• No results found

Opbrengst van de tussen en eindaudit

4 Resultaten en analyse per casus

4.2 Resultaten metingen comakership

4.2.5 Opbrengst van de tussen en eindaudit

De tussenaudit is toegespitst op de rol(ontwikkeling) van de docentonderzoekers. Alle

docentonderzoekers blijken zichzelf (nog steeds, net als bij de start van het project, zie 3.3.1 en 3.3.2) te zien als belangrijke schakel tussen de onderwijspraktijk en de externe onderzoekers. Ze zijn ook

unaniem van mening dat zij een belangrijke rol hebben in het ontwikkelen van een onderzoekende houding bij docenten, wat overeenkomt met hun eerdere uitspraken in de verdiepende interviews over het ondersteunen van onderzoekend vermogen van anderen (zie 3.3.3). Daarnaast zijn er ook verschillen in rolopvatting, met name wat betreft de mate waarin de docentonderzoekers zich uitsluitend met hun eigen casus willen bezig houden, dan wel meer op consortiumniveau mee willen denken met de vormgeving van het onderzoek over de casussen heen. Ook dit is in de eerdere metingen al naar voren gekomen en is blijkbaar ook in de huidige fase van het onderzoek aan de orde.

De docentonderzoekers vinden dat hun rol als verbinder tussen de school en het onderzoek zoals besproken op consortiumniveau sterker had gekund. Zij geven aan dat de mate waarin zij gehoord worden en daarmee hun bijdrage groter had kunnen zijn als zij zich zekerder hadden gevoeld over hun eigen rol. Dit hadden zij naar eigen zeggen kunnen bewerkstelligen door als docentonderzoekers als aparte groep bij elkaar te komen (op een vergelijkbare manier als de externe onderzoekers in het onderzoekersoverleg).

Verder komt uit de tussenaudit naar voren dat de docentonderzoekers een meer zichtbare rol zouden willen hebben als onderzoeker binnen de school. Ze verwachten dat zij daardoor meer zouden kunnen bereiken in het onderwijs. Een aantal docentonderzoekers geeft aan dat zij en hun collega docenten eigenlijk al bij de aanloop van het onderzoek (onder meer bij de selectie van de casussen) bij het onderzoek betrokken hadden willen worden.

Bij het inzoomen op het comakership binnen één van de casussen komt nadrukkelijk naar voren dat de sterke praktijknabijheid van de externe onderzoeker veel heeft bijgedragen aan de onderzoekende houding van de docenten in de casus. Ook wordt benoemd dat positieve ervaringen van de betrokken docenten met onderzoek er aan kan bijdragen dat docenten vaker willen participeren in onderzoek. Resultaten eindaudit

De eindaudit had tot doel in beeld te brengen wat het comakership heeft bijgedragen aan de realisatie van de projectdoelen. Eerst zijn tijdens de audit gezamenlijk de projectopbrengsten geïdentificeerd (los van het comakership). Wat betreft opbrengsten voor de onderwijspraktijk komt ten eerste naar voren dat de scholen zich op het vlak van de 21e-eeuwse vaardigheden bewuster zijn geworden van wat zij al deden aan het ontwikkelen van deze vaardigheden. Een docentonderzoeker merkt op dat ze op de betrokken locatie verder zijn dan zij aanvankelijk dachten. De ontwikkelde tools en bijbehorende taal geven de scholen ook handvaten om er mee verder te gaan. De bewustwording bij docenten leidde

meteen tot gedragsverandering: ze konden gerichter bezig met het ontwikkelen van de vaardigheden bij hun leerlingen/ studenten, gekoppeld aan hun toekomstperspectief.

Ten tweede komt naar voren dat een belangrijke opbrengst van het project aan de onderwijspraktijk de stimulans voor het onderzoekend werken in de scholen is. Daarnaast zijn er veel individuele

leeropbrengsten geweest van alle participanten in het project. Zo benoemt een docentonderzoeker: ‘Ik

heb gemerkt dat het prettig is om als docentonderzoeker niet in de casus te zitten zodat je het project ook echt van de docenten laat zijn en wat afstand kunt houden om te kijken wat nodig is voor het onderzoek.’

Over de opbrengsten van het project voor de wetenschappelijke kennis lopen de meningen sterker uiteen dan over de opbrengsten voor de onderwijspraktijk. Hier lijken verschillende

wetenschapsopvattingen een rol te spelen. Enkele externe onderzoekers zijn van mening dat op basis van de verkregen (kwantitatieve) onderzoeksdata de bijdrage aan de wetenschap beperkt zal zijn. De verschillen tussen de onderzochte casussen zouden te groot zijn om generaliserende uitspraken te kunnen doen, en dat zou een belemmering zijn om een wetenschappelijk tijdschriftartikel te kunnen publiceren. Andere externe onderzoekers verwachten echter dat met een ander accent wel

wetenschappelijke publicaties mogelijk zijn. Zo zou er bijvoorbeeld gepubliceerd kunnen worden over de ontwikkelde instrumenten en de afname daarvan. Het zijn immers tools die door zowel door scholen als door onderzoekers gebruikt kunnen worden. De instrumenten zijn echter nog niet gevalideerd. De validiteit en betrouwbaarheid in de afname en de duiding daarvan zijn in dat geval dan aandachtspunten in een wetenschappelijke publicatie. Zo ook zouden het onderzoek naar en de inzichten over het

comakership binnen dit project tot een wetenschappelijke publicatie kunnen leiden.

Tot slot is naar voren gebracht of de vraag naar de opbrengst aan wetenschappelijke kennis mogelijk te vroeg komt en dat er in een later tijdstip beter kan worden gekeken naar mogelijke wetenschappelijke tijdschriften waar de opbrengsten in kunnen worden gepubliceerd.

De opbrengsten zoals bovenstaand beschreven komen overeen met de beoogde projectdoelen uit het projectplan.

Tijdens de eindaudit is vervolgens gekeken naar de relatie tussen de vormgeving van het comakership en de gerealiseerde projectdoelen. De consortiumpartners wijzen er ten eerste op dat de ontwikkelde instrumenten mede door het comakership tot stand zijn gekomen. De praktijktoetsing door de docentonderzoekers heeft de uitvoerbaarheid van de metingen en de verdere toepasbaarheid van de instrumenten voor de praktijk versterkt. Het ervaren spanningsveld tussen de validiteit en de

afneembaarheid van de instrumenten is op een gegeven moment doorbroken, mede met het oog op de realisatie van de tijdsplanning van het projectplan. Eén docentonderzoeker geeft aan dat de

instrumenten nog verder aangepast zouden moeten worden om deze nog beter toepasbaar te maken voor de eigen casus.

Ten tweede dragen volgens de betrokkenen de intensieve samenwerking in de koppels en de

interactieve manier van werken tussen onderzoekers en docentonderzoekers bij aan de realisatie van de onderzoekende houding en zelfbewustzijn van de praktijkpartners. In die zin kan worden geconstateerd dat het comakership binnen het project een emancipatoire werking heeft voor de docentonderzoekers. Ten derde heeft de samenwerking in de koppels voor de externe onderzoekers bijgedragen aan hun transdisciplinair vermogen en daarmee hun praktijknabijheid. Daarbij helpt de aanwezigheid van de externe onderzoeker in de school om het onderzoek te legitimeren. Het versterkt kortom het draagvlak voor het onderzoek in de school.

5 Overall analyse, conclusies en