• No results found

Onderzoek naar de abiotische standplaatsvereisten van verschillende beekbegeleidende Alno-Padion & Alnion incanae-gemeenschappen

Figuur 5.3: Winterbeeld van een Berkenbroekbos (Sphagno-betuletum) te Berlare met tapijten van veenmossen (Sphagnum palustre, S. fimbriatum en S. flexuosum)

5.1.2.1.1 Berkenbroekbos (Sphagno-Betuletum) Boomlaag:

Zachte berk is de enige constante boomsoort (kensoort binnen TWINSPAN), en dit vaak dominant al is de kroonsluiting vaak erg laag, met ver uiteenstaande, korte individuen (cfr Rodwell (1991)). Zwarte els komt in lage bedekking voor. Sporadisch is er inmenging met Zomereik en Grove den en dit meestal aan lage bedekkingen. Deze laatste drie boomsoorten kunnen domineren, maar dat is dan steevast het gevolg van aanplantingen. Volgens van der Werft (1991) zou Grove den in dit type een natuurlijke standplaats hebben.

Struiklaag:

Vooral gedomineerd door Sporkehout (kensoort binnen TWINSPAN tot 25% bedekkend), aangevuld met Wilde lijsterbes en Zwarte els in lage bedekking. Aanwezigheid van Zachte berk in hogere bedekking (gemiddeld 20%) komt voor, wat wijst op recente verjonging.

Kruidlaag:

Veelal arm aan soorten en weinig productief. Pijpestrootje is de belangrijkste soort (kensoort Met een bedekking tot 50%), aangevuld met Brede stekelvaren, Smalle stekelvaren, Braam. De soorten Ruwe smele, Moeraszegge, IJle zegge, Dubbelloof, Grote wederik en Pitrus

Gewoon sterremos). Veenmostapijten die de bosbodem bedekken bepalen het aspect en halen de hoogste bedekkingsgraden (tot meer dan 50%).

Opmerkingen:

De boomlaag is in overeenstemming met de beschrijvingen van Rogister (1985), Vandekerkhove (1998) en van der Werf (1991). Zachte berk blijkt in heel West-Europa de dominante en constante boomsoort in dit type. Sporkehout komt vaak terug in de literatuur als meest typerende struik, aangevuld met Wilde lijsterbes en kleine breedbladige Wilgensoorten. Op één locatie (Berlare-turfput) komt oligotroof Berkenbroek voor samen met een uitgebreide Wilgengordel. Pijpestrootje blijkt zeer typerend voor dit type als kruidsoort, zoals vaak beschreven in de literatuur (Rogister (1985), Vandekerkhove (1998)) Op één locatie komt de kensoort Koningsvaren (van der Werf (1991), Vandekerkhove (1991)) voor in de onmiddellijke nabijheid van de piëzometer (Provinciaal domein het Leen, piëzometer 1), maar deze soort zat niet in de vegetatieopnames van dit project.

Rogister (1985) beschrijft het Berken-Wilgenbroek (Betulo-Salicetum) als een verlandingsgemeenschap van natte, zure zandgrond met veenvorming en een hoge grondwatertafel. Als typisch aspect is er een zwak ontwikkelde struiklaag met vooral Pijpestrootje, en een sterk ontwikkelde moslaag met veel Sphagnum-soorten. Naast dominant Pijpestrootje kunnen in de kruidlaag nog voorkomen: Grote wederik, Pitrus, Kale jonker, Snavelzegge, Braam, Smalle stekelvaren, Brede stekelvaren, Blauwe bosbes, Wijfjesvaren, Wolfspoot, Koningsvaren, Moerasstruisgras, Moeraswalstro en Gewone waternavel.

Rogister (1985) beschrijft het ‘Sterk voedselarme Elzenbroek met veenmossen’ (Carici laevigatae Alnetum) als het elzenbroek op de armste humus. Volgens deze auteur was dit type ‘vroeger plaatselijk ontwikkeld in het Leiebekken’. Door de arme humuslaag is de groei van Zwarte els slecht, en doen Zachte en Ruwe berk, en Wilgensoorten (Grauwe en Geoorde wilg en kruisingen daartussen) het beter in dit type. Dit type heeft de soortenarmste kruidlaag (typische soorten Koningsvaren, Klein glidkruid en Hennegras), met volgens deze referentie als aanvullende soorten: Moerasviooltje, Sterzegge, Egelboterbloem, Dubbelloof, Pijpestrootje, Gewone zegge, Gele zegge, Blauwe zegge, Grote wederik, Pitrus, Wijfjesvaren, Veldrus en Witte klaverzuring. Het meest opvallende kenmerk is volgens de auteur echter de hoogbedekkende Veenmos-matten, die voorgesteld worden als differentiërend ten opzichte van andere Broekbossen. De naamgevende zeggesoort (Gladde zegge) uit de literatuur ontbreekt in Vlaanderen (gegevens: Voorlopige atlas van de Flora van Vlaanderen, versie November 2003, Flower-werkgroep). Door drainage zou Pijpestrootje uitbreiding nemen in dit type (Rogister (1985)).

Van der Werf (1991) beschrijft het Koningsvaren Elzenbroek (Carici laevigatae-Alnetum) met een boomlaag gedomineerd door Zwarte els aangevuld met Zachte berk en enkele Wilgensoorten. Kenmerkende soorten in de kruidlaag zijn Koningsvaren, Klein glidkruid en Gladde zegge (Gladde zegge wordt ook hier aangeduid als extreem zeldzaam). Andere soorten zijn Bospaardestaart, Hennegras, Dubbelloof, Stippelvaren (zeer zeldzaam en moeilijk bruikbaar), Kamvaren, Zompzegge, Sterzegge en Moerasviooltje. De moslaag is zeer soortenrijk en gedomineerd door veenmossen. Vandekerkhove (1998) beschrijft hetzelfde type met vergelijkbare samenstelling.

Van der Werf (1991) beschrijft het Berken-Elzenbroek (Alno-Betuletum pubescentis ) met vooral Zwarte els en niet zelden dominant Zachte berk, met een zeer typische door veenmossen gedomineerde, soortenrijke moslaag. In de struiklaag vooral veel Sporkehout, Wilde lijsterbes en Grauwe wilg naast Gagel en Geoorde wilg en Kruipwilg. Soorten van de kruidlaag komen overeen met Rogister (1985).

Onderzoek naar de abiotische standplaatsvereisten van verschillende beekbegeleidende Alno-Padion & Alnion incanae-gemeenschappen

Moeilijk te vergelijken met het oligotrofe, alluviale bostype dat in dit project beschreven wordt is het Berkenbroek (Periclymeno-Betuletum pubescentis) van van der Werf (1991), dat beperkt is tot het hoogveengebied in het oosten van België. Het betreft een type op zeer zure standplaatsen zonder Zwarte els, zonder struiklaag en een kruidlaag met dwergstruiken (bv. Blauwe bosbes).

5.1.2.1.2. Berkenbroekbos (Sphagno-betuletum) op bronniveau Boomlaag:

Voornamelijk aanwezigheid van Zachte berk, maar meer inmenging van Zomereik (gemiddeld 25% bedekkend) en Gewone Es.

Struiklaag:

Sporkehout is veelvuldig aanwezig, met Hazelaar aangevuld met Wilde lijsterbes (tot 5% bedekkend).

Kruidlaag:

Verjonging van Gewone esdoorn is voor dit bostype kenmerkend. De kruidlaag bestaat uit Sterzegge, Wilde kamperfoelie, Adelaarsvaren.

Moslaag:

Opvallend aspect is de veenmoslaag, maar ook andere mossoorten komen voor. Mossoorten uit andere mosgroepen zijn: Gewoon puntmos, Gewoon thuyamos, Gewoon sterremos.

Opmerkingen:

In deze groep zitten uitsluitend vegetatieopnames uit het Vlaamse reservaat het Rodebos en Laanvallei (Vlaams-Brabant). Het betreft hier voornamelijk een oud Eiken-Beukenbos met veel Zomereik in de boomlaag, met lokaal daartussen en halverwege de valleiflank bronniveau’s met vrij mineraalarm water. Daarin ontwikkelt zich een soort Berkenbroek dat erg rijk is aan mossoorten en enkele hogere plantensoorten (het Berkenbroek op bronniveau’s). Deze opnamen zijn tot op zekere hoogte vergelijkbaar met het hier bestudeerde Berkenbroek, maar omwille van de beperkte oppervlakte van deze bronniveau’s zitten er door randeffecten steeds soorten in de opname van naburige bosgemeenschappen. De aanwezigheid van Zomereik in de boomlaag, Hazelaar in de struiklaag en Gewone esdoorn in de kruidlaag duiden op het drogere aspect van dit type, en het eventuele inplanten van deze soorten. Wilde lijsterbes en Wilde kamperfoelie duiden op een lichte aanrijking met voedingsstoffen.

5.1.2.1.3. Overgangstype tussen Mesotrofe Elzenbroekbossen (Carici elongatae-Alnetum) en Berkenbroek (Sphagno-betuletum)

TWINSPAN duidt geen kensoorten aan voor dit bostype.

Boomlaag:

Sterke aanwezigheid van Zachte berk, maar meer inmenging van Zwarte els en ook Zomereik (gemiddeld 25% bedekkend).

Moslaag:

Opvallend aspect is de veenmoslaag, maar ook andere mossoorten komen voor. Mossoorten uit andere mosgroepen zijn: Gewoon puntmos, Gewoon thuyamos, Gewoon Sterremos.

Opmerkingen:

Het betreft hier een bostype waarvan de vegetatie meer soorten herbergt die eerder thuishoren in Mesotrofe Elzenbroekbossen, naast de soorten die typisch zijn voor de Berkenbroeken. Het vegetatietype is rijker aan soorten dan de berkenbroeken, en ook de moslaag bevat naast de veenmossoorten nog andere mossen die ook voorkomen in Mesotrofe Elzenbroekbossen.

Rodwell (1991) beschrijft een subassociatie van het Berkenbroek die met dit type overeenkomsten vertoont, met Brede stekelvaren en Braam, abundante moslaag maar met minder veenmossen, en veel Wilde lijsterbes, Hazelaar en Kamperfoelie. De standplaats ervan is droger, en de boomlaag is hoger en dichter. Brede stekelvaren kwam voor dit project niet in deze groep terecht, alle andere kensoorten werden wel teruggevonden in deze groep.

Rogister (1985) beschrijft het sterk voedselarme Elzenbroek als geschikt voor inplanting met Zomereik na verlaging van de grondwatertafel door drainage.

5.1.2.2. GROEP 0: Alle overige bostypen van vochtige standplaatsen

De opsplitsing in deze groep wordt in de eerste plaats gemaakt op basis van het al dan niet voorkomen van Gewone Es met bedekkingen hoger dan 5% in de boomlaag.

De groep met Gewone Es in de boomlaag wordt verder nog gekenmerkt door Hazelaar (struiklaag) en Gele dovenetel (kruidlaag).

De groep zonder dominante Gewone es in de boomlaag heeft steeds een dominantie van Zwarte els in de boomlaag en een uitgesproken soortenrijke kruidlaag met als kensoorten Gewone engelwortel, Bitterzoet en Moeraszegge.

Onderzoek naar de abiotische standplaatsvereisten van verschillende beekbegeleidende Alno-Padion & Alnion incanae-gemeenschappen

GROEP 01: Elzenbroekbossen

GROEP 01(#:58)