• No results found

Oorzaken van knelpunten en Beoordeling van huidige activiteiten en projecten

projecten

In de vorige paragraaf is het kader geschetst waarom een beoordeling van activiteiten en projecten belangrijk is en welke categorieën er onderscheiden worden. In deze paragraaf worden de oorzaken van de knelpunten nader onder de loep genomen en gekeken of er activiteiten en/of projecten zijn die een relatie hebben met de knelpunten.

Bij de beoordeling van bestaande activiteiten en projecten is uitgegaan van de huidige situatie.

Per knelpunt worden hieronder de activiteiten genoemd, die bijdragen aan het knelpunt; vervolgens worden deze activiteiten waar nodig in een categorie

ingedeeld. In de volgende paragraaf worden specifieke voorwaarden genoemd en is een korte opsomming van activiteiten die geen relatie hebben met de knelpunten. Zoals genoemd in hoofdstuk 3 gaat het om de volgende belangrijke knelpunten: 1. Verdroging en verzuring (daling lokale en regionale grondwaterstand en afname

toestroom basenrijke kwel in de wortelzone, peilregime beken);

2. Eutrofiëring (en verzuring) (door stikstofdepositie, via grondwater12, door oppervlaktewater w.o. overstroming Dommel in de zomer, door aanwezigheid bos);

3. (versnelde) successie (gevolg van overmaat voedingsstoffen in bodem en water in combinatie met beheer)

4. Te weinig winddynamiek (beperkt en versnipperd areaal) incl. te kleine populaties

Daarnaast zijn ook de volgende knelpunten geïdentificeerd: 5. Verontreinigde beekbodem

6. Verstuwing, kanalisatie en normalisatie van de beken 7. Aanwezigheid eiken in vochtige alluviale bossen

8. Aanwezigheid exoten in zwakgebufferde vennen, alluviale bossen en leefgebied kamsalamander

9. Gebrek aan kennis over hydrologisch functioneren vennen, vóórkomen van bittervoorn, kamsalamander en sleutelfactoren voor de witsnuitlibel

12 Eutrofiering via grondwater: via inzijging van door bomen ingevangen stikstof en daarnaast via meststoffen uit de

Daarnaast zijn er aandachtspunten, dit zijn zaken die nu geen knelpunt vormen maar dat wel kunnen worden als gevolg van autonome ontwikkelingen (zie kader).

Autonome ontwikkeling

Dit Natura 2000 gebied heeft veel verschillende gezichten: de bossen en heiden en de vennen en waterlopen zijn voor veel mensen aantrekkelijk. De een komt voor het dagelijkse rondje met de hond, anderen komen van ver om te kanoën op de Dommel.

De huidige recreatieve activiteiten hebben geen relatie met de gesignaleerde knelpunten. Er zijn dan ook geen beperkingen nodig.

Het is wel mogelijk dat de groei van de recreatie in de toekomst leidt tot knelpunten.

Autonome toename van het aantal recreanten (dus zonder gericht toename te stimuleren) kan niet worden gezien als een project of een handeling en kan niet via vergunningen gereguleerd worden. Indien in de toekomst de drukte toeneemt, waardoor bijvoorbeeld de rust afneemt en dit knelpunten veroorzaakt voor de Natura 2000-doelen, dan zal er ingegrepen moeten worden. Vooralsnog is dit met de huidige recreatiedruk niet nodig, en is de rust voldoende gegarandeerd. Er gelden immers ook regels mbt het Stiltegebied en Verordening gebruik wegen.

Autonome ontwikkeling van recreatie in relatie tot verstoring van soorten zal gemonitord moeten worden om vast te stellen of de verstoring niet sluipenderwijs te groot wordt. Als dit zou gebeuren, kan door middel van zonering (in tijd en/of ruimte) de rust in kwetsbare gebieden gegarandeerd worden, zonder te gaan sturen op het aantal bezoekers en zonder in te grijpen op uitbreidingswensen van ondernemers in de omgeving.

Voor het organiseren van evenementen, het gebruik van wegen etc. gelden nu al voorwaarden op grond van de APV, stiltegebiedenbeleid ed. Handhaving van deze voorwaarden is essentieel om de natuurwaarden te beschermen en de belevingswaarde (met name rust) van de

Onderstaand schema laat de belangrijkste relaties zien.

4.3.1 Verdroging (en verzuring)

Zoals in hoofdstuk 3 wordt beschreven worden de Natura 2000-

instandhoudingsdoelstellingen zonder het nemen van maatregelen onder meer niet gehaald als gevolg van verdroging. Samenhangend met verdroging treedt ook verzuring en verandering van soortensamenstelling op. De oorzaken liggen zowel binnen als buiten het Natura 2000 gebied.

Binnen het Natura 2000-gebied

Uit de verschillende GGOR-studies blijkt dat een combinatie van het aanplanten in het verleden van naaldbossen gecombineerd met lokale ontwatering de oorzaken zijn van de verdroging. Behalve het peilbeheer zijn dit geen ‘huidige activiteiten of projecten’ (Peilbeheer valt onder cat 1). Uit de GGOR studies is gebleken dat beregening een zeer beperkt effect heeft. Het positieve effect als gevolg van de maatregelen is vele malen groter dan het negatieve effect van beregening. Deze activiteit valt derhalve in categorie 1.

Als gevolg van een uitbreiding van de middeldiepe winning Aalsterweg (bij

Eindhoven) van Brabant Water door het verplaatsen van de middeldiep winning bij Budel, is gezocht naar alternatieven om de negatieve effecten op het Natura 2000- gebied te voorkomen. De 3,5 miljoen m3 extra winning per jaar wordt gerealiseerd in het noordelijk deel van de Genneperparken. Ook een deel van de huidige

middeldiepe winning Aalsterweg wordt hierheen verplaatst. Er zijn geen effecten op het Natura 2000-gebied (Brabant Water/DHV/Artesia, 2008).

Landbouwkundige onttrekkingen buiten het Natura 2000-gebied. Buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied liggen een aantal onderbemalingen, m.n. bij de Malpie en De Putberg. In de GGOR-studies is

aangetoond dat deze onderbemalingen een negatief effect hebben op de

instandhoudingsdoelen van de vennen (H3130, H3160), de vochtige heide (H4010A) en de bossen (H91E0C/D0) (Royal Haskoning, 2009 en Vermue, 2013). In de eerste beheerplanperiode zal er in een streekproces gekeken worden hoe deze nadelige effecten gemitigeerd kunnen worden omdat er nog geen maatregelen in de GGOR voor deze onttrekkingen zijn opgenomen. Hetzelfde geldt voor een landbouwsloot bij ’t Broek. Bovendien moet in de eerste beheerplanperiode worden ingezet op

verwerving van het NNB. De provincie Noord-Brabant stelt hiervoor een prioritering op waarbij de Natura 2000 instandhoudingsdoelen leidend zijn.

Deze bemalingen kunnen tijdens de eerste beheerplanperiode doorgaan onder voorwaarde dat betrokkenen in overleg een tijdpad en maatregelen afspreken in het GGOR-proces wat uitgebreid dient te worden tot buiten het Natura 2000 (cat 1). Hierover zijn nog geen bestuurlijke afspraken gemaakt en is derhalve niet geborgd.

4.3.2 Eutrofiering

De habitattypen in het Natura 2000-gebied hebben in meer of mindere mate last van eutrofiering (verrijking met nutriënten). De oorzaken voor eutrofiering zijn: 1. Een verhoogde atmosferische stikstofdepositie.

2. Inspoeling van meststoffen vanuit landbouwgebied

Verzuring wordt veroorzaakt door een combinatie van factoren namelijk een toevoer van verzurende componenten zoals ammoniak en verdroging (zie hierboven). Ad 1:

Verhoogde stikstofdepositie

Vermesting treedt momenteel op door een verhoogde atmosferische stikstof-

depositie ten opzichte van de ideale situatie en ten opzichte van bijvoorbeeld 50 jaar geleden. Ammoniak en andere verzurende en vermestende stoffen leiden tot te zure en voedselrijke omstandigheden. De oorzaken van deze depositie liggen niet alleen in de directe omgeving van het Natura 2000-gebied maar ook (ver) daarbuiten. De huidige depositie ligt boven de Kritische Depositie Waarde van veel habitattypen De stikstofproblematiek speelt landelijk. Daarom is een landelijk programma opgezet om de problematiek op een gestandaardiseerde wijze te analyseren en oplossingen in beeld te brengen: de Programmatisch Aanpak Stikstof (PAS). In dat kader is een PAS-gebiedsanalyse voor Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux uitgevoerd. De uitkomsten hiervan worden gepresenteerd in Hoofdstuk 5. De maatregelen die uit de PAS volgen zijn ook opgenomen in hoofdstuk 6.

Ad 2:

Inspoeling van meststoffen en aanvoer gebiedsvreemd water

Het landgebruik in de omgeving bestaat onder ander uit akkerbouw. Vanuit de percelen die hoger liggen dan delen van het Natura 2000-gebied stroomt met nutriënten verrijkt water richting de locaties waar habitattypen voorkomen. Deze situatie komt voor bij ’t Broek op De Plateaux en in de omgeving van de Strijper Aa en de Run. De landbouwactiviteiten hebben dus een zogenoemd ‘extern’ effect. In hoofdstuk 6 worden instandhoudingsmaatregelen gegeven waardoor de activiteiten voor wat betreft dit onderdeel in categorie 1 vallen (zie voor emissies naar de lucht en bijbehorende PAS maatregelen hoofdstuk 5).

Meerdere watergangen in het gebied staan onder invloed van gebiedsvreemd maaswater. Zonder deze aanvoer zouden de beken vaak droogvallen, wat

ongewenst is voor het leefgebied van vissen en andere waterorganismen, maar ook voor de landbouw in verband met droogteschade.

De brongebieden en bovenloop van de Dommel en Tongelreep liggen in België. Het aangevoerde water is verrijkt met fosfaat en stikstof en zink. Bij overstromingen komt dit water terecht op gras- en weilanden en in de vochtige bossen langs de beek. De overstromingen worden veroorzaakt door piekafvoeren vanuit België en maaibeheer van (niet kwalificerende) waterplanten in Dommel.

Conclusie is dat de inlaat van gebiedsvreemd water enerzijds zorgt voor voldoende water in de beken (noodzakelijk voor H3260A en H91EOC) en anderzijds voor aanvoer van nutriënten en verontreinigingen. Het waterschap is verantwoordelijk voor de aanvoer van dit water. Dit wordt geschaard onder ‘andere handelingen’ en categorie 1. De waterkwaliteit van de Dommel wordt middels de Kaderrichtlijn Water verbeterd.

4.3.3 Te weinig dynamiek en versnippering (incl. te kleine populaties)

Als gevolg van onvoldoende adequaat beheer (in het verleden) treedt natuurlijke successie naar minder dynamische vegetatietypen op bij stuifzand en stuifzand- heide. De successie wordt overigens versneld door verhoogde stikstofdepositie. Het beheer is echter geen ‘project’ of andere handeling waarvoor een vergunning nodig is. In hoofdstuk 6 staan maatregelen genoemd om dit knelpunt op te lossen (Cat 0) Versnippering is een gevolg van het dichtgroeien van het open heide- en

zandlandschap. Hierdoor zijn populaties van soorten geïsoleerd en hebben sommige habitattypen te weinig omvang om goed te functioneren (bijv stuifzandheide). Er zijn nu geen projecten of activiteiten, die dit knelpunt veroorzaken. De versnippering is vooral het gevolg van activiteiten in een ver verleden in samenhang met

natuurlijke successie.

4.3.4 Verontreinigde beekbodems

Het aangevoerde water van brongebieden en bovenlopen van de beken is verrijkt met fosfaat en stikstof. Daarnaast heeft in het verleden verontreiniging met zink plaatsgevonden. In de Dommel vindt nog steeds nalevering plaats van zink uit de bodem en vanuit België. Het heeft nog geen zin om de bodem te saneren, omdat de aanvoer vanaf de bovenloop nog voortduurt. Bij overstromingen komt deze

verontreiniging terecht op vloeivelden, of gras- en weilanden langs de beek. Bij de Tongelreep heeft over grote trajecten beekherstel plaatsgevonden, zowel bij de Achelse Kluis als stroomafwaarts van de stuw bij Bruggerhuizen. In de nabije toekomst vindt nog verdere beekherstel (en bodemsanering) plaats.

4.3.5 Aanwezigheid eiken in vochtige alluviale bossen

De soortsamenstelling van een aantal natte bossen is niet optimaal door het voor- komen van verschillende soorten eik. Deze eiken zijn in het verleden aangeplant en deels het gevolg van natuurlijke verjonging. Er zijn geen activiteiten die nu oorzaak zijn van het knelpunt. In hoofdstuk 6 staan instandhoudingsmaatregelen uitgewerkt.

4.3.6 Aanwezigheid exoten

De laatste jaren is een enorme toename zichtbaar van invasieve exoten in diverse habitattypen. Een paar voorbeelden: watercrassula in zwak gebufferde vennen, zonnebaars en Amerikaanse hondsvis in poelen met kamsalamander, reuzen balsemien in de alluviale bossen, parelvederkruid en grote waternavel in de Dommel, etc. Het probleem van exoten wordt meer en meer onderkend en momenteel worden er al grote bedragen uitgegeven aan de bestrijding van een

aantal soorten. Het achterwege laten van beheer zal mogelijk tot verlies leiden van habitatrichtlijnsoorten en oppervlakte kwalificerend habitat door het verdringen van typische soorten. De omvang van dit verlies is nog onduidelijk. Ook is nog

onduidelijk welke bedreigingen ons nog te wachten staan met bijvoorbeeld het oprukken van nieuwe exoten, bijvoorbeeld exotische grondels in de beken.

Exoten zijn op verschillende manieren in de vennen terecht gekomen. Een voorbeeld is het illegaal legen van aquaria. Invasieve soorten verspreiden zich bijvoorbeeld ook via ballastwater van schepen in rivieren. In dit Natura 2000 gebied wordt Maaswater ingelaten waardoor ook exoten in een deel van de vennen terecht komt. De verspreiding van de soorten is niet het gevolg van huidige activiteiten (behalve het illegaal dumpen). Zonnebaars plant zich zeer snel voort, planten zoals

watercrassula, parelvederkruid en grote waternavel worden o.a. verspreid doordat delen van de planten aan poten van watervogels of andere dieren blijven kleven. In de eerste beheerplanperiode is onderzoek opgenomen naar de impact van een aantal exoten.

In alluviale bossen is reuzenbalsemien een probleem, en in mindere mate ook Japanse duizendknoop. Op dit moment zijn beide geen directe bedreiging voor de instandhoudingsdoelen. Uitbreiding van met name reuzenbalsemien moet echter wel gemonitord worden en indien behoud van het habitattype bedreigd wordt, moet worden ingegrepen. Reuzenbalsemien is een soort waarbij al voldoende kennis is opgedaan om tot bestrijding van de soort over te gaan.

In de eerste beheerplanperiode is onderzoek en monitoring opgenomen naar de impact van invasieve exoten in het gebied. Hierbij wordt een haalbaarheidsstudie uitgevoerd voor de toepassing van bekende en nieuwe maatregelen en tevens een inventarisatie van verwachte nieuwe probleemsoorten.

4.3.7 Gebrek aan kennis

De kennislacunes zijn deels tijdens het opstellen van dit beheerplan al opgevuld. Er zijn ook nog een aantal punten onduidelijk. Dit heeft geen relatie met de aanwezige activiteiten. Ook voor het oplossen van kennislacunes zijn in hoofdstuk 6

maatregelen opgenomen.

4.3.8 Aandachtspunt: Kanovaren in de Dommel

Delen van de Dommel worden relatief intensief gebruikt voor de kanovaart. De vraag of dit mogelijk onacceptabele gevolgen heeft voor de natuurwaarden is niet eenvoudig te beantwoorden. Ten eerste is op dit moment niet duidelijk hoe de waterplantvegetaties in de Dommel zich ontwikkelen en of er sprake is van een stabiele trend of dat mogelijk verslechtering van de kwaliteit van het habitattype ‘beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels)’ aan de orde is (zie hoofdstuk 3). Het is ook niet bekend hoe het gaat met de typische soorten van dit habitattype. Ten tweede ontbreken goede dosis-effect relaties over de effecten van kanovaren op waterplantvegetaties en soorten en of de effecten van recreatieve kanovaart

verschillen van de effecten van commerciële kanovaart.

Alterra (Ottburg en Henkens, 2012) heeft een onderzoek gedaan naar mogelijke effecten van kanovaren op (onder meer) Natura 2000-habitattypen. Daarin is een handvat gegeven om effecten te bepalen en inzicht gegeven in de belangrijkste risico’s. De conclusie is dat de meeste waterplanten weinig gevoelig zijn voor vaarrecreatie. Directe effecten van kanovaart op het habitattype worden dan ook niet verwacht. Wel zijn enkele van de typische soorten van het habitattype

(mogelijk) gevoelig voor kanovaart, met name uitsluipende libellen, vlottende waterranonkel en riviergrondel. Mogelijk heeft kanovaart dus wel gevolgen voor enkele typische soorten en daarmee op de kwaliteit van het habitattype.

Op dit moment lijkt kanovaart geen direct knelpunt voor de instandhoudingsdoelen, maar zorgt het indirect wel voor de afwezigheid van morfologische processen door maaien en afvoer van dode bomen. Hierdoor kan de uitbreiding van het habitattype H3260A (Beken en rivieren met waterplanten) niet worden gerealiseerd. De kans bestaat dat het habitattype dan voor zal komen op locaties waar deze begroeiingen en kanovaart elkaar niet verdragen, waardoor het oppervlak of de kwaliteit in het geding komt.