan het geding te doen deelnemen en in het algemeen zelfstandig het onderzoek van het geschil moeten leiden. De bewijsregels zullen tot een minimum kunnen beperkt worden. Eindelijk moet het den rechter vrijstaan rechtsherstel te verleenen in een anderen vorm, dan gevraagd werd. Verplichte mondelinge voordracht van het verzoek om rechtsherstel zou op zich zelf reeds vele bezwaren opheffen, persoonlijk verschijnen van partijen zou de rechtei' moeten kunnen gelasten, om van hen de ophelderingen te kunnen vragen, die hij behoeft (vgl. voor dit alles het 13de der ,,24 ont-w e r p e n " ) . De tegenont-woordige „prokrols" zouden dan kunnen gemist worden, wat niemand zou betreuren; aanstelling van gedi-plomeerde hulpambtenaren (kantja's), gelijk in den laatsten tijd met warmte en bij herhaling werd aanbevolen, zou nuttig kunnen werken, mits deze inlandsche helpers, evenzeer als de rechter zelf, naar de materieele waarheid en naar voor inlanders verstaanbaar recht, niet naar een formeele waarheid en naar voor hen onver-staanbaar Europeesch recht gingen streven. Dat het te veel gevergd zou zijn ook van den rechter te verlangen, dat hij onderzoeke welk rechtsherstel klagers behoeven, kan echter niet toegegeven worden.

««gerecht- Het groote euvel, dat thans nog de rechtsbedeeling, inzonderheid spraak. op Java, aankleeft: onzekerheid omtrent de bevoegdheid der

pries-terraden, eene bron van tijd- en kostenverspilling, eischt ook het ingrijpen van den wetgever. I n elk geval zou boven twijfel gesteld moeten worden, dat den priesterraden inderdaad rechtspraak toe-komt ; geleidelijke opheffing (te beginnen met het ontnemen var de verdeelmg van nalatenschappen), van bevoegde zijde aanbevolen

als zeer wel uitvoerbaar, zal wel de gelukkigste oplossing zijn en de bevolking tevens bevrijden van den druk welke verplichte toe-passing van Mohammedaansch recht door de priesterraden tegen hun zin o.a. op het erifrecht blijkt uit te oefenen. Toepassing dooi-de 1 andradooi-den van het gewoonterecht, ook voorzoo verre dit zich naar het Mohammedaansche recht heeft vervormd, zal geen bezwa-ren oplevebezwa-ren, mits men ook hier in het oog houde, dat men blijft te doen hebben met gewoonterecht, de Mohammedaahsche rechts-boeken dus niet beschouwe als rechtsbron en ook niet eenvoudig Mohammedaansch recht riteere om beslissingen te motiveeren, die op andere gronden berusten.

Zal dan de rechter — niet alleen de landraadpresident, maar de Einddoel, geheele landraad — belangstelling toonen in partijen en hun

geschil, zich moeite geven om ook in de oogen der justiciabelen den naam van goed rechter te verdienen, en niet schromen reken-schap te geven van de werkelijke gronden welke hem tot zijne wel-overwogen beslissingen geleid hebben, dan zal de landraadrecht-spraak zich verlost gevoelen van vele thans geopperde bezwaren, en dan zal de jurisprudentie, dat blijkt reeds thans, niet slechts waardevolle gegevens tot de kennis van het adatrecht kunnen ver-schaffen, maar vooral ook voor' een doelmatige ontwikkeling van dat recht en voor de geestelijke opvoeding van de inlandsche bevol-king van groote" «aarde kunnen worden.

j

BIJLAGE A.

Overzicht van de jurisprudentie betreffende de verschillende