• No results found

Ontwikkelingen in 2012

Evaluatie van de WMS

Artikel 46 van de WMS bepaalt dat de minister van OCW vijf jaar na inwerkingtreding van de wet aan het parlement een verslag toezendt over de doeltreffendheid en de effecten van de WMS in de praktijk. Aangezien de WMS in werking is getreden op 1 januari 2007 was 2012 het jaar waarin deze evaluatie heeft plaatsgevonden.

De LCG WMS en het Expertisecentrum van de Stichting Onderwijsgeschillen hebben een bijdrage geleverd aan de evaluatie door de publicaties, ‘Een geschil is geen ruzie’, en ‘Doeltreffender en meer effect’, alsmede door de reacties uit het onderwijsveld op dit laatste rapport aan te bieden aan de minister van OCW en de leden van de Vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Ter voorbereiding van de evaluatie heeft de minister aan het onderzoeksbureau Research voor Beleid opdracht gegeven om de effecten van de wet in de praktijk te onderzoeken. Het onderzoeksbureau heeft in dat kader ook de voorzitter van de LCG WMS, prof. mr. Asscher-Vonk, en de directeur/bestuurder van Onderwijs- geschillen, mr. Mertens geïnterviewd.

De onderzoekers hebben in hun onderzoek5 vastgesteld dat het systeem van de WMS grotendeels werkt zoals de wetgever voor ogen heeft gehad. De positie van de GMR is door het toekennen van eigen bevoegdheden versterkt in vergelijking met de situatie vóór de WMS. Ook noemen de onderzoekers een aantal ervaren knelpunten in de praktijk van de medezeggenschap. Niet alle bestuurders blijken zich te houden aan de verplichtingen die de wet hun oplegt en over de rol van de schoolleider bestaat vaak onduidelijkheid. Voorts lukt het niet altijd om de (G)MR volledig bezet te krijgen en valt er nog een slag te slaan door verbetering van de communicatie tussen de mede- zeggenschap en achterban en door verdere professionalisering.

In een beleidsreactie op het rapport stelde de minister dat uit de adviezen is gebleken dat de WMS op hoofdlijnen aan haar doelstellingen voldoet.6 De minister zag daarom geen aanleiding om tot wijziging van de wet over te gaan. Waar zich problemen voor-doen in de uitvoering van de wet volstaat het om deze te verbeteren. Daartoe stelde de minister toezicht door de Onderwijsinspectie en overleg met het onderwijsveld over een wervings- en voorlichtingscampagne in het vooruitzicht. In het Algemeen Overleg van de Vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, gewijd aan de evalu-atie van de WMS, handhaafde de minister het standpunt dat een wetswijziging niet nodig was om versterking van de werking van de wet te bewerkstelligen.7 Een motie van enkele Kamerleden om desondanks de wet op een aantal onderdelen, met name de in het rapport ‘Doeltreffender en meer effect’ gesignaleerde knelpunten, te wijzigen, kreeg geen meerderheid in de Tweede Kamer.8

Inmiddels zijn de onderwijsorganisaties met elkaar in overleg om de voorlichtings-campagne vorm te geven.

11

5 J. Bokdam, J. Bol, J. de Jonge, Zoetermeer Research voor Beleid, 2012.

6 Brief van de minister van OCW van 30 maart 2012 aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer, Kamerstukken II 2011/12, 33 223, nr. 1

7 idem, nr. 3.

8 idem, nr. 2.

Passend onderwijs

Met ingang van het schooljaar 2014-2015 wordt een grootschalige wijziging van het onderwijs aan kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte ingevoerd. Kern van het nieuwe stelsel is dat iedere leerling een passend onderwijsaanbod krijgt, hetgeen de hele operatie de naam passend onderwijs heeft opgeleverd. Het gaat om een omvangrijke en ingrijpende herziening van het stelsel, zowel wat betreft wetgeving als uitvoering. Op de website van Onderwijsgeschillen is een Themadossier passend onderwijs opgenomen, waarin de wijzigingen en de betekenis in de praktijk zijn aan-gegeven.

Passend onderwijs brengt ook enkele wijzigingen van de WMS met zich mee. Omdat in de aanloop naar de invoering van de wet nieuwe organisatiestructuren moeten wor-den opgezet, loopt de medezeggenschap gedeeltelijk voor op de daadwerkelijke wij-ziging in de onderwijspraktijk. Per 1 januari 2013 is daarom een wijwij-ziging van de WMS in werking getreden die betrekking heeft op de medezeggenschap binnen de nieuw op te richten samenwerkingsverbanden. Naast een medezeggenschapsraad dient ieder Samenwerkingsverband een ondersteuningsplanraad in te stellen (artikel 4a lid 1 WMS). De ondersteuningsplanraad heeft instemmingsrecht ten aanzien van het door het Samenwerkingsverband op te stellen ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan heeft betrekking op de verdeling van de middelen over de bij een samenwerkingsver-band aangesloten scholen, de meerjarenbegroting van het samenwerkingsversamenwerkingsver-band, de plaatsingscriteria voor leerlingen en het beleid met betrekking tot terug- en over-plaatsing van leerlingen. Daarnaast heeft de raad het recht een bindende voordracht te doen voor een lid van de Raad van Toezicht van het samenwerkingsverband.

Om tijdig te kunnen inspelen op deze wijzigingen en mogelijke geschillen (de invoering van de Wet passend onderwijs werd toen nog voorzien met ingang van het school- jaar 2013-2014 maar werd later met een jaar uitgesteld) heeft de Commissie al in februari 2012 overleg gevoerd met het ministerie van OCW. Hoewel op voorhand niet te voorzien is om hoeveel geschillen het zal gaan, zal de LCG WMS zich inspannen om de geschillen voortvarend te behandelen opdat samenwerkingsverbanden hun onder-steuningsplannen tijdig kunnen vaststellen.

De overige wijzigingen van de WMS als gevolg van de invoering van passend onder-wijs zijn nog niet van kracht. Zo zal bijvoorbeeld het adviesrecht van de medezeggen-schapsraad op het schoolondersteuningsprofiel (artikel 11 onder r WMS) op een later tijdstip in werking treden. Ook bevat een Variawet enkele aanpassingen in de WMS die niet in de Wet passend onderwijs zijn opgenomen maar daar wel uit voortvloeien.

12

Andere wijzigingen in de WMS

In het verslagjaar heeft ook een wijziging van de WMS plaatsgevonden die geen verband hield met passend onderwijs. In artikel 10 onder i WMS is opgenomen dat de medezeggenschapsraad instemmingsrecht heeft ten aanzien van een voorgenomen besluit tot verzelfstandiging van een nevenvestiging of een dislocatie van de school.

Bemiddeling en mediation

Uit het onderzoeksrapport ‘Een geschil is geen ruzie, onderzoek naar de doorwerking van medezeggenschapsgeschillen in het primair en voortgezet onderwijs’ van dr. R. van Schoonhoven en drs. M. Keijzer van 27 juni 2010 kwam naar voren dat bij medezeggenschapsgeschillen vaak sprake is van een conflict dat niet door de procedure wordt opgelost. Er worden aanbevelingen gedaan in het rapport die zien op een betere ‘match’ tussen conflict en vorm van geschilbeslechting. Bij mede- zeggenschapsgeschillen is vaak de samenwerking tussen schoolleiding/school- besturen en medezeggenschapsorganen verstoord en kan mediation er toe bijdragen dat het conflict niet verder escaleert, dat de onderlinge communicatie en het onderling vertrouwen worden hersteld en partijen gezamenlijk tot wederzijds aanvaardbare oplossingen/afspraken kunnen komen. De wettelijke bemiddelende taak van de LCG WMS is beperkt tot de fase, waarin reeds een geschil ter beslechting aan de Commissie is voorgelegd. Waar dat zinvol lijkt, stelt de Commissie voor dat partijen hun conflict via bemiddeling oplossen.

Om aan de behoefte aan andere vormen van geschilbeslechting te voldoen, start de Stichting Onderwijsgeschillen per 1 april 2013 een pilot mediation. Het projectplan is in 2012 onder professionele begeleiding tot stand gekomen. Daarbij zijn in overleg met de LCG WMS afspraken gemaakt over in welke gevallen mediation in medezeggen-schapsconflicten kan worden aangeboden. Belangrijkste uitgangspunten zijn dat te allen tijde geldt dat beide partijen om mediation moeten verzoeken en dat de media-tion wordt uitgevoerd door vakbekwame mediators die geen bemoeienis hebben of zullen hebben met de eventuele behandeling van het geschil door de LCG WMS.

Op deze wijze is de onafhankelijkheid van de LCG WMS geborgd.

In een volgend jaarverslag zal aandacht besteed worden aan de tussentijdse evaluatie van deze pilot.

13 Publiciteit

Alle uitspraken van de LCG WMS worden (geanonimiseerd) geplaatst op de website van Onderwijsgeschillen. De uitspraken worden voorafgegaan door een korte samen-vatting. Daarnaast bevat de site publicaties over de WMS en artikelen waarin uit-spraken van de Commissie worden besproken. Nieuw op de site is de rubriek waarin belangwekkende overwegingen van de Commissie worden opgenomen, zoals dat ook in de jaarverslagen van de LCG WMS het geval is.

Naast de website www.onderwijsgeschillen.nl voert Onderwijsgeschillen de redactie van de website www.infowms.nl, in het leven geroepen door de Projectgroep WMS, actief bij het voorbereiden en invoeren van de WMS. Op deze site wordt informatie ge-geven over de ontwikkelingen in de WMS. Ook worden thema’s behandeld die ook nu nog actueel zijn. Daarnaast biedt de site modelstatuten en -reglementen die regelmatig worden aangepast aan wijzigingen van de WMS. Nieuw op infowms.nl is de rubriek met wijzigingen van de WMS die op komst zijn. In eerste instantie is het openen van deze rubriek ingegeven door het vrij ingewikkelde wetgevingstraject van de Wet pas-send onderwijs. Deze neemt daarin dan ook een prominente plaats in. Ook andere wetswijzigingen of nieuwe wetten, zoals de Wet onderwijstijd, de Wet kwaliteit (voort-gezet) speciaal onderwijs en de Variawet, hebben wijziging van de WMS tot gevolg.

Door daar in een vroegtijdig stadium aandacht aan te besteden, kan het onderwijsveld tijdig op deze veranderingen inspelen.

Vergoeding kosten van rechtsbijstand: Arresten van de Ondernemingskamer De kosten van de rechtsbijstand van het medezeggenschapsorgaan was een bekend probleem in de medezeggenschap in het onderwijs. Als de vergoeding van de kosten niet goed geregeld was in het medezeggenschapsstatuut en het bevoegd gezag niet bereid was de kosten te vergoeden, kon de MR in de praktijk geen advocaat inschake-len. De MR kan immers geen beroep doen op door de overheid gefinancierde rechts-bijstand. Het gebrek aan rechtsbijstand was vooral problematisch in gevallen waarin het bevoegd gezag zich wel door een rechtsgeleerd raadsman liet bijstaan en in de gevallen waarin de rechtsbijstand verplicht is, namelijk in een procedure bij de Ondernemingskamer, waar de MR alleen maar met een advocaat mag procederen.

In 2012 heeft de Ondernemingskamer uitspraak gedaan in twee vorderingen van een MR tot naleving van de WMS (artikel 36 lid 1 WMS). In elk van deze zaken kwam de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand aan de orde.

Het arrest van 17 april 2012 (LJN BW4133) betrof een zaak waarin het medezeggen-schapsstatuut van de school een bepaling bevat dat dergelijke kosten voor rekening van het bevoegd gezag komen. De vordering werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de Ondernemingskamer toetste of de kosten zijn aan te merken als redelijkerwijze noodzakelijke kosten van medezeggenschapsactiviteiten als bedoeld in artikel 28 lid 2 WMS. De Ondernemingskamer overwoog daarbij dat aan de MR een zekere beoorde-lingsvrijheid toekomt bij het bepalen van de te ontplooien activiteiten, maar dat kosten die niet noodzakelijk zijn voor de vervulling van de wettelijke taak van de MR, niet ten laste komen van het bevoegd gezag.

De MR had de kwestie eerder als interpretatiegeschil voorgelegd aan de LCG WMS.

Omdat het een nalevingsvordering betrof, oordeelde de Commissie zich niet bevoegd (uitspraak 104913 - 11.08).

Het tweede arrest (LJN BX1685) dateert van 17 juli 2012 en handelt over de sluiting van een nevenvestiging van een school. In die zaak beschikte de school niet over een medezeggenschapsstatuut en het bevoegd gezag weigerde een belangrijk deel van de kosten van de advocaat van de deelraad te vergoeden. De Ondernemingskamer over-woog dat een redelijke en op de praktijk afgestemde wetstoepassing meebrengt dat de Ondernemingskamer in een vordering tot naleving van de WMS, het bedrag van de verschuldigde kosten kan vaststellen. Het onverkort vasthouden aan het uitgangspunt van de WMS, dat de vaststelling van de kosten moet berusten op een faciliteitenrege-ling in het statuut, leidt volgens de Ondernemingskamer tot onwenselijke complicaties.

Die complicaties zijn bovendien onredelijk, omdat aldus als gevolg van een tekort-koming van het bevoegd gezag - bestaande uit het niet vaststellen van een faciliteiten-regeling - de MR in de verwezenlijking van zijn wettelijke rechten wordt belemmerd. De

15

* Waarvan 4 gevoegd behandeld