• No results found

Figuur 3.1: Overzicht van bekende beekbegeleidende bossen waarvan binnen het project Alnopadion de vegetatie kon worden ingeschat

4.4 Oppervlaktewater: overstromingen en ontwatering

Rivierbegeleidende bossen staan vaak in nauw contact met oppervlaktewater. Dit kan rivierwater zijn tgv overstromingen, maar ook afstromend regenwater dat in het bosgebied accumuleert en wisselende afstanden over het grondoppervlak buiten of in het bos heeft afgelegd. De frequentie en de duur dat het bos met oppervlaktewater komt kan mee bepalend zijn voor de karakteristieken van het bos op vegetatiekundig vlak.

Drie processen zijn hier belangrijke: overstroming met gebiedsvreemd rivierwater (al dan niet sterk in karakteristieken verschillend van het gebiedseigenwater), de accumulatie/doorstroming van gebiedsvreemd oppervlakkig afstromend water en ten slotte de accumulatie of evacuatie van gebiedseigen water (aan oppervlakte gekomen grondwater, neerslagwater).

Deze processen kunnen worden samen gebracht in twee kenmerken van de studiegebieden: overstromingen (met inbreng rivierwater) en het evacuatie- en drainagenetwerk (efficiëntie evacuatie van alle aan de oppervlakte aanwezige water in het gebied). De omzetting van deze kenmerken naar kwantificeerbare variabelen die in deze studie kunnen worden gebruikt bleek nbiet mogelijk. Informatie over overstromingen (duur, frequentie etc.) is te fragmentair aanwezig en moeilijk kwantificeerbaar. De drainagenetwerken kunnen wel in beeld worden gebracht, maar ook hier ontbreekt informatie over het functioneren en over de efficiënte ervan.

In het kader van de opstellen van het model kon dan ook geen rekening worden gehouden met deze processen. Wel werd in de toepassingsgebieden het drainagenetwerk in beeld gebracht. Het moet het mogelijk maken om de data die puntgewijs werden verzameld ruimtelijk te interpreteren

4.5 Vegetatieopnamen

De vegetatie bij elke piëzometer wordt beschreven aan de hand van een proefvlak. In bossen wordt een proefvlak genomen van 10x10 m². Dit is vaak niet voldoende groot om boom- en struiklaag gedetailleerd te beschrijven. Het is essentieel dat voldoende informatie beschikbaar is om het bostype toe te wijzen. De doelstelling is echter om tot conclusies met betrekking tot het volledige vegetatietype te komen. Voor struik- en boomlaag wordt indien nodig en met dit doel voor ogen een grotere oppervlakte in de opname betrokken. De dimensies van het proefvlak worden ook aangepast in het geval van type 5 (bronbossen) omwille van het karakteristieke lijnvormig aspect. Meestal vormt de piëzometer één van de hoekpunten.

Per proefvlak worden alle soorten gedetermineerd en wordt per verticale structuurlaag (boom-, struik-, kruid- en moslaag) de totale bedekking en de bedekking per soort geschat. Voor het schatten van de bedekking wordt gebruik gemaakt van de schaal van Londo (1975 zoals weergegeven in tabel 4.4). Een voordeel van deze schaal is dat zij voor soorten met een lage bedekking ook rekening houdt met de abundantie van deze soorten. Zo kunnen soorten die veel voorkomen, maar weinig bedekken, niet worden onderschat (bv mossen). Deze schaal is gedetailleerd zodat ze steeds omgezet kan worden naar een minder gedetailleerde schaalindeling.

Onderzoek naar de abiotische standplaatsvereisten van verschillende beekbegeleidende Alno-Padion & Alnion incanae-gemeenschappen

De vegetatieopnamen werden gemaakt met een gemiddelde herhaling van 2 per piëzometer in de referentiegebieden.

Tabel 4.4: Londo schaalverdeling

Lage bedekking Hoge bedekking

Code Bedekking Code Bedekking

*.1 1% 1- 5-10%

*.2 2-3% 1+ 10-15%

*.4 4-5% 2 15-25%

3 25-35%

* = r Enkele exemplaren (1 of 2) 4 35-45%

Tabel 4.5 Volgende velden worden in Turboveg gebruikt (overgenomen uit Niche-Vlaanderen):

Opnamenummer (systeemnummer)

Bedekkingschaal: code 03, Londo schaalverdeling

Projectcode Auteurcode

Datum (jaar/maand/dag) Opp. proefvlak (m²):

Æ 9 m² voor opnamen in open vegetatie Æ 100 m² voor opnamen in bossen Bedekking totaal (%)

Bedekking boomlaag (%) Bedekking struiklaag (%) Bedekking kruidlaag (%) Bedekking moslaag (%)

Gem. hoogte (hoge) kruidl (cm) Gem. hoogte lage kruidl. (cm) Maximale hoogte kruidlaag (cm) Mossen geïdentificeerd (Ja/Nee) Opmerkingen

Gebied (drie letter code, zoals gebruikt in WATINA)

Opnameid (veldcode)

Peilbuisid (WATINA code) Vegtype (vegetatietype)

De laatste kolom in Turboveg bevat het vegetatietype. Deze kolom vormt samen met de peilbuisID een cruciaal onderdeel voor de verdere opstelling van de uiteindelijke datatabel

4.6.2. Databank met waterstanden en grondwateranalyses (WATINA)

Sinds enkele jaren wordt er op het Instituut voor Natuurbehoud een databank bijgehouden met hydrologische gegevens van bijna 200 natuurgebieden. Aan de hand van piëzometers en peilschalen worden de waterstanden opgemeten t.o.v maaiveld en in mTAW. Waterstanden onder het maaiveld hebben een negatieve waarde, positieve waarden duiden op bovengrondse waterstanden. Elke peilschaal en piëzometer hebben hun unieke code. In deze dataset is ook een file met piëzometergegevens (locatie in Lambert-coördinaten, hoogte buis boven maaiveld, diepte filter, diameter,…) aanwezig. Aan de hand van de gemeten waterstanden kunnen tijdsreeksen en duurcurven worden berekend. Naast dynamiek bevat de databank ook chemische analyses van het grondwater per piëzometer.

4.6.3. Databank met bodemgegevens (BODINA)

Deze databank is geïnspireerd op HINBOD (Historische Natuurbodemdatabank, ook wel Aardewerk genoemd), welke op zijn beurt gebaseerd is op HIBBOD (Historische

Bosbodemdatabank). HINBOD is een GIS-databank met historische bodemgegevens voor

gebieden met natuurfunctie.

De structuur van deze bodemdatabank is gebruikt als uitgangspunt voor de Bodemdatabank die in het kader van het project Niche-Vlaanderen werd ontwikkeld. De databank geeft de mogelijkheid om per onderzochte locatie profielen of horizonten te beschrijven. De chemische analyses kunnen gekoppeld worden aan het profiel of aan de horizont (afhankelijk van de gevolgde methode).

Onderzoek naar de abiotische standplaatsvereisten van verschillende beekbegeleidende Alno-Padion & Alnion incanae-gemeenschappen

Tijdens het project werd opgemerkt dat voor enkele piëzometers geen bodemstalen konden worden verzameld. Om de dataset toch volledig te maken werden vervangstalen gebruikt van piëzometers die uit de zelfde gebieden kwamen, en in de onmiddellijke omgeving.

Tabel 4.6 Piëzometers waarvan geen bodemstalen konden worden genomen, met de in de plaats gebruikte piëzometers /vervangstalen

PeilbuisID Vervangstaal LIEP003X LIEP024X VOTP003X VOTP055X VOTP036X VOTP055X VOTP037X VOTP055X VOTP056X VOTP055X WALP006X WALP046X WALP023X WALP026X WALP024X WALP005X WALP040X WALP046X WALP041X WALP046X