• No results found

Belleforest geeft in zijn bewerking nog één gedicht meer: bij de rozengeschiedenis en de reactie van de koningin weidt hij uit over de gunstige gevolgen van een

In document G.A. Bredero, Vertaalde gedichten · dbnl (pagina 136-147)

dergelijke inspirerende liefde en hij besluit met een citaat uit J. du Bellay, nl. 9 vzn.

uit diens Discours au Roy sur la Poësie (ed. E. Courbet, Paris 1918, I, blz. 147); in

margine verwijst Belleforest naar zijn bron (ed. Rouen, 1604, Tome IV, blz. 356).

Deze passage werd in de Nederlandse vertaling niet overgenomen.

*

IX

Car peu à peu l'amour croist, & la femme De son regard le coeur de l'homme enflamme.

* In ed. Rouen, 1604, Tome IV, blz. 342. In margine wordt daarbij verwezen naar: Virgi. 4.

*

IX

Want allengskens wast de Min, de lieffelijcke Vrouwen1 Ontvonct het hert des Mans, alleen met een aenschouwen.2

* In 1646 en 1650, Deel IV, blz. 282.

1 allengskens: langzamerhand; wast: groeit, wordt heviger; lieffelijcke: waarschijnlijk ter wille

was het aantal lettergrepen te lezen als lieflijcke; Vrouwen: enkelvoud.

*

X

Chacun de nous pour son merite expres Souffre ces maux, & reprend puis apres De vers les champs Elysiens la voye: Peu iouyssans de ceste si grand' ioye, 5 Tant que le temps eust le tout epuré,

Sans que de sale y soit rien demeuré.

* In ed. Rouen, 1604, Tome IV, blz. 347. In margine wordt daarbij verwezen naar: Virg. 6.

*

X

Een yeder moet van ons, om syn verdienste lyen,1 Herscheppend' sig int kort, door onseg'lijck verblyen2 Int schoon Elysi Veldt, het welck so lange duert,3

Tot suyver door de tyt, 'tonreyn is uytghepeurt.4

* In 1646 en 1650, Deel IV, blz. 287. 2 verblyen zonder komma, in 1650: verblyen, - 3 Elysi in 1646 en 1650: Elghi - 4 tyt, 'tonreyn in 1650: tyt' 'tonreyn

1 Een yeder moet van ons: ieder van ons moet; syn verdienste: om wat hij verdiend heeft, om

zijn schuld.

2 int kort: in korte tijd.

3 Elysi Veldt: de Elysese Velden, Elysion, in de Griekse mythologie het land van de

gelukzaligen; het welck: nl. dat Herscheppen (vs. 3).

4 suyver: rein geworden; door de tyt: na verloop van tijt, mettertijd; uytghepeurt: uitgezuiverd,

*

XI

De tant plus croist (Amour) l'aspre tourment, Qui ce mien coeur enflamme, tant opresse, Tant plus ie veux souffrir l'embrasement, Et l'ardent feu qui me brule sans cesse. 5 Mon ame estant detenue en suspens,

Ores en crainte, & puis en esperance, Illustre rend mon emprise, & constance, Et en douleur on contente mon sens. Tel & si grand est le feu qui m'enflamme, 10 Telle l'ardeur, qui bourrelle mon coeur,

Qu'amour iamais ne vomist tel ardeur, Et tel effort onc ne sentit pauure ame.

* In ed. Rouen, 1604, Tome IV, blz. 358-359. Voor de Italiaanse tekst, zie M. Bandello: Tutte

*

XI

Hoe die min meer met scharp fenijn1 'tGekneusde Hertjen gaet quetsen Hoe ick meer ly de brand' en pijn3 Diemen niet kan uytlessen.4

5 Mijn Ziele beducht in twijffel raact5

Door hope ende door vreesen Die mijn opset gants heerlijc maact,7 Doch stadig droef doet wesen.8

So groot is 't vier dat my verbrandt9 10 Dat my helaes gaet verniele,10

De liefd' noyt sulcken vlamme sant:11

In yemants arme Ziele.

* In 1646 en 1650, Deel IV, blz. 297-299.

7 opset gants in 1646: upset gant: - 18 'tGesighte in 1650: 't Gesight 1 Hoe enz.: hoe meer de liefde; scharp: bijtend.

3 Hoe ick meer ly: des te meer lijd ik; de brand' en pijn: het vuur en de pijn, de vurige,

brandende pijn.

4 uytlessen: uitblussen, doven.

5 Mijn Ziele beducht: mijn angstige ziel.

7 Die: nl. hope en vreesen (vs. 6), door Bredero beschouwd als een eenheid, gezien het enkelv.

werkw. maact; heerlijc: verheven, groots. 8 stadig: voortdurend.

9 't vier: het vuur, nl. van de liefde.

10 Dat: dat het (na so groot, vs. 9).

Ah! doux tourment, helas! plaisant malheur, Douce clarté d'amour, saine pensee, 15 Qui as pris lieu hautement en mon coeur,

Et qui de gloire as mon ame embrasee! Ah! ie fremis & tout épouuenté Vn tel obiet, humble contempler i'ose Et quoy que sois loin de sa maiesté, 20 Si prens-ie coeur voyant si sainte chose.

Car ie l'adore emeu d'vn seul desir Et y attains seulement de la veuë: L'oeil est le seul qui iouyst de plaisir, Au demeurant ma peine en est accreüe. 25 Amour neantmoins conforte mon dessein,

Le repaissant de si sainte lumiere: Et d'vn seul bien, il fait mon heur certain Que telle clarté n'est ny rogue, ny fiere.

Ach soet verdriet, ach lieffelijck leyt13 Ach soete Min! ach Ghedachten, 15 Die in mijn harte syn diep geheyt,15

En die mijn siel verkrachten.

Ick beve verbaast, ick lille verschrict17 'tGesighte durft nauw aenschouwe,18

Mijn Geest ijlingh door 'tvyer verquict19 20 Van een so heyl'gen vrouwe.20

Dien ick aanbidde beweeght verplicht21

En eeuwigh soeck te eeren:

Mijn ooch verjuycht maer mijn ghesicht23 Vergroot mijn groot begeeren.

25 De min vertroost my, mijn droefheyt swicht25

Al quijnt mijn Harte druckig:26

Geen barsheyt schuylt in haer gesicht27 Dies houd' ick my geluckigh.28

13 leyt: leed, smart.

15 geheyt: bevestigd, gegrond.

17 verbaast: verbijsterd, ontsteld; lille: sidder.

18 'tGesighte: mijn blik, mijn ogen; nauw: nauwelijks, bijna niet.

19 ijlingh: vlug, dadelijk; verquict: herleeft.

20 vrouwe: in plaats van de punt leze men een komma.

21 Dien: die, nl. vrouwe (vs. 20); beweeght: bewogen, ontroerd; verplicht: door liefde

gedwongen.

23 verjuycht: straalt vrolijk; mijn ghesicht: dat wat ik zie, nl. de geliefde.

25 swicht: vermindert, wijkt.

26 mijn Harte druckig: mijn bedrukte hart.

27 barsheyt: hardvochtigheid; gesicht: ogen, aangezicht. Hierna denke men een komma.

Ce saint regard, ce trait de ces clers yeux, 30 Et ame & coeur iusques au Ciel me porte,

Il me sereine, & me donne le mieux Lequel me met au lieu qui me conforte. Sainte deesse, la grande maiesté,

Qui de mon mal tous les tourmens surpasses: 35 Ie vis, voyant ta celeste beauté,

Et suis heureux en contemplant tes graces. Si mon espoir dechoit volant si haut, Au moins, verras de mon coeur la constance, Et que mes yeux, n'ayant eu nul deffaut 40 De saint obiet, fortune desauance

Haar heylig gesichte verglanst verstraalt,29 30 Die mijn Ziel dus hoogh gaat vesten,30

Die sy uyt mijnen lichaam haalt31 Vergoodt, en gheeft het beste.32

Heyl'ghe Goddinne u Majesteyt, die33 Beneemt mijn droeve clachten:34 35 Ick leef als ick u schoonheyt sie,

Ick moet my g'luckigh achten. Indien mijn hope int leste vervalt,37

Door al te hoogh te vlieghen:38 Mijn trouwheyt blijft in zijn ghestalt39 40 Die sal u niet bedrieghen.40

29 verglanst verstraelt: vol glanzende stralen, bijv. bep. bij gesichte.

30 Die: nl. Haar heylig gesichte (vs. 29), of verwijzend naar Haar; onderwerp; dus: zo, in die

mate; gaat vesten: plaatst, doet plaatsnemen.

31 Die: nl. mijn Ziel (vs. 30); aan het einde van dit vers leze men een komma.

32 Vergoodt: vergoddelijkt, maakt zalig; onderw. is Haar heylig gesichte (vs. 29).

33 Godinne: na dit woord denke men een komma; u: uw; die: expletief gebruikt betr. vnw.

34 Beneemt: neemt weg, doet ophouden.

37 int leste: ten slotte, uiteindelijk; vervalt: verdwijnt, zonder grond blijkt te zijn.

38 Door enz.: omdat ik te hoog vlieg, omdat ik mijn liefde op een te hooggeboren vrouw richt.

In plaats van de dubbelepunt leze men een komma.

39 in zijn ghestalt: in dezelfde gesteldheid, dus: onverminderd, onverzwakt.

In document G.A. Bredero, Vertaalde gedichten · dbnl (pagina 136-147)