• No results found

H2 FENOMENOLOGIE VAN DE WAARNEMING DOOR MAURICE MERLEAU-PONTY

2.6 c) Openstaan naar de wereld – tijd

Het lichaam is, zoals beschreven, niet in de ruimte maar bewoont de ruimte. Dit bewonen van de ruimte houdt in dat ons lichaam de ruimte omsluit. Hetzelfde geldt voor ons lichaam ten opzichte van de tijd. Net als de ruimtelijkheid, is de existentie niet in staat de

171 Ibid., 214, 251, 337, 369.

172 Merleau-Ponty, De wereld waarnemen, 40.

173 Maurice Merleau-Ponty, Fenomenologie van de waarneming, 214, 323, 337. 174 Ibid., 173, 336.

tijdelijkheid als uitwendige of toevallige eigenschap te bezitten.175 Tijd betreft de beweging

van een leven dat zich ontplooid en bestaat daarbij slechts in de beweging, dus voor zover zij niet volledig ontplooid is. De tijd vormt zich en is daarbij nooit in staat zich volledig te constitueren. De geconstitueerde reeks aan mogelijkheden volgens wat ervoor is en wat erna komt, is niet de tijd zelf, maar de uiteindelijke registratie ervan. Op registerende wijze kunnen we dus stellen dat de tijd bestaat uit een continue aaneenschakeling van tegenwoordigheidsvelden en dat de tijd is opgebouwd uit een samenhang aan overgangen. Toch is de tijd geen lijn, maar een netwerk van intentionaliteiten. Tijdelijkheid betreft niet het achter elkaar plaatsen van uitwendige gebeurtenissen, de verschillende tijdsdimensies overlappen elkaar en baseren zich op onderlinge bevestiging. Zo is het nieuwe heden de overgang van een toekomst naar het heden, maar is deze zelfde overgang tegelijkertijd de overgang van het vorige heden naar het verleden. Het verleden, het heden en de toekomst zijn niet opeenvolgend, maar differentiëren zich van elkaar. “Het verleden is dus niet voorbij en de toekomst is geen toekomst.”176 Of iets als verleden, heden of toekomst beschouwd wordt hangt namelijk slechts af van het subjectieve perspectief dat wij aan de gebeurtenissen toekennen. Zo ervaart men het heden zowel als dit ogenblik, als deze dag, als dit jaar, maar ook als het gehele leven. We zijn daarbij niet in staat de overgang van het ene heden naar het andere te denken.177

Doordat wij zelf de tijd zijn, worden de overgangen ertussen door onszelf voltrokken. De tijd is niet blijvend of veranderlijk van karakter, de tijd heeft enkel zin voor ons doordat wij ‘het zijn’. De tijd betreft de zin van ons leven en is net als de wereld alleen toegankelijk voor degene die erin gesitueerd is. Anders gezegd ontstaat de tijd vanuit onze betrekking met de dingen. Tijd bestaat slechts voor ons doordat we er in gesitueerd zijn en er is geen andere mogelijkheid de tijd te voltrekken dan door het leven te leven. De tijd wordt door zichzelf gedragen en wordt door zichzelf steeds in gang gezet. Het is volgens Merleau-Ponty niet het heden of het verleden dat de toekomst in het zijn voortstuwt, het zijn de dingen zelf die zowel de toekomst als het verleden volledig in hun bestaan hebben opgenomen. Zo kan het ‘nu’ door niemand ervaren worden; het ‘nu’ betreft zowel het verleden als de toekomst, die beide in het tegenwoordige bestaan.178

De manier waarop gesteld wordt dat er één tijd is, vergelijkt Merleau-Ponty met de wijze waarop men spreek van een waterstraal. “Het water verandert terwijl de waterstraal

175 Ibid., 523.

176 Ibid., 523, 529-531, 536-539. 177 Ibid., 537.

blijft.”179 Dit is hetzelfde principe als de verstrijkende tijd. De vorm blijft zowel in het

geval van de waterstraal als in het geval van de tijd behouden omdat ieder volgend moment de functie van het voorgaande overneemt. We dienen de tijd in zichzelf te ervaren, wat betekent dat we de tijd niet kunnen achterhalen aan de hand van concrete structuren. Het is belangrijk dat de tijd zich open stelt en uit zichzelf naar buiten treedt. De tijd dient daarbij gezien te worden als subject, en het subject als tijd.180

2.7 RECAPITULATIE

Samenvattend ligt de focus in de fenomenologie als beschrijving van de fenomenen met name op de waarneming. Deze focus vertrekt vanuit onze intentionele gerichtheid, welke inhoudt dat we enkel in staat zijn waar te nemen dankzij onze lichamelijke intentionaliteit. Wijzelf betreffen hierbij de absolute bron. Onze lichamelijke existentie staat voor Merleau- Ponty gelijk aan het ‘naar de wereld zijn’, waarmee hij het bewustzijn definieert. Ons bewustzijn is enkel kenbaar via de individuele waarneming, die dankzij zijn onlosmakelijke contextuele verbondenheid altijd ambigu zal zijn. De individualiteit van de waarneming is voor ons echter de enige manier waarop we in staat zijn ons tot de dingen te verhouden, waardoor ons bewustzijn door onszelf altijd ervaren zal worden als een feit.

Belangrijk in de fenomenologie is dat we ons openstellen voor wat de verschijnselen zelf te kennen geven. Het is dus van belang dat we met een open houding gericht zijn op de wereld. De zin (betekenis) van de dingen treedt immers enkel naar voren wanneer we ergens op gericht zijn. De aanwezigheid van mogelijke betekenissen die van tevoren in een situatie besloten liggen kunnen bovendien enkel worden waargenomen binnen een bepaald betekeniskader, wat betekent dat de horizon een noodzakelijke mogelijkheidsvoorwaarde betreft om de zin in de situatie waar te kunnen nemen. Zowel de waarneming als de hiermee gepaarde zin van de fenomenen begint dus bij onze gerichtheid.

Als mens zijn we het beginpunt in de fenomenologie, en onze waarneming gaat in deze zin vooraf aan (het besef van) de wereld. We zijn enkel in staat waar te nemen dankzij onze lichamelijke betrokkenheid die in zekere zin dus weer aan de waarneming vooraf gaat. De mens kent zich echter slechts vanuit zijn positie in de wereld en is hierdoor onontkoombaar verbonden aan zowel zijn lichaam als de wereld. Zoals op gelijke wijze onze taal onlosmakelijk verbonden is aan ons denken. Het gesproken woord dient daarbij

179 Ibid., 537.

over een openheid te beschikken om tot nieuwe woorden en begripsvorming te komen, en ons lichamelijk naar de wereld zijn dient over een open houding te beschikken om open te blijven staan voor het mogelijke.

Zoals beschreven kan de wereld waarin we leven dankzij ons ‘in de wereld zijn’ niet worden teruggebracht naar een objectief gegeven. Net zoals tijd enkel voor ons kan bestaan door haar te voltrekken en dankzij onze betrekking met de dingen, kunnen de wereld en onze waarneming enkel voor ons bestaan doordat we erin gesitueerd zijn. Enkel in de verschijnselen wordt aan ons getoond wat de dingen zijn, waardoor de werkelijkheid enkel gekend wordt door hoe de dingen aan ons verschijnen. Aangezien de verschijnselen enkel kenbaar voor ons zijn door middel van onze waarneming, en daarmee de lichamelijke intentionaliteit, bestaat er volgens de fenomenologie niet zoiets als een absolute waarheid. Objectiviteit is in deze zin dus een illusie. Zo betekent reflectie nooit de objectivering maar altijd het terugkeren naar de ongereflecteerde ervaring. Er zal in de fenomenologie, en zo ook in de reflectie, dus nooit uitgegaan worden van een objectieve ervaring, welk begrip ons leidt naar het concept van reductie.

Merleau-Ponty beschrijft de reductie als terugkeer naar de existentiële leefwereld, waarmee zo dicht mogelijk wordt teruggekeerd naar een onbevooroordeeld waarnemen. Belangrijk hierbij is dat Merleau-Ponty hier niet voorbij gaat aan het ongemotiveerde tevoorschijn treden van de wereld, waardoor hij er dus van uitgaat dat er onmogelijk teruggekeerd kan worden naar een objectieve wereld of een objectief waarnemen. Het gaat om het verkrijgen van een inzicht, welke met name gericht is op een nieuwe manier van denken. We plaatsten onze vertrouwdheid met de dingen tussen haakjes, om op deze wijze tot een inzicht te komen dat normaal gesproken als gegeven wordt aanschouwd. Er is volgens de methode van reductie dus sprake van het terugkeren naar de zaken zelf, zonder hierbij te vergeten dat wij als mens constant ‘naar de wereld’ zijn. De reductie is in deze zin een instrument. Het brengt aandacht voor een primaire verwondering ten aanzien van de wereld, zonder aan onze intentionaliteit vooraf te willen gaan.