• No results found

Ontwikkelingen binnen surveyonderzoek

In document Huiselijk geweld in Nederland (pagina 34-37)

Wetenschappelijk surveyonderzoek, met een verantwoorde steekproef-trekking, een gestructureerde vragenlijst en aandacht voor non-respons, bestaat in 2012 een eeuw (De Leeuw, 2000). Bij de eerste surveys lag de nadruk op het gebruik van ‘face-to-face’ interviews. Door de snelle infor-matietechnologische en wetenschappelijke ontwikkeling in de tweede helft van de twintigste eeuw in combinatie met de toenemende kosten van to-face’ interviews, werd het aandeel van de traditionele ‘face-to-face’ interviews teruggedrongen door postenquête en telefonische interviews.

Na de opkomst van computertechnologie wordt sinds de jaren 1970, in eerste instantie bij telefonische interviews gebruikt gemaakt van het ‘Computer Assisted Telephone Interview’ (CATI). Na de jaren 1980 worden computers dermate klein, draagbaar en betaalbaar dat de computer wordt ingezet bij het afnemen van ‘face-to-face’ interviews (CAPI: Computer Assisted Personal Interview). In de CASI-methode (Computer Assisted Self Interview) is er geen rol meer voor de interviewer. CASI is in feite een geautomatiseerde schriftelijke vragenlijst. CASI wordt vaak ook toegepast binnen CAPI, bijvoorbeeld wanneer er in een CAPI-onderzoek persoonlij-ke of gevoelig liggende vragen worden gesteld. Voor deze gevoelig liggende vragen kan de geïnterviewde zelf op de draagbare computer de antwoor-den intypen. In het huiselijk-geweldonderzoek van 1997 is dit gebeurd. CASI wordt in eerste instantie gebruikt bij de zogenaamde ‘Disk-by-Mail’ surveys, waarbij respondenten een floppydisk met de geautomatiseerde vragenlijst krijgen toegezonden. Dat de floppydisk na het invullen door de respondent weer moet worden geretourneerd – evenals bij de aloude schriftelijke vragenlijst – draagt bij aan de non-respons. Door het internet ontstaat er een bijzondere vorm van CASI, CAWI (Computer Assisted Web Interview) (De Leeuw, 2000). CAWI kan op verschillende manieren worden toegepast: via een per e-mail toegezonden vragenlijst, via een niet op speciale doelgroepen gerichte vragenlijst die is geplaatst op een algemeen toegankelijke website en via een online panel. Online panels zijn samen-gesteld uit (grote) groepen mensen die (meestal) tegen een vergoeding meewerken aan vragenlijstonderzoek via het internet.

Sinds het begin van de 21ste eeuw komen online panels sterk op. Ten opzichte van andere dataverzamelingsmethoden zijn er met een online panel grote voordelen te behalen. Onderzoek via een online panel is snel-ler, goedkoper, de respondenten kunnen de vragenlijst invullen op een moment dat het hun uitkomt zonder dat er sprake is van tijdsdruk en zonder dat hun privacy in het geding komt en er kunnen foto’s en filmpjes in de vragenlijst worden opgenomen (o.a. De Leeuw, 2010; Stoop, 2010). In 2006 wordt in Nederland meer dan 50% van het markt- en opinieonder-zoek uitgevoerd via online panels (Ossenbruggen, Vonk, Vonk & Willems, 2008). Nederland heeft in 2006 relatief de meeste panels, meer dan twin-tig, en panelleden in de wereld (Ossenbruggen, Vonk & Willems, 2006). Redenen voor de snelle opkomst van het online panel in Nederland zijn: – Veranderde sociale regelgeving, waardoor marktonderzoekbureaus

interviewers in dienst moeten nemen. Dit leidt tot een kostenstijging van 30% (Havermans, 2003). Omdat de onderzoeksbudgetten niet nave-nant stijgen, moet worden gezocht naar goedkopere dataverzamelings-methoden.

– Een sterk dalende respons bij zowel ‘face-to-face’ als telefonisch onder-zoek, waardoor het meer tijd en geld kost om de gewenste netto steek-proefaantallen te halen. Het effect hiervan wordt versterkt door de ver-mindering van het aantal vaste telefoonaansluitingen (Scherpenzeel, 2009) ten koste van mobiele telefoonaansluitingen en een toenemend gebruik van geheime telefoonnummers (Stoop, 2002). Daarbij komt dat de vermindering van de vaste telefoonaansluitingen niet gelijk over de bevolking is verdeeld. Jongeren zijn vaak alleen nog telefonisch bereik-baar via de mobiele telefoon en niet meer via een vaste lijnverbinding (De Munck & Esmeijer, 2007).

– Een sterk stijgende toegang en gebruik van het internet. Onderzoek uit 2009 door Eurostat laat zien dat met een internettoegang van meer dan 90%, de Nederlandse huishoudens in Europa het best zijn aangesloten op het internet (Lööf & Seybert, 2009).

– Privacyregelgeving. Personen kunnen in registers aangeven dat ze niet telefonisch willen worden benaderd voor (markt)onderzoek. Voorbeel-den zijn het ‘Bel-me-niet’ register en het Infofilter dat sinds oktober 2009 voor de onderzoeksbranche is opgegaan in het MOA Onderzoek-filter. In november 2009 hadden al bijna 900.000 personen laten regis-treren dat ze niet willen worden gebeld voor (markt)onderzoek (MOA, 2009).

Omdat er in toenemende mate geluiden werden opgevangen over de ondermaatse kwaliteit van online panelonderzoek, werd in 2006 onder auspiciën van de marktonderzoekbrancheorganisatie MOA (Markt-OnderzoekAssociatie) een vergelijkend onderzoek onder 19 online panels uitgevoerd: het Nederlands Online Panel Vergelijkingsonderzoek

(NOPVO 2006) (Vonk, Ossenbruggen van & Willems, 2006). Het onder-zoek werd opgebouwd uit twee onderdelen. In eerste instantie werd een inventarisatie uitgevoerd onder alle online panels in Nederland naar de basiskenmerken van het panel zoals wervingsmethoden, wijze van belonen, aantal leden, gemiddelde respons, etc. Daarnaast werd uit ieder panel een zo representatief mogelijke steekproef getrokken van 1.000 panelleden die allen op hetzelfde moment dezelfde vragenlijst kregen voorgelegd. De resultaten van deze bevraging werden anoniem gerap-porteerd. De respons bij de diverse panels bleek erg verschillend uit te pakken, variërend van 19 tot 77%. De onderzoekers verklaarden deze spreiding door de wervingsmethoden van het online panel, de beloning en het panelonderhoud.

De meeste panels bleken een mix van wervingsmethoden te han teren, variërend van actieve werving, bijvoorbeeld door het uitnodigen van respondenten die al in ander telefonisch of schriftelijk onderzoek parti-ciperen en het gericht werven van respondenten met kenmerken die nog niet voldoende in het panel zijn vertegenwoordigd tot passieve werving, waarbij leden zichzelf kunnen aanmelden. Actief geworven leden bleken beter te responderen. Panels die hun leden vooral via spontane aan meldingen wierven, bereikten een gemiddeld lagere respons. Naast actieve werving bleek zekerheid over de beloning en het verwijderen van niet-responderende panelleden uit het panel tot hogere respons te leiden. Sommige panels bleken leden te handhaven die al meer dan een jaar niet hadden gerespondeerd en bleven hen benaderen voor deelname aan onderzoek.

Slechts zes panels slaagden erin een representatieve nettosteekproef te trekken volgens de Gouden Standaard-verdeling. De Gouden Standaard is ontwikkeld door MOA in samenwerking met het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek). De Gouden Standaard geldt als erkend ijkinstrument dat gebruikt kan worden voor het corrigeren van selectieve non-respons in surveyonderzoek. De Gouden Standaard is gebaseerd op de verdeling van de Nederlandse bevolking voor variabelen zoals geslacht, leeftijd, regionale spreiding, opleidingsniveau en etniciteit. Door vergelijking van de verdeling van de respons op deze variabelen met de verdeling volgens de Gouden Standaard, kunnen weegfactoren worden berekend. Zo kan worden bereikt dat de steekproef een afspiegeling is voor de Nederlandse bevolking voor de variabelen waarop is gewogen.

Uit het NOPVO-onderzoek bleek dat de verdeling van de leden van de online panels geen afspiegeling vormt van de Nederlandse bevolking. Voor alle online panels gold dat ouderen en allochtonen

onder-vertegenwoordigd waren. Panelleden waren bijna allemaal autochtoon. Allochtonen maakten slechts 1% uit van de panelleden terwijl dat voor een representatieve afspiegeling 9% zou moeten zijn. Om deel te kunnen

uitmaken van een online panel dienen de allochtonen de Nederlandse taal machtig te zijn.

De panelleden bleken vaak internetgrootgebruiker te zijn, ze waren bedui-dend vaker op het internet actief dan de gemiddelde gebruiker. Meer dan 60% van de panelleden was bovendien ingeschreven in meerdere panels, gemiddeld maakte een panellid deel uit van 2,7 panels. Van de in totaal circa 1,65 miljoen panelleden in Nederland waren er 900.000 unieke panelleden (Vonk et al., 2006).

2.5 Uitgangspunten bij de keuze van de onderzoeksmethoden

In document Huiselijk geweld in Nederland (pagina 34-37)