VIII
Claeg-liet, op de stemme: Het daaghet uyt den Oosten
Met Edel hoogh begheeren1 Mijn Ziele wert ghevoet2
Ick wille my verheeren3 In mijn ghedachte soet, 5 Ick smake onder t'lijden
Een verblijen.6
Den lof van d'ouwde daden7 Is my soo lief en waerd,8 Dat zy my doen versmaden9
10 Den druck die my beswaart10
Hoe wel dat my de pijnen Doen verdwijnen,12
* In 1646 en 1650, Deel IV, blz. 232-236. Het lied komt ook voor in het Groot Lied-boeck, 1622 (ed. Stuiveling, Culemborg, 1975, Lied CXXVII, blz. 421-425). In de ed. 1646 werd tussen de strofen geen scheiding aangebracht, in de ed. 1650 en in het Lied-boeck wel; in dit laatste werden de strofen bovendien genummerd.
1 Edel hoogh begheeren: hoognobel verlangen, hooggestemde verliefdheid.
2 Mijn Ziele wert: wordt mijn ziel. Aan het einde van dit vers leze men een punt of een komma.
3 my verheeren: mij als heerser gedragen; me opgeruimd voelen(?)
6 verblijen: ofwel leze men hier, om het rijm, verblijden, ofwel in het vorige vers lijen, zoals
in 1622.
7 d'ouwde daden: de vroegere daden, wsch. de heldendaden van het voorgeslacht; daarnaar
verwijst in de Franse tekst een mededeling in de marge. 8 waerd: kostbaar, dierbaar.
9 versmaden: gering achten.
10 Den druck: de last, de pijn; beswaart: pijnigt, terneerdrukt.
Ie souffre de bon coeur Cette mienne deffaite 15 Et vois qu'en sa rigueur
Se rendra plus parfaite La gloire du desir, Qui me donne plaisir. Qu'vn autre des alarmes 20 Chante le dur effort
Qu'il loüe aussi les armes, Ce n'est mon seul suport, Qui sens vne autre outrance Et plus roide puissance. 25 Car la main qui m'abat
Quoy que ie m'éuertue Est si forte au combat, Que soudain qu'elle rue Son effort sur mon coeur, 30 Son bras est le vainqueur,
Die'ckly met goeder harten,13 Cloeckmoedigh ick verdraagh 15 Haar straffheyt en mijn smarten15
In dees mijn nederlaagh,16 Can d'eer van mijn begeeren17
Niet verkeeren.13-1818 Laet vry een ander singhen 20 Van Wapens en ghewelt20
Van Crijghs-tochten bespringhen21
In het bestoven velt:22 Ick sie van and're machten23 My vercrachten.24
25 Want hare flucxse handen25
Soo forts zijn in de strijdt:26 Als zy my croes vermanden27
En vlack ter neder smijt.28 Haar aenval op mijn sinnen29 30 My verwinnen.
13 met goeder harten: gewillig, zonder protest.
15 Haar straffheyt: hun felheid (nl. van de pijnen; vs. 11).
16 dees mijn nederlaagh: deze nederlaag van mij, nl. dat ik werd overwonnen door de liefde.
17 d'eer van mijn begeeren: mijn eervolle begeerte (vs. 1).
13-18 harten: men leze een punt in plaats van de komma aan het einde van vs. 13; de volgende zin
is dan vzn. 14-15, waar een punt hoort, en de laatste zin is vzn. 16-18. 18 verkeeren: veranderen, zich wijzigen; onderwerp is d'eer (vs. 17).
20 Wapens en ghewelt: wapengeweld; dit slaat terug op vs. 7: Den lof van d'ouwde daden. Na
vs. 20 denke men een komma.
21 Crijghs-tochten bespringhen: het overvallen van optrekkende legers.
22 het bestoven velt: het in stofwolken gehulde slagveld.
23 van: door; and're machten: nl. de liefde.
24 vercrachten: overweldigd worden.
25 hare: hun, nl. van de machten (vs. 23); flucxse. flinke, vlugge.
26 forts: sterk, krachtig.
27 Als: dat; croes: vurig, met felheid; vermanden: overweldigden, overwonnen.
28 vlack: volkomen, geheel; smijt: werpt; hier enkelv. tegenover meerv. in vs. 27.
29 Haar: hun, nl. van de handen (vs. 25) of de machten (vs. 23); vandaar ook het meerv. verwinnen (vs. 30) i.p.v. het verwachte enkelv.
Sa playe plus nuisible De tant las! i'aperçoy Comme elle est inuisible, Sinon à celle foy
35 Qui me fait de sa braise Sentir le mal & l'aise. Braise l'ose nommer En essayant la flamme Que ie sens pour aimer, 40 Et qui brule mon ame,
Sans qu'ose publier Le nom de ce guerrier. Hà! guerrier qui rudoyes Mon coeur si doucement, 45 Epans autant de ioyes
Et de contentement Sur moy que i'ay d'opresse Sentant cette destresse.
d'Onsiennelijcke wonden31 Veel schaadelijcker zyn:32
De quetsuer onverbonden33 Int Lichaem smelt met pijn34
35 Die de Sotten Artz door 't doolen35
Helpt aen Koolen.36
Koolen die glommend' gloeyen37
In mijn hart en verstandt Ick voel mijn siele broeyen39 40 Door sweeler swoele brant,40
En schaamt maackt my een swijgher Vanden Crijgher.41-42
Ach Crijch Heer die myn leven43 Soo sacht en ruych aantast44 45 En soo veel lusts cundt gheven45
Als mijn verdructe last,46 Hier doet mijn swacke leden47 Sacken heden.48
31 Onsiennelijcke: onzichtbare, nl. de wonden veroorzaakt door de liefde.
32 schaadelijcker: nl. dan de zichtbare, veroorzaakt door de gevechten, waarop de vzn. 19-22
zinspeelden.
33 quetsuer onverbonden: niet-verzorgde wonde.
34 smelt: smeult, gloeit; m.i. ofwel drukfout voor smeult of voor swelt: zwelt, groeit; in de
beeldspraak past de eerste betekenis het best.
35 Die: lijd. voorw.; bedoeld is de quetsuer (vs. 33) of de pijn (vs. 34); de Sotten Artz: de dwaze
dokter (die nl. de oorzaak van de kwaal niet vermoedt) (onderw.); door 't doolen: in zijn dwaling.
36 Helpt aen Koolen: brandstof bezorgt, dus: feller doet branden.
37 Koolen die: ofwel expletief betrekkel. voornaamw. die, ofwel leze men na vs. 36 een komma
in plaats van de punt; glommend': glimmend. 39 broeyen: branden.
40 sweeler: verzengende (geen comparat.)
41-42 En schaamt enz.: en de schaamte, de schroom doet mij de naam verzwijgen van de krijger,
de overwinnaar, nl. de liefdegod Cupido of de nog steeds niet genoemde prinses. 43 Crijch Heer: krijger, veldheer; in de zeventiende eeuw vaak voorkomende woordspeling
met Crijgher.
44 ruych: hard, onmeedogend.
45 soo veel: zo heel veel; of: even zoveel; lusts: genot; genitief na veel.
46 Als: ofwel: wanneer, terwijl; ofwel: correlatief met soo veel, naargelang van de betekenis
gegeven bij vs. 45; mijn verdructe last: de last die op mij drukt, mijn drukkende last. De komma denke men hier weg: last is onderw. van doet... Sacken (vzn. 47-48).
47 Hier enz.: thans mijn zwakke leden doet.
Ecoute mon soucy 50 Et en prens la deffence,
Et puis aye mercy De cette patience: Car viure sans confort Est pis cent fois que mort. 55 Ie me rens à toy braue
Combateur de mon coeur, Ie me dis ton esclaue Et loyal seruiteur, Asseruissant mon ame 60 Aux brandons de ta flamme.
Brule tant que voudras Ce coeur, & le massacre, Quand deffait tu l'auras Encor ie le consacre 65 Pour son los & honneur
Aenhoort de droeve clachten 50 Mijns commer-leyd, ghy sult50
Meelijelicken achten51
Op 't afghesloofd' ghedult, Veel liever wil ick sterven Als u derven.54
55 Verwerpt niet mijn gave O Crijch-heer als te slecht:56
Ick noeme my u slave57 En overtrouwe knecht58
Mijn gheest buycht onder u Stamme59
60 Torts en vlamme.
Rooft, Brandt, en Moort mijn Ziele Soo wre'vlich als ghy wilt,62 Ick salse naa't verniele63 Noch toeheyligen milt64
65 V soet en straf begheere65
Tot een eere.
50 Mijns commer-leyd: van mijn kwellend leed; ghy sult: en gij zult, of: wil toch.
51 Meelijelicken: vol medelijden, vol meedogen; achten: acht slaan, letten.
54 u: verwijst naar Crijch Heer (vs. 43), dus naar Cupido en via hem naar de prinses.
56 als te slecht: als zijnde te gewoon, te gering.
57 u: uw.
58 overtrouwe: zeer getrouwe. Aan het einde van dit vers leze men een komma of een punt.
59 buycht onder: buigt zich voor, is onderdanig aan; Stamme Torts en vlamme: de drie delen
van de fakkel die tot de attributen van Cupido behoort; Stamme is dan wsch. het houten handvat.
62 wre'vlich: boosaardig.
63 salse: zal ze, nl. mijn Ziele (vs. 61); 't verniele: het te gronde richten, de vernietiging.
64 toeheyligen: toewijden, offeren; milt: zachtzinnig, vergevensgezind.
65 V soet enz.: aan uw lief en streng verlangen, aan uw aangenaam en tevens hard wilsbesluit
Pourueu que ie te puisse Honorer à iamais, Auec ce sacrifice 70 Lequel seule est la paix
Qui entretient l'enuie Que i'ay d'estre en ma vie. Sans toy viure ne veux, Et quite tout autre aise, 75 Voire les lüisans cieux
Sans cette tienne braise, Me seroyent obscurté Quoy que pleins de clarté. La terre reuestue
80 De cent sortes de fleurs Et la beauté cognue De ces belles couleurs N'aportent que tristesse, Que dédains & foiblesse. 85 A mon desir, sinon
Lors qu'en la primeuere De mon beau Appollon Ie vois la face clere, Et que rauy ie l'oy 90 Parlant auecques moy.
Als ick u slechs mach prijsen Met dees mijn Offerhant68 Die my alleen mach spijsen69
70 Met lust om leven, want Wat souw' ick sonder minnen Doch beghinnen.72
Oon Minne soude dwalen73
Mijn vreuchdeloose hart, 75 Den Hemel met zyn stralen
Souw' duyster zyn en swart: Hoewel sy inder waerheyt77 Is vol claerheydt.
d' Aarde becleet met bloemen79 80 Van veelderleye kleur
Wiens schoonheyt veel beroemen81
Maar laas haar soete geur82 Doet my niet anders proeven83 Als bedroeven.84
85 Doch mijn begheerten rusten85
In den Apollo braaff,86 De Sleutel van mijn lusten87
Ick sie zyn aenschijn gaaf:88 Ick hoor zyn stem uyt breken89 90 Tot my spreken.
68 dees mijn Offerhant: deze offerande van mij (vgl. vs. 16), nl. mezelf, mijn Ziele (vs. 61).
69 Die: nl. mijn Offerhant (vs. 68, zoals in het Frans), of u (vs. 67); mach: kan.
72 Doch: toch.
73 Oon: zonder; dwalen: ronddolen.
77 sy: nl. Den Hemel (vs. 75).
79 becleet: bekleedt zich, tooit zich; of: verleden deelwoord, maar dan is deze zin onvolledig.
81 Wiens enz.: waarvan velen de schoonheid roemen. Aan het einde van dit vs. leze men een
komma.
82 haar: hun, nl. van de bloemen (vs. 79).
83 niet: niets; proeven: smaken, ondervinden.
84 Als bedroeven: dan droefenis.
85 rusten: berusten, vinden hun steun.
86 den Apollo braaff: de edele Apollo, in de Griekse mythologie de god van de zon (zie vs. 91);
in de Renaissance-poëzie is de zon ook het symbool en de naam van de geliefde. 87 lusten: na dit woord denke men een komma of een punt.
88 zyn aenschijn gaaf: zijn volmaakte gelaat.
Ah! clarté transparante Qui éclarcis mon heur. Ah! force violente Qui accables mon coeur, 95 Puis qu'en toy ie respire,
Finis tost ce martyre. Puis que ma vie sort De ta seule influence: Dechasse cette mort 100 Qui sur mon coeur s'auance
Déuoile le meilleur Caché de ta splendeur. Ne dissimule belle Ce que cacher ne faut, 105 Ce n'est clarté, cruelle,
Ce n'est aucun deffaut, Qu'vn seul obiet poursuyure Pour y mourir & viure. L'vnion des moitiez 110 Estant apariee
Parfait les amitiez, Et l'ame ralliee Auec son corps, iamais Ne pert ce bien & paix.
Ach doorschijnende claarheyt91 Die mijn geluck verclaart Ach stercke wanckelbaerheyt93
Die my de Siel beswaart, 95 Wilt dese mijn ellenden
Haastigh enden.
Wat baet dat my het leven97 Wt u instort en spruyt98
Als ghy myn Hert wilt gheven 100 De wreede doot tot buyt,100
Wilt my u min ontdecken101 En vertrecken.102
Wat berghdy, o myn schoone:103 'tGeen men niet veynsen moet,104 105 Wilt die klaarheyt vertoone105
Van u weer liefde soet,106 So sullen lief wy beyden Nimmer scheyden. De helften te vergaaren109 110 Wt reynder jonste naact110
En 't Siel vereenight paaren Volmaacte vrientschap maact: Soo wijse t'samen smeede113 Met de vreede.114
91 doorschijnende claarheyt: stralende helderheid, nl. de zon, dus ook de prinses.
93 stercke wanckelbaerheyt: erge, felle wisselvalligheid (nl. van de liefde, van het lot).
97 baet: baat het.
98 Wt u enz.: vanuit u wordt ingestort en ontluikt, dus door de kracht van Apollo, de zon, de
geliefde.
100 doot: meew. voorw.; het lijd. voorw. is myn Hert (vs. 99); buyt: prooi.
101 u min: uw liefde; ontdecken: openbaren.
102 vertrecken: meedelen, uitspreken.
103 berghdy: verbergt gij; myn schoone: hier blijkt eindelijk dat bedoeld wordt: mijn geliefde.
104 veynsen: verhullen, verbergen.
105 vertoone: tonen, laten zien.
106 u weer liefde soet: uw zoete wederliefde.
109 De helften: de twee bijeenhorende delen; te vergaaren: samen te brengen.
110 Wt reynder jongste naact: uit louter zuivere genegenheid.
113 Soo: indien; wijse: wij ze, nl. De helften (vs. 109).