2.3 Sense of urgency en wateropgave
3.2.9 Glanshaver en vossenstaart hooilanden (glanshaver) – H6510A
Oppervlakte en verspreiding
Het habitattype glanshaver en vossenstaart hooilanden beslaat in totaal een
oppervlakte van 9 ha en komt alleen in een afwijkende vorm voor in de vloeiweiden van De Plateaux.
Ecologische vereisten
Glanshaverhooilanden groeien doorgaans op voedselrijke droge tot vochtige kleibodem met een goede basenvoorziening. Ze worden meestal als hooiland gebruikt. In De Plateaux komen deze voor op een vochtige van oorsprong voedselarme zandbodem die door de aanvoer van kalkrijk Maaswater via een speciaal bevloeiingssysteem voldoende basenrijk is geworden. Door de aanvoer van oppervlaktewater is dit habitattype voldoende vochtig, voldoende voedselrijk en voldoende basenrijk.
Kwaliteit
De graslanden van de vloeiweiden van De Plateaux waarvoor het habitattype specifiek is aangewezen bestaan voornamelijk uit vegetaties die gerekend kunnen worden tot een bijzondere vorm van het glanshaver- en vossenstaarthooiland met overgangen naar dotterbloemhooiland met o.a. soorten die in deze streek normaliter niet voorkomen zoals kruisbladwalstro, addertong, grote keverorchis, herfsttijloos, voorjaarszegge, zeegroene zegge en blauwe zegge. Het gehele oppervlak bestaat uit vegetaties die als goed kwalificeren. Het grasland komt voor op een veldpodzolgrond wat niet het bodemtype is waar glanshaverhooilanden gebruikelijk op voor komen. Dit hooiland is hier ontstaan door de aanvoer van en bevloeiing met kalkrijk
oppervlaktewater. Er is een beperkt aantal typische soorten aanwezig. Daardoor kan de kwaliteit als matig of afwijkend worden aangemerkt in vergelijking met andere glanshaverhooilanden op meer natuurlijk groeiplaatsen.
Tabel 3.11. Voorkomen typische soorten Glanshaver en vossenstaart hooilanden (H6510A) in Natura 2000-gebied ‘Leenderbos, Groote Heide & Plateaux’
Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Soortgroep Cat. Voorkomen
rapunzelklokje Campanula rapunculus vaatplanten K ja
karwij Carum carvi vaatplanten K nee
kwartel Coturnix coturnix ssp. coturnix vogels Cab ja
groot streepzaad Crepis biennis vaatplanten K nee
beemdooievaarsbek Geranium pratense vaatplanten K nee
bermooievaarsbek Geranium pyrenaicum vaatplanten K nee
kluwenklokje Campanula glomerata vaatplanten K nee
graslathyrus Lathyrus nissolia vaatplanten K nee
karwijvarkenskervel Peucedanum carvifolia vaatplanten K nee geelsprietdikkopje Thymelicus sylvestris dagvlinders Cb ja oosterse morgenster Tragopogon pratensis ssp. orientalis vaatplanten K nee gele morgenster Tragopogon pratensis ssp. pratensis vaatplanten K nee
goudhaver Trisetum flavescens vaatplanten Ca ja
Legenda
Cat. = Categorie: Ca = Constante soort goede abiotische toestand; Cb = constante soort goede biotische structuur; Cab = constante soort goede abiotische toestand en goede biotische structuur; K = Karakteristieke soort; E = Exclusieve soort
Voorkomen: Ja: aanwezig, Nee: afwezig, H: Historisch: in verleden voorkomend; inmiddels verdwenen
Bron: www.waarneming.nl, Voor de verspreiding van vaatplanten, mossen en korstmossen is ten dele gebruik gemaakt van de online verspreidingsatlas Mossen en korstmossen (BLWG en FLORON: www.verspreidingsatlas.nl)
De kwaliteit van het habitattype wordt mede geïndiceerd door de aanwezigheid van typische en andere karakteristieke soorten. De afwijkende groeiplaats (opgehoogde veldpodzol (Kemmers en van Delf, 2003) en het bevloeien zijn mogelijk een
glanshaver hooiland. Glanshaverhooilanden komen meestal voor op matig voedselrijke klei- en zavelgronden.
Trend
Er zijn geen systematische vegetatie- of soortskarteringen van meerdere jaren van het gebied waarmee een trend kan worden vastgesteld. Volgens het gebieden- document (Ministerie van LNV, 2006b), is de kwaliteit van het habitattype op De Plateaux (de vloeivelden) de afgelopen jaren achteruitgegaan. Volgens de beheerder gaat het met de vegetatie recent de goede kant op mede door recent uitgevoerde beheer- en herstelmaatregelen (mond. med. M. Hendrix; van der Ploeg, 2007). Perspectief
Depositie en de aanvoer van voedselrijk water zorgen voor een hogere gasproductie dan normaal. Het consequente maaien/afvoeren beheer met bevloeiing zorgen er voor dat de condities (basenrijk water, geen ophopen organisch materiaal) aanwezig blijven om het soortenrijke grasland te behouden. Voortzetting van het huidige beheer van jaarlijks maaien en afvoeren is voldoende om de kwaliteit te handhaven. Het vloeiveldsysteem met wateraanvoer functioneert nu goed (mond. Med.
Natuurmonumenten; van der Ploeg, 2007).
3.2.10 *Actieve hoogvenen (heideveentjes) – H7110B
Oppervlakte en verspreiding
Het habitattype actieve hoogvenen beslaat in totaal een oppervlakte van 0,06 ha en is alleen aanwezig in het Klein Hasselsven (dm 216).
Ecologische vereisten
Actieve hoogvenen in de vorm van heideveentjes kunnen zich ontwikkelen in vennen, waar veenmospakketten gaan drijven. Dit wordt doorgaans veroorzaakt door de toevoer van enigszins koolzuurrijk water via lokale of regionale kwel of door de aardgasontwikkeling in de venbodem (methaanproductie). Het instandhouden van deze omstandigheden vergt een delicaat hydrologisch evenwicht met het handhaven van een constant hoog waterpeil en de toevoer van enig grondwater voor de instandhouding van het drijfvermogen.
Kwaliteit
Het habitattype bestaat voornamelijk uit een vegetatie behorende tot de associatie van gewone dophei en veenmos. Er is een acrotelm (levende veenmoslaag) aanwezig dat een eiland vormt in het Klein Hasselsven. De vegetatie indiceert een matige kwaliteit.
Tabel 3.12. Voorkomen typische soorten actieve hoogvenen (heideveentjes) (H7110) in Natura 2000-gebied ‘Leenderbos, Groote heide & Plateaux’
Nederlandse naam wetenschappelijke naam soortgroep cat. Voor- komen
veenbesblauwtje Plebeius optilete dagvlinders E nee
veenbesparelmoervlinder Boloria aquilonaris dagvlinders E nee
veenhooibeestje Coenonympha tullia ssp. tullia dagvlinders E nee
hoogveenglanslibel Somatochlora arctica libellen E nee
hoogveenlevermos Mylia anomala mossen K nee
hoogveenveenmos Sphagnum magellanicum mossen K nee
rood veenmos Sphagnum rubellum mossen K nee
Nederlandse naam wetenschappelijke naam soortgroep cat. Voor- komen
vijfrijig veenmos Sphagnum pulchrum mossen E nee
wrattig veenmos Sphagnum papillosum mossen Cab ja
levendbarende hagedis Lacerta vivipara ssp. vivipara reptielen Cab ja
eenarig wollegras Eriophorum vaginatum vaatplanten Cab ja
kleine veenbes Vaccinium oxycoccos vaatplanten K + Cab ja
lange zonnedauw Drosera anglica vaatplanten K nee
lavendelhei Andromeda polifolia vaatplanten K nee
veenorchis
Dactylorhiza majalis ssp.
sphagnicola vaatplanten K nee
witte snavelbies Rhynchospora alba vaatplanten Ca ja
watersnip Gallinago gallinago ssp. gallinago vogels Cab ja
wintertaling Anas crecca ssp. crecca vogels Cab ja
Legenda
Cat. = Categorie: Ca = Constante soort goede abiotische toestand; Cb = constante soort goede biotische structuur; Cab = constante soort goede abiotische toestand en goede biotische structuur; K = Karakteristieke soort; E = Exclusieve soort
Voorkomen: Ja: aanwezig, Nee: afwezig, H: Historisch: in verleden voorkomend; inmiddels verdwenen.
Bron: BLWG Verspreidingsatlas, waarnemingen na 1980 op www.verspreidingsatlas.nl © BLWG 2010
Trend
De trend is min of meer stabiel, mede door het verwijderen van boomopslag (met name naaldbos) aan de randen.
Perspectief
Behoud van de aanwezige oppervlakte en kwaliteit is te verwachten bij voortzetting van het huidige beheer. Onbekend is echter hoe stabiel de waterstanden zijn. Zonder de huidige effectgerichte maatregelen is het perspectief daarom ongunstig en wordt het doel mogelijk niet gehaald. Voor een verbetering van de kwaliteit is een stabiele waterstand en een minder eutrofiërende werking van stikstofdepositie de sleutelfactor.