• No results found

1.1 Algemeen kader en probleemstelling

1.1.4 Beekbegeleidende bossen in Vlaanderen

Op basis van de voorlopige bostypologie voor Vlaanderen (Vandekerkhove, 1998) en de Biologische Waarderingskaart (BWK versie 09/02) kan geschat worden waar en op welke oppervlakte de 5 types beekbegeleidende bossen voorkomen in Vlaanderen en meer specifiek in de provincie Oost Vlaanderen. Ook kan berekend worden welke oppervlakte van de beekbegeleidende bossen in Oost Vlaanderen in een Habitatrichtlijn-perimeter gelegen zijn. In tabel 1.1 is een overzicht gegeven.

Tabel 1.1: Overzicht van de op dit moment gekende oppervlakten van de 5 geselecteerde bostypes voor Vlaanderen en Oost Vlaanderen

Vlaanderen Oost Vlaanderen

Bostype Bostype-nummer BWK-code Vandekerkhove (1998) schatting van goed ontwikkelde BWK (ha) BWK (ha) BWK in Habitatrichtlijn Gebied (ha)

Onderzoek naar de abiotische standplaatsvereisten van verschillende beekbegeleidende Alno-Padion & Alnion incanae-gemeenschappen

Carici elongatae-Alnetum Mesotroof Elzenbroekbos 2 Vm “Enkele 100-en” 1577 137 91 Macrophorbio-Alnetum Ruigte Elzenbroekbos 3a Vn “Weinig” 2932 825 444 Cirsio-Alnetum Basiclien Elzenbroek 3b Niet in BWK “Misschien enkele 10-tallen” ? ? ? Pruno-Fraxinetum Vogelkers-Essenbos 4 Va “Enkele100-en” 2763 902 279 Carici remotae-Fraxinetum Goudveil-Essenbos 5 Vc “Enkele 10-tallen” 238 123 84

Uit de tabel blijkt dat typen 2, 3 en 4 op Vlaams niveau in beduidend grotere oppervlakten voorkomen dan de typen 1 en 5.

Specifiek voor Oost Vlaanderen blijken typen 3 en 4 met de grootste oppervlakten voor te komen, typen 2 en 5 komen op een veel kleinere oppervlakte voor, en het type 1 is nagenoeg niet voorhanden. De redenen voor deze verschillen zijn per type verschillend, en worden verder in deze studie toegelicht. Hierbij moet vermeld worden dat de bepaling volgens de BWK mogelijks berust op een andere interpretatie van de types.

Type 1 is overal in Vlaanderen zeldzaam, en sterk gebonden aan de arme zandgronden van voornamelijk de Ecoregio van de Kempen. Voor Oost Vlaanderen zijn er uit de BWK slechts drie boscomplexen bekend waarin dit type voorkomt (Stropersbos, Krekengebied bij Assenede en delen van het Kravaalbos), maar deze zijn niet goed ontwikkeld (veldwerk 2003). Tijdens het veldwerk werden twee bijkomende bossen van dit type gevonden die wel goed ontwikkeld zijn (Drongengoed, Berlarebroek), met een oppervlakte van telkens een hectare in totaal. Deze twee bijkomende gebieden zijn binnen een Habitatrichtlijngebied gelegen.

Type 2 is goed vertegenwoordigd binnen gans Vlaanderen, maar de Limburgse en Antwerpse Kempen bezitten de grootste concentratie ervan. Voor Oost Vlaanderen is er een zeer diffuse verspreiding over de provincie, met een lichte concentratie ten zuiden van Aalst en in de Scheldevallei. Twee derde van de oppervlakte van dit type in Oost Vlaanderen ligt in een Habitatrichtlijn-perimeter.

Type 3 is overal verspreid in Vlaanderen aanwezig, al kan het mogelijks om gedegradeerde bossen van dit type of om afgeleiden uit andere types gaan omwille van vergraving, ontwatering en vermesting. Voor Oost Vlaanderen geeft dit een gelijkaardig beeld. Toch bleek al snel bij het veldwerk in 2003 dat goed ontwikkelde sites zeldzaam zijn. De verspreiding zal in werkelijkheid veel minder algemeen zijn dan uit de cijfers lijkt.

Type 4 is met grote oppervlakten aanwezig in Vlaanderen, met een duidelijke concentratie in het zuidelijke deel van Vlaanderen (Vlaamse Ardennen, West-Vlaams Heuvelland, Haspengouw, Voerstreek). Limburg bevat bijna geen bos van dit type, terwijl in West Vlaanderen en Antwerpen de verspreiding eerder beperkt is. Voor Oost Vlaanderen blijkt de aanwezigheid zich bijna volledig te beperken tot een gebied bestaande uit de Vlaamse

Ardennen en de leemstreek ten zuiden van de Schelde. Een derde van de oppervlakte van dit type in Oost Vlaanderen ligt in een Habitatrichtlijnperimeter.

Type 5 is veel minder aanwezig, wat te verklaren is door de van nature punt- of lijnvormige verspreiding van het type en het zeer lokale voorkomen van beboste brongebieden in het huidige cultuurlandschap binnen Vlaanderen. Het type is beperkt tot de valleigebieden van Zuidoost Vlaanderen. Twee derde van de oppervlakte van dit type in Oost Vlaanderen ligt in een Habitatrichtlijn-perimeter. Opmerkelijk is dat ruim de helft van het Vlaamse areaal in Oost-Vlaanderen ligt.

Bostypes 4 en 5 liggen vaak op de flanken van beekvalleien buiten de directe invloed van het beeksysteem maar met een sterke grondwaterinvloed, waarbij bostype 5 steeds voorkomt binnen een matrix van type 4. Bostype 1 ligt meestal op plaatsen buiten de invloed van het alluviaal systeem, en op hydrologisch geïsoleerde ‘kommen’ met een groot aandeel van regenwater. Bostypes 2 en 3a liggen in de directe nabijheid van het beeksysteem, en soms onder invloed van overstromingswater daarvan (figuur 1.2).

Figuur 1.2: Indicatieve ligging van de verschillende bostypes in een alluviaal systeem (bronbeek op flank – middenloop in vallei)

5

4

2, 3a

1

Onderzoek naar de abiotische standplaatsvereisten van verschillende beekbegeleidende Alno-Padion & Alnion incanae-gemeenschappen

Tabel 1.2: Zones binnen Vlaanderen met vermelding in de Habitatrichtlijn met als prioritair type Alluviale bossen (code 91E0), de Oostvlaamse zones zijn vetgedrukt aangeduid

SITECODE SITENAAM

BE2100016 Klein en Groot Schietveld.

BE2100017 Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen. BE2100018 Diepteloop- Visbeekvallei- Kindernouw

BE2100024 Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout. BE2100025 Liereman en Korhaan

BE2100026 Kleine Nete en vallei met brongebieden.

BE2100040 Bovenloop van de Grote Nete en Zammelsbroek. BE2200029

Vallei- en brongebied van de Zwarte Beek, Bolisserbeek en Dommel met heide en vengebieden.

BE2200033 Abeek met aanliggende moerasgebieden. BE2200034 Itterbeek met Brand, Jagersborg en Schotsheide.

BE2200037 Uiterwaarden langs de Limburgse Maas met Vijverbroek. BE2200038 Bossen van Limburgs Haspengouw.

BE2200039 Voerstreek

BE2300005 Bossen en heiden van zandig Vlaanderen: oostelijk deel

BE2300006 Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent BE2300007 Bossen van de Vlaamse Ardennen en andere Zuidvlaamse bossen BE2400008 Zoniënwoud

BE2400009 Hallerbos met brongebieden en heiden

BE2400010 Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortemberg en Veltem

BE2400011 Valleien van de Dijle, Laan en IJse met aangrenzende bos- en moerasgebieden BE2400012 Valleien van de Winge en de Motte met valleihellingen

BE2400013 Demervallei ten westen van Aarschot BE2400014 Demervallei ten oosten van Aarschot BE2500003 Westvlaams Heuvelland

BE2500004 Bossen en heiden van zandig Vlaanderen: westelijk deel BE2500002 Zilte poldergraslanden

Hoewel volgens de BWK een kleine 8000 ha van de 5 beekbegeleidende bostypes aanwezig zouden zijn, is de oppervlakte goed ontwikkelde bossen eerder beperkt (Vandekerkhove 1998). De beekbegeleidende bossen behoren tot de bostypes die minder sterk vertegenwoordigd zijn en soms zo goed als ontbreken (Dumortier et al., 2003). Nochtans worden ze voor 26 Speciale Beschermingszones als prioritair opgegeven. In Oost-Vlaanderen worden net zoals in andere provincies in Oost-Vlaanderen extra inspanningen gedaan om meer prioritaire habitattypes onder te brengen in deze bijzondere beschermingszones. Gezien de huidige evolutie in valleigebieden in Vlaanderen waar bij het opstellen van waterhuishoudingplannen opnieuw rekening gehouden wordt met waterberging in alluviale gebieden (figuur 1.3) en anderzijds een evolutie naar grote oppervlakten natuur, met extensief beheer tot nulbeheer, nemen de kansen voor deze habitats toe. Parallel daarmee groeit ook de behoefte naar meer inzichten in de standplaatseisen van deze bossen.

Figuur 1.3: Alluviale gronden binnen Oost Vlaanderen op basis van de Natuurlijk Overstroomde gebieden (NOG) voor Vlaanderen

Onderzoek naar de abiotische standplaatsvereisten van verschillende beekbegeleidende Alno-Padion & Alnion incanae-gemeenschappen

1.2 Doelstellingen

De kwaliteit en de toekomstige ontwikkeling van het prioritaire habitattype “Alluviale bossen met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion)” worden ernstig bedreigd. Bescherming, optimaliseren van standplaats en areaaltoename is wenselijk in welbepaalde beekdalen en valleien. Hoewel er over de standplaatsvereisten van deze bossen in algemene termen al een en ander bekend is, blijven er grote kennislacunes in Vlaanderen, voornamelijk als het gaat om gedetailleerde kwantitatieve informatie. Die kennis is nochtans onontbeerlijk voor het nemen van verantwoorde en onderbouwde beslissingen aangaande beheer, restauratie en inschatten van ontwikkelingskansen van deze bostypes in bestaande of af te lijnen reservaatperimeters.

Er bestaat al informatie over standplaatseisen van hoger genoemde bostypes. Deze informatie is vooral afkomstig uit Nederland (Clerckx et al. 1994, Stortelder et al.1998, Aggenbach et al. 1998, Jalink 1996, Jalink en Jansen 1995, Everts en De Vries 1991, van der Kooij 1997, Olde Venterink et al. 1998, Wamelinck & Runhaar 2000, Lamers 2001, Alterra 2002…) en Duitsland (Janiesch 1978, Wey 1988, Döring-Mederake 1990, Kisteneich 1993, Schönert 1994, Brand 2000, (De habitatvereisten worden doorgaans gegeven onder de vorm van (ruwe) richtcijfers. Veelal zijn er regionale verschillen die niet altijd objectief verklaard kunnen worden. Dat maakt de eenvoudige toepasbaarheid ervan in Vlaanderen niet evident. Vlaamse, laat staan Oost-Vlaamse cijfers zijn momenteel nog vrij schaars en dekken zeker niet het volledige gamma aan vegetatietypen die hier voorkomen (Huybrechts et al. 2000, Huybrechts et al. 2002, Vandevoorde et al. 2002, Envico 2002a & b).

De algemene doelstelling van dit onderzoeksproject bestaat erin om voor Vlaanderen en meer specifiek voor de provincie Oost-Vlaanderen, een duidelijk zicht te krijgen op de standplaatseisen van beekbegeleidende bossen met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior, en deze inzichten te vertalen naar een instrument dat bij beslissingen over natuurdoelen, inrichting van natuurgebieden of hun beheer kan worden ingezet. Verschillende deelopdrachten worden onderscheiden

- Doel 1: Inzicht krijgen in de standplaatseisen van hoger vermelde bostypes (standplaatsfactoren: bodem en bodemchemie, hydrologie, hydrochemie) met het oog op een uitbreiding van het areaal van deze types in welbepaalde Speciale Beschermingszones van de Habitatrichtlijn in Oost-Vlaanderen. Deze inzichten worden verkregen in sites waar goed ontwikkelde voorbeelden van dit habitattype in evenwicht met de standplaats voorkomen. De standplaatseisen worden zoveel mogelijk gekwantificeerd.

- Doel 2: Inventariseren van het huidige voorkomen van dit habitattype in Oost-Vlaanderen en identificeren van locaties waar ze actueel reeds goed ontwikkeld voorkomen, zodat gepaste beschermingsmaatregelen kunnen genomen worden.

- Doel 3: Vertalen van de kennis over de standplaatseisen naar een instrument en/of methodologie die kan worden ingezet om de kansen voor ontwikkeling of verbetering van het habitattype voor bepaalde locaties te evalueren, zodat het areaal van deze habitattypen kan toenemen en hierdoor tegemoet wordt gekomen aan de Europese richtlijn.