• No results found

Openness in goods markets 1 Exports and imports

In document Samenvatting Macro-economie 2017-2018 (pagina 105-110)

PART IV: THE OPEN ECONOMY

17.1. Openness in goods markets 1 Exports and imports

De onderstaande figuur plot de import en export van de Europese Unie als percentage van het BBP. De twee grootste kernmerken zijn:

 De EU heeft sinds 1960 meer en meer deelgenomen aan internationale handel. De export en import bedroegen in 2014 42% en 39%. In de Verenigde Staten bedroeg de export toen slechts 13,5% van het BBP. Ja zou dus kunnen zeggen dat de EU veel meer open staat voor internationale handel dan de VS.  Export en import volgen over het algemeen

dezelfde trend. In 2014 was de Europese export wel 3% hoger dan de import, wat ook wel een handelsoverschot genoemd wordt. In de Verenigde Staten is de import sinds 1980 bijna elk jaar groter dan de export, m.a.w. de VS heeft bijna elk jaar een handelstekort gehad.

 Als X > M dan is er een handelsoverschot of trade surplus (of positieve handelsbalans)  Als X < M dan is er een handelstekort of trade deficit (of negatieve handelsbalans)

Uit de bovenstaande uitleg zouden we denken dat de Verenigde Staten – de grootste economische supermacht ter wereld – amper deelneemt aan internationale handel. Het handelsvolume (export en import) is echter geen goede maatstaf voor internationale handel. Een betere maatstaf is het volume van verhandelbare goederen (“tradables”). Dit zijn goederen die met buitenlandse goederen concurreren in binnen- en buitenlandse markten. Deze groep staat terecht voor 60% van de geaggregeerde output van de Verenigde Staten.

In de onderstaande tabel worden de exportratio’s voor verschillende OESO landen in 2014 weergegeven. België exporteerde maar liefst 84,0% van zijn BBP in 2014. Dit doet de vraag reizen of het exportratio groter dan één kan zijn. Meer hierover in de focus box.

FOCUS: Can exports exceed GDP?

Kan een land meer exporteren dan dat het produceert? Ja!

VOORBEELD: Stel dat België intermediaire goederen importeert t.w.v. 1 miljard euro. België transformeert deze goederen tot finale goederen en dit tegen een kostprijs van 200 miljoen euro. De waarde van deze finale goederen is bijgevolg gelijk aan 1 200 miljoen euro. Stel dan dat hiervan 1000 miljoen euro geëxporteerd wordt en 200 miljoen euro voor binnenlands gebruik wordt behouden.

Import = 1000 miljoen euroExport = 1000 miljoen euro

BBP = 200 miljoen euro (=toegevoegde waarde)Exportratio = 1000/200 = 5

De export is – in dit eenvoudig voorbeeld – vijf keer groter dan het BBP.

17.1.2. The choice between domestic goods and foreign goods

Tot nu toe hebben we niet gesproken over internationale handel in onze modellen. Export en import hebben wel een direct effect op de output.

Als consumenten, bedrijven en/of overheden beslissen om meer binnenlandse goederen te kopen, zal de vraag naar buitenlandse goederen afnemen en dus binnenlandse output toenemen.

Als consumenten, bedrijven en/of overheden beslissen om meer buitenlandse goederen te kopen, zal de vraag naar binnenlandse goederen afnemen en dus binnenlandse output afnemen.

Er dienen nu geen twee, maar drie beslissingen gemaakt te worden.

Een bepalende keuzefactor voor kopers is de reële wisselkoers (ε). In de kranten zullen we echter steeds de nominale wisselkoers (E) lezen.

buy or save? kopen binnenlandse goederen buitenlandse goederen sparen

 Reële wisselkoers (ε) = relatieve prijs van binnenlandse goederen t.o.v. buitenlandse goederen.  Nominale wisselkoers (E) = prijs van de binnenlandse munteenheid in termen van de buitenlandse

munteenheid

17.1.3. Nominal exchange rates

We kunnen de nominale wisselkoers op twee manieren omschrijven:

 Als de prijs van de binnenlandse munt (euro) in termen van de buitenlandse munt (pond) Voorbeeld: €1,00 = £0,8990 (Augustus 2018)

 Als de prijs van de buitenlandse munt (pond) in termen van de binnenlandse munt (euro) Voorbeeld: £1,00 = €1,1123 (Augustus 2018)

Wij zullen steeds de eerste benadering gebruiken. Als E=0,8990 weten we bijgevolg dat €1,00 = £0,8990.

Nominale wisselkoersen veranderen elke minuut van de dag. We spreken in geval van variabele wisselkoersen over zogenaamde appreciaties en depreciaties.

 Een appreciatie van de binnenlandse munt is een stijging van de prijs van de binnenlandse munt in termen van de buitenlandse munt. Het is een stijging van de wisselkoers.

Voorbeeld: €1,00 = £0,8990  €1,00 = £0,9500

 Een depreciatie van de binnenlandse munt is een daling van de prijs van de binnenlandse munt in termen van de buitenlandse munt. Het is een daling van de wisselkoers.

Voorbeeld: €1,00 = £0,8990  €1,00 = £0,7200

Wanneer twee of meer landen een systeem van vaste wisselkoersen hanteren spreken we niet over appreciaties en depreciaties, maar over revaluaties en devaluaties. Hierover later meer.

 Een revaluatie van de binnenlandse munt is een stijging van de wisselkoers.  Een devaluatie van de binnenlandse punt is een daling van de wisselkoers.

De onderstaande grafiek geeft de nominale wisselkoers tussen de euro en de pond weer sinds 1971. We kunnen twee dingen opmerken:

 Een stijgende trend van de nominale wisselkoers.  Grote fluctuaties van de nominale wisselkoers.

Veronderstel dat de Eurozone alleen Ferrari’s en Engeland alleen Jaguars produceert. De prijs van een Ferrari in de eurozone is €200 000 en de prijs van een Jaguar in Engeland is £30 000. De wisselkoers is €1,00 = £0,77.

Veronderstel dat we beide goederen in termen van de Britse pond noteren.  De prijs van een Ferrari in pond is €200 000 x £0,77 = £154 000

 De prijs van een Ferrari in termen van een Jaguar is gelijk aan de reële wisselkoers tussen de Eurozone en Engeland: £154 000/£30 000 = £5,13. Een Ferrari is bijgevolg 5,13 keer duurder dan een Jaguar.

We willen echter een reële wisselkoers die geldt voor alle producten van de Eurozone en Engeland. Hoe kunnen we bovenstaand voorbeeld veralgemenen?

 Gebruik een prijsindex voor alle goederen geproduceerd in de Eurozone en een prijsindex voor alle goederen geproduceerd in Engeland

Gebruik m.a.w. de BBP deflator die we in hoofdstuk 2 afgeleid hebben

Stel dat de P en P* respectievelijk de BBP deflators zijn van de Eurozone en Engeland (we zullen steeds een asterisk gebruiken voor buitenlandse variabelen). De nominale wisselkoers van de euro in termen van pond wordt weergegeven door E.

 Als we de prijs van goederen uit de Eurozone in euro (P) vermenigvuldigen met de wisselkoers (E) vinden we de prijs van goederen uit de Eurozone in pond (EP).

 Als we de prijs van goederen uit de Eurozone in pond (EP) delen door de prijs van goederen uit de Engeland in pond (P*) vinden we de reële wisselkoers. Dit is de prijs van goederen uit de Eurozone in termen van goederen uit Engeland.

P∗¿

ε=EP

¿

De onderstaande figuur geeft dit nog eens duidelijk weer:

De reële wisselkoers die we hierboven afgeleid hebben blijkt echter niet informatief, aangezien de BBP deflator die we gebruiken slechts een indexnummer is. De verandering van de reële wisselkoers is wel informatief. Als de reële wisselkoers tussen de Eurozone en Engeland bijvoorbeeld met 10% toeneemt kunnen we zeggen dat goederen uit de Eurozone 10% duurder zijn geworden in termen van goederen uit Engeland. We spreken in dit verband van reële appreciaties en reële depreciaties.

 Een reële appreciatie = een stijging van de reële wisselkoers  Een reële depreciatie = een daling van de reële wisselkoers

De onderstaande figuur plot de evolutie van de reële en nominale wisselkoers tussen de Eurozone en Engeland vanaf 1981. We kunnen duidelijk zien dat deze een gelijk verloop vertonen.

price of euro area goods in pounds: EP Price of euro area

goods in euro: P

Price of euro area goods in terms of UK

goods: ε = EP/P*

Price of UK goods in pound: P*

 De nominale en reële wisselkoers kunnen soms wel in tegenovergestelde richting evolueren (zoals bvb. in 1997).

 Er zijn, zoals bij de nominale wisselkoers, grote fluctuaties te merken bij de reële wisselkoers.

17.1.5. From bilateral to multilateral exchange rates

De onderstaande tabel geeft de verdeling van de export en import van de eurozone weer.

 Handel binnen de Europese Unie, maar buiten de eurozone is verantwoordelijk voor 33,3% van de export en 29,5% van de import.

 Azië is verantwoordelijk voor respectievelijk 23,7% en 31,3% van de export en import voor de eurozone.

 De Verenigde Staten is de derde grootste handelspartner van de Eurozone, met 13,7% en 10,7%.

In de vorige sectie hebben we bilaterale handel besproken tussen de Eurozone en Engeland. Kunnen we dit model uitbreiden naar multilaterale handel tussen meer dan twee landen?

We noemen de real effective exchange rate (REER) de wisselkoers van goederen uit de Eurozone in termen van buitenlandse goederen. Deze index wordt geïllustreerd op de onderstaande grafiek.

In document Samenvatting Macro-economie 2017-2018 (pagina 105-110)