• No results found

Oplossingsgerichte gesprekken leerling A

Oplossingsgerichte gesprekken leerling A

1e gesprek

Onderzoeker: hoi A.Ik heb je nu even uit de klas gehaald voor ongeveer twintig minuten. Ik ben namelijk erg nieuwsgierig wat kinderen van iets vinden.Ik kan natuurlijk zelf verzinnen wat jij van iets vind, maar misschien vind jij iets wel heel anders en daarom wil ik het graag van jou horen. Wat ik graag van je wil horen, is jouw mening. Ik wil graag alles onthouden wat je zegt en daarom zal ik alles opnemen. Dan hoef ik je het niet meer opnieuw te vragen. Heb jij wel eens van jezelf een bandje opgenomen? Je klinkt heel anders op een bandje. Wil je het eens horen?

Leerling A.: maakt mij niet uit

Onderzoeker: zeg het maar. We kunnen het ook straks eventueel terugluisteren

Ik heb een aantal plaatjes uitgezocht. Er staan allemaal verschillenden kinderen op. Nu ben jij een jongen, maar het gaat er vooral om het kind aan het doen is en hoe het kind zich voelt. Je gaat dan kijken welke leerling past wel een beetje bij mij. Zal ik er eerst ééntje voordoen?

Leerling A: doe er maar eentje voor

Onderzoeker: als ik zelf zou moeten kiezen, vind ik twee plaatjes wel bij mijzelf passen. Namelijk dit meisje, want die lacht graag. En deze leerling, want dat meisje is graag in een groep. En soms kan ik ook wel zo zijn als het allemaal niet zo goed lukt (boos iemand). Dat gebeurd bijvoorbeeld als het op school niet mee zit.

Leerling A.: Ja

Onderzoeker: Als je nu zo eens naar die plaatjes kijkt. Kijk maar even rustig. Leerling A: Dan denk ik deze, want die is aan het lachen. En deze.

Onderzoeker: Wat is dat jongetje aan het doen? Leerling A: Dat weet ik eigenlijk niet.

Onderzoeker: Wat zie je? Leerling A: Een beetje vrolijk

Onderzoeker: Wat is hij aan het doen? Leerling A: Aan het lezen

Onderzoeker: Lees jij ook graag? Leerling A: Nee eigenlijk niet echt Onderzoeker: En leren?

Leerling A: Ligt eraan wat.

Onderzoeker: Wat leer je het liefste?

Leerling A: Geschiedenis vind ik wel leuk. En wat wij gisteren deden met die wereldsteden enzo. Onderzoeker: Aardrijkskunde

Leerling A: Ja dat vind ik ook wel leuk.

Onderzoeker: Dus vooral veel nieuwe dingen over de wereld leren. Leerling A: Ja

Onderzoeker: Wat ik nog even vergeten ben tegen jou te zeggen, en dat is dat ik alles goed vind wat jij vindt. Niets is goed en niets is fout. Ik ben gewoon heel erg nieuwsgierig wat jij van alles vindt. Want ik kan wel zeggen wat jij vindt, maar dat weet ik niet.

Leerling A: Ja

Onderzoeker: Waar ik het vooral over wil hebben is hoe jij het hier vindt. Wat gaat er goed in de groep en wat kunnen we eraan doen dat ook de mindere dagen goede dagen worden.

Ik zie jou wel eens en dan denk ik hoe voelt A. zich op school? Leerling A: Uhm.. moet ik dat zeggen of plaatjes uitzoeken.

Leerling A: Ik vind het een beetje saai op school Onderzoeker: En wat vind je dan saai?

Leerling A: Ja dat weet ik niet. Er zijn niet zoveel leuke vakken.Op de Wouwse school hadden ze wel meer leuke vakken

Onderzoeker: Toen je nog in Wouw op school zat? Wat vond je daar leuk?

Leerling A: Ja. toen kreeg je allemaal kaartjes over een boederij en dan moest je daar een spreekbeurt over houden. Dus bijvoorbeeld het kaartje ruimteschip en dan moest je daar een werkstuk over maken.

Onderzoeker: en dat vond je heel leuk om te doen. En hoe vind je het nog meer op school? Leerling A: Ik vind gymen ook wel leuk.

Onderzoeker: Oke, dat zijn allemaal vakken. Hoe vind je de kinderen in de klas? Leerling A: Ja ik weet niet.

Onderzoeker: Zeg het maar A., het is niet fout wat je zegt

Leerling A: Naja het zijn niet echt mijn types. R. wel, maar de rest niet echt. Onderzoeker: En hoe komt het dat je het zo goed met R. kan vinden?

Leerling A: Lekker samen lol maken. En we houden een beetje van hetzelfde.Ik denk dat de rest dat niet echt kan.

Onderzoeker: jullie hebben misschien dezelfde humor, dat kan. Hoe vind je het voor de rest op school? Is er een verschil tussen het begin van het jaar of nu?

Leerling A: Ik ben nu veel vrolijker.

Onderzoeker: En weet je hoe dat komt dat het nu veel beter gaat. Leerling A: Ik zit nu beter in mijn vel en heb ook die pilletjes.

Onderzoeker: Als je nu eens denkt welke leerkrachten je allemaal gehad hebt. Welke leerkracht was dan de allerleukste?

Leerling A: Juffrouw Y.

Onderzoeker: En waarom juffrouw Y.? Leerling A: Dat weet ik eigenlijk niet

Onderzoeker: Ik heb een aantal kaartjes met eigenschappen van de ‘ideale leerkracht. Welke eigenschappen heeft juffrouw Y.?

Leerling A: Is grappig, geeft veel aandacht aan jou en ze is behulpzaam.

Onderzoeker: Dat is wel heel fijn. Nu wil ik komende weken iedere week een gesprekje met jou. We gaan iedere week kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat er alleen maar positieve dagen over blijven.

Je geeft nu al aan dat het een stuk beter gaat en dat gevoel willen we vasthouden. Het is vooral handig dat jij ook weet: ‘ik deed nu dit’ toen ging het niet zo goed. Ik deed nu vandaag dat en toen ging het wel.

Weet je hier nu al antwoord op? Hoe het komt dat sommige dagen minder gaan en andere dagen juist heel goed?

Leerling A: Nee dat weet ik niet

Onderzoeker: Daar gaan we mee aan de slag. Nu heb ik een map gemaakt en in die map gaan wij iedere dag plaatjes plakken. Vandaag is het dinsdag. Ik heb hier padkaartjes. Deze padkaartjes komen in de map. Wil jij even met mij samen de kaartjes verdelen (verdrietig poppetje bij verdrietig poppetje enz.).

Leerling A: Ja dat is goed.

Onderzoeker: Nu ga jij na elke ochtend en middag een padkaartje plakken waarmee je aangeeft hoe jij je voelt. Bijvoorbeeld deze ochtend was je volgens mij een kalme ochtend. Woensdag voelde ik mijzelf een beetje boos. Achter het plaatje vertel je waarom je jezelf zo voelde. Wanneer het een negatief gevoel is, zet je erachter wat je eventueel beter had kunnen doen om er een positief gevoel van te maken.

Dit ga jij zelf doen. Wil je dat buiten of in de klas doen?

Leerling A: buiten de klas. Dan neem je die map en plaatjes mee.

Onderzoeker: achter dat plaatje schrijf je op waarom dit was. Lijkt je dit leuk om te doen? Leerling A: Ja ik zat net ook al te denken en dat lijkt me heel leuk.

namelijk: als een ochtend of middag niet zo lekker gaat wat is dan de oplossing.

Hoe kan iets of iemand ervoor zorgen dat wanneer een ochtend niet goed gaat het weer goed gaat. Leerling A: Ja

Onderzoeker: Wat zou een oplossing kunnen zijn? Leerling A: Weet ik niet.

Onderzoeker: Ik noem een paar voorbeelden. Wanneer je boos bent schrijf je op wat een oplossing zou zijn.Leerling A: Dus als het niet goed is gegaan, moet ik opschrijven wat een oplossing zou zijn.

Onderzoeker: Dat zou ik super knap vinden als je dat zou kunnen. Want het is een lastige opdracht dus dat is heel knap. We gaan vandaag even samen doen. Welke emotie vind je passen bij deze ochtend?

Leerling A: Een beetje boos en teleurgesteld. Onderzoeker: En hoe kwam dat?

Leerling A: Ik mocht niet achter de computer. Ik stak mijn vinger op en toen zei iemand dat hij als eerste zijn vinger had opgestoken en toen zei de juffrouw even wachten en toen mocht ik niet meer.

Onderzoeker: Wat zou een oplossing kunnen zijn? Leerling A: Even wachten

Onderzoeker: Maar dan mag je nog steeds niet achter de computer, dus dan zou je nog steeds boos en teleurgesteld zijn. Hoe kun je ervoor zorgen dat het een blij poppetje wordt.

Leerling A: Dat weet ik eigenlijk niet

Onderzoeker: Heb je iets waarvan je denkt als ik dit niet had gedaan of juist wel, dan was het anders geweest. Leerling A: Is geen oplossing. Misschien had de juffrouw mij achter de computer moeten laten.

Onderzoeker: Als dit de map van de juffrouw was geweest had ze dit kunnen opschrijven. Maar we gaan nu vooral kijken wat jij had kunnen doen.

Leerling A: niet boos reageren

Onderzoeker: Dus dan schrijf je dat op. Dat vind ik een goede oplossing.

Dus zo gaan we dat opschrijven. En het gaat er mij niet om waarom je het niet goed doet. Maar het gaat er mij vooral om dat je denkt: ‘Hee als ik dit nu eens zo doe, dan gaat het wel goed’. Kunnen we de emoties voor de middag er al inschrijven? Want we hebben geen tijd meer naar de gymles.

Leerling A: Die kan er al wel in. Deze en deze Onderzoeker: Kalm en blij.

Leerling A: Moet deze map op school blijven?

Onderzoeker: Dat lijkt me wel het handigste. Je plakt ze keurig op hoor, wordt een nette map.Een hoe kwam het dat het een leuke middag was?

Leerling A: Ik deed goed mijn best. Onderzoeker: Schrijf maar op.

Nu ga je dus iedere dag die emoties opschrijven. En iedere week hebben wij hier een gesprekje over.

Ik ben heel blij dat je mij dit allemaal verteld hebt. Ik vind dat heel knap.Dat vind ik nog bijna belangrijker dan rekenen. Het is namelijk heel goed dat je goed naar jezelf kan kijken. Met een moeilijk woord noemen ze dat reflecteren. Waar zullen we deze map stoppen?

Leerling A: In mijn la past die niet. Onderzoeker: Wat wil je nu graag doen? Leerling A: Ik weet niet

Onderzoeker: of wil je graag terug naar de rekenles? Leerling A: Nee rekenen is niet zo leuk

2e gesprek

Onderzoeker: Ik ben speciaal voor jou naar school gekomen (gisteren was A. ziek) Hoe vind je dat? Leerling A: Dat vind ik wel lief!

Onderzoeker: Hoe is het gegaan deze week? Leerling A: Goed

Onderzoeker: Heb je alles een beetje kunnen bijhouden? Leerling A: Ja, behalve gisteren.

Onderzoeker: We gaan eens even kijken wat je hebt ingevuld. Dinsdag ochtend was je boos en ’s middags deed je goed je best.

Leerling A: ’s middags had ik goed mijn best gedaan. En woensdag heb ik mijzelf goed gedragen bij de opendag. En donderdag heb ik niets bijgezet. Vrijdag was ik ook tevreden, want toen ging het ook goed bij Marktland. Onderzoeker: Ik zie overal dat het goed gaat. Maar waar ik nu zo benieuwd naar ben, is waarom het goed ging? Leerling A: Ik gedroeg mezelf

Onderzoeker: Ja dat klopt. Maar wat zie ik dan? Als ik naar A. kijk en het gaat goed, wat zie ik dan? Leerling A: Gewoon, netjes. Gewoon gedragen. Ik snap het eigenlijk niet.

Onderzoeker: Ik geef een voorbeeld. Wanneer ik zie dat jij jezelf gedraagt dan doe je goed mee in de les. Dan wil je veel vragen beantwoorden. Wat zie ik nog meer?

Leerling A: Uhm..

Onderzoeker: Ik merk dat je het lastig vindt. Ik gaf net als voorbeeld dat je goed mee doet in de les. Wat doe je nog meer goed op school.

Leerling A: Dat weet ik echt niet.

Onderzoeker: En als ik nu aan jou vraag wat je doet als het niet goed gaat. Weet je het dan wel. Leerling A: Ja

Onderzoeker: Dat is net zo belangrijk he. Als jij weet wat je niet goed doet, dan weet je ook wat je moet verbeteren. Dat is net zo knap om dat op te noemen. Ik zie namelijk heel goed wanneer jij lekker in je vel zit. Je doet dan actief mee in de les. Hebt een lach op je gezicht, maakt zo af en toe een grapje. Dan zit je rustig op je plaats, steekt je vinger op. Klopt dat?

Leerling A: Ja

Onderzoeker: Op de dagen dat je plaatjes als kalm en vrolijk hebt opgeplakt. Zie ik dan ook die A.? Leerling A: Ja

Onderzoeker: Dus dat vind ik heel belangrijk dat je ziet wat je goed doet. Weet je nog meer dingen die je doet op een goede dag?

Leerling A: Lief zijn, niet snel boos worden

Onderzoeker: Nu zeg je: niet snel boos worden, maar wat doe je dan wel? Leerling A: Vrolijk zijn

Onderzoeker: Ja, goedzo! Herhaal nu de dingen die jij goed doet op school, want het is heel knap als je dat kan benoemen.

Leerling A: lief voor anderen, vrolijk, steekt zijn vinger op, gedraag mezelf normaal, maakt grapjes

Onderzoeker: Nu heb je er vijf opgenoemd, maar ik weet zeker dat jij nog veel meer positieve eigenschappen kan opnoemen.

We gaan nog even verder kijken in je map. Wat zie ik hier nog meer staan. Maandag was ik druk en ik kon mijzelf niet goed concentreren. Wat had je kunnen doen van de dingen die je net hebt opgenoemd? Leerling A: Weet ik niet.

Onderzoeker: Stel je nu voor dat je die dingen van net: lief zijn, vinger op steken, jezelf gedragen. Als je dat nu zou doen als je boos bent, denk je dat dat jou zou kunnen helpen om van een stomme dag een leuke dag te maken.

Leerling A: Ja. Maar ik kan wel blij en vrolijk zijn, maar dat lukt me niet altijd.

bedenken voor wanneer jij boos bent. Ik kan namelijk wel een oplossing bedenken, maar dat wil niet zeggen dat het voor jou dan ook werkt. Wat denk je dat voor jou een oplossing zou kunnen zijn.

Leerling A: Weet ik eigenlijk niet.

Onderzoeker: Heb je momenten in de klas waarbij je denkt als de juffrouw of een leerling iets doet, dan draai ik meestal wel een beetje bij.

Leerling A: Ik zou het echt niet weten.

Onderzoeker: Want dat is iets waar ik nu met jou aan wil werken. Dat je weet wat je goed doet in de klas en dat wanneer het minder goed gaat, jij daar zelf een oplossing voor bedenkt. De leerkracht had bij jou bijvoorbeeld veel invloed. Namelijk juffrouw Y.. Dan ligt het dus voor een groot deel aan de leerkracht. Leerling A: Ja

Onderzoeker: Maar nu ga jij voor jezelf een oplossing bedenken. Dat het niet uitmaakt welke leerkracht er voor de groep staat, dat jij zelf invloed hebt op je eigen gedrag.

Leerling A: uuhmmm..

Onderzoeker: Zal ik eens vertellen wat ik met Leerling B. heb afgesproken. Leerling A: Ja.

Onderzoeker: M. zei dat wanneer hij boos wordt, hij uit de klas wordt gestuurd. En als hij door gaat met het negatief gedrag moet hij binnen blijven. Maar misschien werkt dat wel niet voor jou. Ik weet niet wat voor jou goed werkt.

Leerling A: Een beloning.

Onderzoeker: Oke, dan zijn we al een stapje verder.

Leerling A: Straf werkt niet bij mij, want dan word ik alleen maar nog bozer. Onderzoeker: Wat zou een beloning kunnen zijn?

Leerling A: Ik denk dat ik dan een blaadje moet hebben waar ik stikkers op kan verdienen. Onderzoeker: Dat vind ik een heel goed idee. En na hoeveel weken krijg jij dan een beloning? Leerling A: Na 2 maanden.

Onderzoeker: Denk je dat het lukt om 2 maanden naar een beloning toe te werken? Of is dat te lang of te kort? Leerling A: Dat is misschien wel te lang. Misschien twee/drie weken. Maar dan hebben we natuurlijk nog het weekend.

Onderzoeker: Dus ongeveer 10 dagen. Leerling A: Ja.

Onderzoeker: En wat zou een beloning zijn? Leerling A: Dat weet ik echt niet.

Onderzoeker: Bijvoorbeeld achter de computer.

Leerling A: Ja bijvoorbeeld een half uur achter de computer met een vriend.

Onderzoeker: Oké, maar dan moeten we dus wel 10 goede dagen hebben gehad. En wanneer jij boos bent. Wat moet ik dan doen?

Leerling A: Dan zeg je dat ik geen stikker krijg.

Onderzoeker: En waar ga je dan voor zorgen? Welke dingen krijg ik dan te zien?

Leerling A: Vrolijk, blij, grapjes maken. Dus nu krijg ik gewoon één stikker per dag. En dan moet ik 10 stikkers hebben om op de computer te mogen.

Onderzoeker: Goed zo. Die oplossing heb jij nu dus zelf bedacht. Ik heb je wel geholpen, maar het idee komt van jezelf. Dan zorg ik maandag voor een stikkervel. Dan moet je de juffrouw er soms ook wel aan herinneren aan het eind van de dag of je een stikker hebt verdiend.

3e gesprek

Onderzoeker: Hoe is het gegaan? Leerling A: Ja wel goed.

Onderzoeker: En met de stikkerkaart? Leerling A: Ook goed, ik denk er wel vaak aan. Onderzoeker: En wat denk je dan?

Leerling A: dat ik mijn best moet doen. Onderzoeker: Ken je dit spel?

Leerling A: Ik weet wel dat het bij kanjertraining hoort, maar ik weet niet precies wat dit spel is. Onderzoeker: Dit spel heet het kinderkwaliteitenspel. Wat zijn kwaliteiten?

Leerling A: Wat je goed kan

Onderzoeker: We gaan eens even kijken wat jij allemaal goed kan. We doen dat nu alleen met jou apart, volgende week gaan we dit spel met vier kinderen samen spelen.

Er zijn drie verschillende kaartjes. Wat staat er op de achterkant? Leerling A: Ik ben, ik heb en ik kan

Onderzoeker: Kies maar één kaartje Leerling A: Organiseren.

Onderzoeker: Wat betekent deze kwaliteit? Leerling A: Dat je dingen regelt.

Onderzoeker: En wat denk je dan? Leerling A: dat ik mijn best moet doen. Onderzoeker: Past deze bij jou? Leerling A: Een beetje

Onderzoeker: Wat vind je van die kwaliteit? Leerling A: Is wel handig als je iets moet regelen

Onderzoeker: Jij zegt dat doe ik wel een beetje. Wanneer zie ik dit jou bijvoorbeeld doen? Leerling A: Ik regel wel eens dingen in de klas.

Onderzoeker: Waar is dat handig voor? Leerling A: Dan kan je mensen helpen. Onderzoeker: Fantasie

Leerling A: Wel een beetje.

Onderzoeker: Wat betekent fantasie? Leerling A: Dingen die je jezelf voorstelt Onderzoeker: Doe je dat wel eens?

Leerling A: Ja ik stel mezelf bijvoorbeeld wel eens voor hoe het leven later op de boerderij is. Onderzoeker: Oké, leuk. Ik vind dit een goed voorbeeld.

Leerling A: Blij. Dat ben ik wel

Onderzoeker: Wanneer zie ik een blije leerling A? Leerling A: Als het goed gaat.

Onderzoeker: Vertrouwen

Leerling A: Soms, ik vertrouw niet snel mensen. Onderzoeker: Wie vertrouw jij wel?

Leerling A: Mijn vader en mijn moeder en R. en u en de juffrouw.