• No results found

The facts of growth 10.1 Measuring the standard of living

In document Samenvatting Macro-economie 2017-2018 (pagina 73-78)

PART III: THE LONG RUN

CHAPTER 10: The facts of growth 10.1 Measuring the standard of living

Het meten van output is heel belangrijk, maar de reden waarom we zoveel aandacht vestigen op output is omdat we er de levensstandaard mee kunnen berekenen. Output per person of output per capita is een van de belangrijkste economische variabelen om de groei te meten.

Door de problematiek van de verschillende munteenheden kunnen we helaas moeilijk vergelijkingen maken tussen landen. Simpelweg een omzetting maken via de wisselkoers is geen goede oplossing:

 Wisselkoersen veranderen continu

 Prijzen van (basis)goederen verschillen (bv. tussen België en Hongarije)

Algemeen geldt: hoe lager de output per persoon, hoe lager de prijzen van de basisgoederen Het is beter om de koopkracht te meten via zogenaamde purchasing power parity (PPP) gegevens. FOCUS: The construction of PPP numbers

VOORBEELD:

 Verenigde Staten

Om het jaar een nieuwe auto t.w.v. 10 000 dollarJaarlijkse consumptie van voeding t.w.v. 10 000 dollar  Rusland

Jaarlijkse totale consumptie = 60 000 roebels

Om de 15 jaar een nieuwe auto t.w.v. 300 000 roebels (i.e. 20 000 roebels per jaar)Jaarlijkse consumptie van voeding t.w.v. 40 000 roebels

De wisselkoers bedraagt $1 = 30.₽

Wat is de consumptie per persoon in Rusland relatief gezien in vergelijking met de consumptie per persoon in de Verenigde Staten?

 De consumptie per persoon in de VS bedraagt $20 000.

 De consumptie per persoon in Rusland bedraagt 60 000/30 = $2 000.₽

De consumptie in de Verenigde Staten is bijgevolg 10 keer meer dan in Rusland.

Onze intuïtie zegt dat er iets niet helemaal snor zit. Stel dat het volledige budget wordt gespendeerd aan voedsel. Hoeveel bundels kan iedereen dan kopen?

 Een Amerikaan kan dan $20 000/$10 000 = 2 bundels voedsel kopen.  Een Rus kan dan 60 000/ 40 000 =1,5 bundels voedsel kopen.₽

In termen van voedsel lijkt het verschil tussen de VS en Rusland veel kleiner.

Veronderstel dat we de hoeveelheden geconsumeerde goederen berekenen aan de hand van een gemeenschappelijke prijzenbundel (hier: US prices).

 De jaarlijkse consumptie in de VS bedraagt $20 000.  De jaarlijkse consumptie in Rusland bedraagt $10 700

Elk jaar koopt een Rus ongeveer 1/15=0,07 auto’s  0,07 * $10 000 = $700Elk jaar koopt een Rus een voedselbundel  1 * $10 000 = $10 000

De jaarlijkse consumptie van een Rus is ongeveer $10 700/$20 000 = 53,5% van de jaarlijkse consumptie van een Amerikaan (in US prices)

Tot slot nog enkele kritische bemerkingen:

 De consumptie zegt veel meer dan het inkomen: consumption per person i.p.v. output per person?  De productiviteit zegt meer dan verschillen in levensstandaard.

 Leidt een hogere levensstandaard tot een hogere mate van geluk?

10.2 Growth in rich countries since 1950

De onderstaande tabel geeft de groeicijfers weer in Frankrijk, Japan, UK en de VS vanaf 1950. Het is duidelijk dat de output per person enorm gestegen is sinds 1950. Daarnaast merken we ook op dat de cijfers geconvergeerd zijn naar elkaar.

De output per person is in de Verenigde Staten maar liefst 3,3 keer groter geworden sinds 1950. In Japan is dat zelfs 11,3 keer. Deze cijfers tonen de force of compounding aan.

10.2.2. The convergence of output per person

De groeicijfers zijn meer en meer geconvergeerd naar elkaar. Dit wil zeggen dat de groeicijfers in vergelijking met 1950 veel dichter bij elkaar in de buurt liggen, terwijl er vroeger nog grote verschillen waren.

De onderstaande figuur plot de gemiddelde jaarlijkse groeicijfers van output per person sinds 1950 in vergelijking met de initiële output per person uit 1960 voor de OECD landen. Er is een duidelijk negatief verband.

10.3 A broader look across time and space

10.3.1. Looking across two millennia

Vanaf het einde van het Romeinse Tijdperk tot ongeveer het jaar 1500 was er amper groei in Europa. De meeste mensen werkten in de landbouw en er was amper technologische vooruitgang. Er was een proportionele stijging van de output met de bevolking.

Thomas Malthus zei ooit dat de proportionele stijging geen toeval was. Hij beweerde dat een stijging van de output leidt tot een daling van het sterftecijfer, waardoor de bevolking toenam tot dat output per person weer in zijn oorspronkelijk niveau zou zitten. Daarom wordt de periode tot en met 1500 ook wel het Malthusiaans tijdperk genoemd. Europa zat in een Malthusiaanse val.

Sinds 1500 werd de output per persoon positief, maar nog steeds laag. Het is pas sinds 1950 dat er een doorgedreven groei is in Europa.

10.3.2. Looking across countries

De onderstaande grafiek geeft de gemiddelde jaarlijkse groeicijfers van de output per person weer sinds 1960 in vergelijking met de output per persoon van 1960. Er is geen duidelijk verband te zien. Er zijn landen die het slecht deden in 1960 en die het nog steeds slecht doen. En er zijn landen die het beter doen dan in 1960.

Er verschijnen wel een aantal interessante patronen wanneer we de landen onderverdelen in drie verschillende groepen: OECD, Afrika en Azië.

 De spreiding van de OECD is ongeveer hetzelfde als de vorige figuur die we besproken hebben. Bijna alle landen hebben in 1960 een hoge output per person en convergeren naar elkaar toe.  Als we naar Azië kijken merken we dat er ook sprake is van convergentie. Het waren vooral

Singapore, Taiwan, Hong Kong en Zuid-Korea (ookwel de four tigers genoemd) die Japan achtervolgden. Het is pas sinds de laatste 20 jaar dat China mee in de race zit.

 De meeste Afrikaanse landen waren zeer arm in 1960. Acht landen hadden zelfs een negatieve groei bij tussen 1960 en 2011 door interne en externe conflicten.

10.4 Thinking about growth: a primer

Deze sectie is een inleiding van het raamwerk van Robert Solow. Een meer gedetailleerde uitleg volgt in hoofdstuk 11 en 12.

10.4.1. The aggregate production function

De geaggregeerde productiefunctie die we eerder al besproken hebben was veel te eenvoudig. Het bestond maar uit één input, namelijk arbeid. In de realiteit bestaan er veel meer inputs.

De productiefunctie die wij zullen bespreken bevat twee inputs: arbeid (N) en kapitaal (K). Het geeft weer hoeveel output er geproduceerd kan worden met de gegeven inputs.

De productiefunctie is afhankelijk van de aanwezige technologie. Een land met een geavanceerde technologie zal meer output kunnen opleveren met dezelfde inputs dan een land met een minder geavanceerde technologie.

10.4.2. Returns to scale and returns to factors

We spreken van constante schaalopbrengsten (returns to scale) of constante meeropbrengsten als een verdubbeling van beide inputfactoren leidt tot een verdubbeling van de output.

F(2K,2N) = 2Y

We spreken van afnemende schaalopbrengsten als een verdubbeling van beide inputfactoren leidt tot minder dan een verdubbeling van de output

F(2K,2N) = 1,5Y

We spreken van stijgende schaalopbrengsten als een verdubbeling van beide inputfactoren leidt tot meer dan een verdubbeling van de output.

F(2K,2N) = 3Y Algemeen:

In geval van afnemende kapitaalopbrengsten (returns to capital) zal een stijging van het kapitaal leiden tot steeds kleinere stijgingen van de output.

In geval van afnemende arbeidsopbrengsten (returns to labour) zal een stijging van de arbeid leiden tot steeds kleinere stijgingen van de output.

10.4.3. Output per worker and capital per worker

Er bestaat een simpel verband tussen de output per worker (Y/N) en het capital per worker (K/N). Als we alles in termen van ‘per worker’ willen hebben, moeten we de hele productiefunctie delen door N:

De output per worker (Y/N) is afhankelijk van het capital per worker (K/N). Er bestaat een positief verband tussen de twee variabelen: als capital per worker stijgt, zal de output per

worker ook stijgen.

Uit de grafische voorstelling hiernaast zien we dat er afnemende kapitaalopbrengsten zijn.

10.4.4. The sources of growth

Er zijn twee voor de hand liggende verklaringen voor groei:

 Als K/N stijgt, dan zal Y/N stijgen  beweging langs de productiefunctie

Groei kan echter ook het gevolg zijn van kapitaalaccumulatie of technologische vooruitgang:

 Kapitaalaccumulatie – een hogere saving rate zal de groei bevorderen, maar volgens de afnemende kapitaalopbrengsten geldt dat er steeds meer geïnvesteerd moet worden om minder groei te bewerkstelligen.

 Technologische vooruitgang – de vooruitgang van de state of technology.

CHAPTER 11: Saving, capital accumulation and output

In document Samenvatting Macro-economie 2017-2018 (pagina 73-78)