• No results found

onwettelijcke belofte ende bywooninge) nochtans meer totter doot haer heeft getrouwe betoont, daer veele in den Heylige Huwelijcke staet geen conscientie en maecken,

In document G.A. Bredero, Vertaalde gedichten · dbnl (pagina 174-183)

van haer belofte ende eedt te breecken ende te schenden, ende sulcx met groote

onbeschaemtheydt. Sy was voorwaer in haer onwettelijcken staet nochtans te prijsen,

aengesien sy daer mede verthoonde een besonder stantvastige deught in haer, die

wel haere vruchten soude verthoondt hebben, hadde sy in goede behoorlijcke state

met haren Man ghebleven’ (blz. 460-461).

Hetzelfde verhaal bij Bandello, Novelle, II, 40; hierin komen echter geen gedichten

voor, alleen een citaat, één enkel vers, uit Dante: Inferno, V, 103 (Bandello: Tutte

le opere, dl. II, blz. 1280), dat in de Franse (en Nederlandse) bewerking niet werd

overgenomen.

*

XVII

L'aise que tost on donne Est d'autant moins prisé, Comme lon l'abandonne Sans l'auoir bien pesé, 5 Ainsi qu'au trebuchet

L'or souhaitté on met. Paris de son Oenone Fut quelque peu soigneux, L'apelloit sa mignonne 10 Estoit son amoureux:

Mais ce feu violent Deuint & foible & lent. Car il l'auoit conquise Sans estre poursuyuant 15 D'autant qu'il l'auoit prise

Auant qu'estre seruant: Ayant plutost plaisir Que l'amour ou desir.

* In ed. Rouen 1604, Tome IV, blz. 483-486. Varianten van de Nederlandse tekst:

7 heete in 1646: heere - 18 Strijdt-Heldt in 1646: Stijdt-Heldt - 25 die in 1646: de - 27 Vryers

in 1646: Vryes - 33 slorpelgorgel in 1650: storpelgorgel - 36 heten in 1650: herten - 45 als in 1646: al - 49 soet: in 1650: soet, - 55 end' in 1650: en

*

XVII

De vreuchde diemen haast hier op aerden verwerft Soo snel ghelijck sy comt, soo flucx oock zy versterft:2 Eer men Ballancend' wickt in redens goud ghewicht,3 Soo speurtmen aen haer knap haar lichte lichtheyt licht.4

5 De schoone Paris valsch Oenone bedroogh5

Wandt met veel kuskens hy haar Ziel uyt tlichaem soogh6 Maar dese heete vlam van zijn te heftich vuyr

Verdween bald inde asch, want onmaat heeft geen duyr,8

Al watmen licht'lick windt, dat werdt men lichtelijck warsch9 10 Het kiesche leck're Hert gheluert altyt nae wat varsch,10

Die met een snoepich oogh kaut wellust met vermaeck11

Is springh sat licht vernoeght en snact na nieuwe smaack12

* In 1646 en 1650, Deel IV, blz. 426-430 (met verkeerde pagineringen in 1646: 418 i.p.v. 428; in 1650: 246 i.p.v. 426, 436 i.p.v. 430).

2 flucx: schielijk; versterft: vergaat, verdwijnt.

3 Ballancend' enz.: nauwkeurig op de goudschaal van de rede weegt, alles goed overweegt.

4 knap: vlug; haar lichte lichtheyt licht: gemakkelijk haar onstandvastige lichtzinnigheid.

5 Paris: zoon van de Trojaanse vorst Priamos, getrouwd met Oinone, een nimf, die hij verliet

voor Helena, de vrouw om wie de Trojaanse oorlog ontketend werd; valsch: onbetrouwbaar, trouweloos (ofwel bijvoegl. bep. bij Paris, ofwel bijwoord. bep. bij bedroogh); Oenone: om het metrum te lezen Oënone.

6 haar Ziel uyt tlichaem soogh: renaissancistische opvatting van de liefdeskus.

8 bald: spoedig, schielijk; onmaat: mateloosheid.

9 licht'lick: moeiteloos, gemakkelijk; dat werdt men enz.: daarvan wordt men even gemakkelijk

afkerig; lichtelijck: ter wille van het metrum te lezen: licht'lijck.

10 kiesche: kieskeurige, begerige; leck're: lustzoekende, verwende; gheluert: ter wille van het

metrum te lezen: gluert; wat varsch: iets vers; iets nieuws.

11 Die: al wie; snoepich: snoepachtig, verlekkerd; kaut: in gedachten geniet.

12 Is springh sat licht vernoeght: is meteen verzadigd en gemakkelijk voldaan, heeft er vlug

La fille Candienne 20 Du Minotaure soeur,

La foy Athenienne, Du iouuenceau vainqueur Nous font foy de cecy Et son mortel soucy. 25 Et la sage sorciere

Qui trahit la toison, A la troupe guerriere Venus auec Iason Eut pour son payement 30 Vn triste traitement.

L'homme ingrat & pariure Pour l'effet d'vn espoir, Les Dieux & les cieux iure, Et si autre pouuoir

35 Il se trouue plus grand, Plus fort, ou plus puissant. Mais ce Iupin qui tonne Et auec ces clers feux Les animaux estonne, 40 Se rit des amoureux,

Se rit de leurs sermens Durant leurs grands tourmens.

De Dochter van Minos, de schoon Candische vrouw13 Die proefde (laas!) met leet de Athenische trouw:14

15 Want Thesus loos en spits haar in de nacht ontliep15

Dewyl zy sorgheloos, lach inde Tent en sliep.16

De wyse Toveres, die 't Gulde Vlies verriet17

Van Iason den Strijdt-Heldt, die haer daar na verliet18 Voor al haar oude deughd' ghenoodt sy bitt're smart:19

20 Helaas voorleden jonst luttel vergolden wart.20

Den ondanckbaren bloet, of een meyneedich mensch Versweert zyn salicheyt om eenen vlugghen wensch,22 Hy vloect by d'Helsche stroom, of opper Hemel macht,23

Of by noch grooter yets, ter wereldt werdt gheacht.24 25 De dond'rende Iupijn (die vaack soo flick'rich viert25

Dat cidd'rent hy verbaast het schichtich stom ghediert)26

Die lacht met Vryers pijn, die spot met Minnaers leet Die acht gheen dinghen min als d' Amoureusen eedt.28

13 Dochter van Minos: Ariadne; wegens moord op de zoon van Minos, de koning van Kreta,

moesten de Atheners om de negen jaar zeven meisjes en zeven jongelingen naar het labyrint te Knossos zenden als offers voor de Minotauros; dit monster werd door de Atheense koningszoon Theseus gedood dank zij de hulp van Ariadne. Samen vluchtten zij, maar op het eiland Naxos liet Theseus haar achter terwijl ze sliep; Candische: van Kandia, d.i. Kreta, Kretensische.

14 proefde: ondervond.

15 Thesus loos en spits: de onbetrouwbare en listige Theseus; haar... ontliep: vluchtte van haar

weg.

16 Dewyl: terwijl; lach ... en sliep: lag te slapen.

17 De wyse Toveres: Medea, dochter van de koning van Kolchis, waar het gulden vlies werd

bewaard. Toen de Argonauten dit wilden bekomen, hielp Medea hun leider Jason met haar toverkracht, waarna ze met hem vluchtte; later verstootte hij haar voor een huwelijk met Glauke of Kreüsa, dochter van koning Kreon, wat Medea door haar toverkunsten belette. Zie ook blz. 233-235.

18 Van: vanwege (bij ghenoodt, vs. 19); of: drukfout voor Aan?

19 Voor: als dank voor; oude deughd': bewezen weldaden, diensten; ghenoodt: ontving,

ondervond.

20 voorleden jonst: vroeger bewezen gunst; luttel ... wart: werd povertjes beloond (in het geval

van Medea); of: wordt zelden beloond.

22 Versweert: verloochent, zet met een eed op het spel.

23 Hy vloect enz.: hij zweert bij hel of hemel.

24 werdt: waard, waardevol.

25 Iupijn: de Romeinse oppergod Jupiter, die beschikte over donder en bliksem; viert: bliksemt.

26 cidd'rent: zodat hij doet sidderen; verbaast: ontstelt, met schrik slaat.

La loyauté qui dure Tout autant que l'oeil voit: 45 Est l'honneur d'vn pariure,

Et sa foy on cognoit Lors qu'il faint vn languir En son plus grand plaisir. Celuy qui boit à l'aise 50 Par tout à glouton trait,

Lequel sa soif n'apaise Ny estaint son souhait, En cent sources iettant Son goust iamais contant: 55 Peut-il d'vne fontaine

Poursuyure la liqueur, Et d vne seule veine Appaiser son ardeur? Helas il ne sçauroit 60 Quand bien il le voudroit:

Car plus leger que plume Son coeur trop alteré, Va suyuant la coustume Et la suit martyré, 65 Qu'il n'a tant de plaisirs

Comme il a de desirs. Tout autant qu'il elance Des rayons de ses yeux, Autant sort d'inconstance 70 De son coeur enuieux,

Et ne peut s'arrester Sans tousiours souhaiter.

De trouwicheydt die duyrt soo langh alst d'oogh siet:29 30 d'Eer van een trouwloos mensch en blijft ooc langer niet30

Sijn ontrou hoe geveynst barst uyt noch eens int ent,31 Geen schallickheyt hoe groot, de tyt maectse bekent.32

Den slorpelgorgel sieck, drinct gulsich sonder maat,33 Hoe dickwils dat hy loopt, zijn dorst hem niet verslaat:34 35 Wt hondert borne claar, proeft hy de watervloet,35

Noch wast zijn heten lust, zijn smaack blijft even soet,36 Hoe sou dan een Fonteyn, nau waterrijck beplant,37 Dan lesschen dese droocht, van zynen dollen brant?38

Eylacy of hy graach die garen dempt en stilt,39 40 Men can wel soomen mach, maer so niet alsmen wilt40

Wandt lichter dan een pluym is zijn seer dorstich hert Dat de ghewoonte volcht, waer door hy zoo verwert,42

Dat hy in martel'ry of soo gherabraackt, leeft, Dat selden soo veel vreucht hy als begeerten heeft, 45 Soo vluchtich als hy rept zijn lonckend' soet ghesicht45

Soo wispelt staach zijn sin onstanthaftich end' licht,46 Zijn gierich herte briescht soo bremstich onbetemt,47

Waer door hy kennisloos, van reden gants vervremt48

29 d'oogh: om het metrum leze men d'ooghe (ofwel: als het d'oogh).

30 blijft ooc enz.: duurt evenmin langer.

31 hoe geveynst: hoe zeer ook verbloemd; barst uyt enz.: blijkt uiteindelijk toch.

32 schallickheyt: listigheid, boosaardigheid.

33 slorpelgorgel (slorpegorgel?): dronkaard, zuiplap; sieck: ongezonde, zwakke.

34 loopt: nl. naar de borne (vs. 35); hem niet verslaat: verslaat zich niet, wordt niet gelest.

35 borne claar: heldere bronnen.

36 heten: brandende, onlesbare; soet: lekker; hij vindt het altijd even smakelijk.

37 een: één enkele; nau waterrijck beplant: schaars voorzien van water.

38 dollen: buitensporige; brant: brandende dorst.

39 of: zelfs al; die: nl. dese droocht (vs. 38); graach ... garen: volgraag ... met genoegen; dempt:

blust.

40 soomen mach: zoals het mogelijk is.

42 ghewoonte: nl. zijn dorstich hert te voldoen; verwert: in de war geraakt, er ellendig aan toe

is.

45 vluchtich: snel; rept: beweegt; soet ghesicht: vriendelijke ogen, begerig naar het ‘soet’.

46 wispelt: draait en keert; onstanthaftich: onstandvastig; licht: wispelturig.

47 gierich: begerig; briescht: woedt, gaat tekeer; bremstich: geil, tochtig; onbetemt: teugelloos.

L'aimer est douce chose, L'amour est bon & saint, 75 Mais amour dire n'ose

Le desir d'vn coeur faint, De faint aura le bruit Qui plusieurs en poursuit, L'amour vray se contente 80 D'vn obiet pour son mieux,

Et rien plus il n'attente Par le coeur ou les yeux: Et le parier au coeur Est égal en rondeur. 85 L'absence & la presence

Portent mesme regard, Et mesme contenance N'est rien si à escart, Qu'on ne ioigne soudain, 90 Et qu'on ne mette en main.

I'aime tant la simplesse, Que les faints ie poursuis: Et pour toute finesse L'ennemie ie suis, 95 I'aime la loyauté Et hay la cruauté, Et la langue pipeuse Ne me plaist nullement, Le parolle menteuse

100 Me cause vn grand tourment, En fin ie n'aime rien

De Min is wonderbaar, het minnen is heel soet: 50 Ia heylich is de Liefd', oprecht, volmaact en goet,

Maar een geveynsde jonst, comt van geen lief of vrient51 Dus dieder veel vervolcht, een veynsaarts naem verdient52

De ware Liefde is te vreden end' gerust

Met eene die zijn Ziel voor 'tbeste keurt met lust,54 55 Zijn hert end' zijn ghesicht, zijn spreken en zyn mondt

Opent vrypostelijck zijn diep verborghen gront.56

'tAfwesen of 'tby zyn van de gheliefde lien57 Verbeelden t'alder stont, het selfvormich aensien,58 Het treet niet buyten 'tspoor van 'tgeen de liefde pryst59

60 De Lievers lieffelijck elck ander Liefd' bewijst,60

Ick liefd' eenvoudicheydt, end' 't oprechte ghemoet,61 Ick haet dy vals-aert boos die't uyt gheveynstheyt doet62

Van alle schalckheyt quaet, ben ick een vyandin,63 De reyne waare trouw ick grondelijck bemin,64

65 De leughenaer spraacrijck, swetst ende breect veel wints,65

Zijn bedriegh'licke tongh; en behaeght my geensins,66 Tis my een groot verdriet, ten lesten ick bely.67 Ick minne niemant niet, dan die gants mijne sy.68

51 jonst: genegenheid, verliefdheid; lief: minnaar.

52 dieder: die er; vervolcht: najaagt; een veynsaarts naem: de naam van huichelaar.

54 eene: één enkele; keurt: verkiest; met lust: met genoegen.

56 Opent: openbaart, enkelv. ondanks meervoudig onderwerp; gront: innigste wezen, gemoed.

57 'tAfwesen of 'tby zyn: de af- of de aanwezigheid.

58 Verbeelden: vertonen, geven te zien; t'alder stont: op elk ogenblik; het selfvormich aensien:

de gelijkblijvende, eendere aanblik. 59 Het: nl. dat aensien

60 De Lievers: de minnenden; lieffelijck: vol liefde; bewijst: betoont; enkelv. na elck ander, al

is meerv. Lievers onderwerp.

61 Ick liefd' eenvoudicheydt: ik bemin de eenvoud.

62 dy: u; die't: die het, nl. het beminnen.

63 schalckheyt: boosaardigheid, sluwheid.

64 grondelijck: uit de grond van mijn hart.

65 spraacrijck: welbespraakte (bij leughenaer); breect veel wints: bluft, maakt veel drukte.

66 en: deel van de ontkenning bij geensins; de kommapunt denke men weg.

67 ten lesten: tenslotte, om te sluiten; ick bely: beken ik.

In document G.A. Bredero, Vertaalde gedichten · dbnl (pagina 174-183)