• No results found

Industrieel ontwerpen draagt bij aan de diffusie van technologie. Het ontwerpproces is te zien als een black box. Aan de ene kant gaan er gegevens over gebruikers in en aan de andere kant komt er een product uit (Poelman, 2005). In het ontwerpen van (toegankelijkheids)producten en diensten voor arbeidsbeperkten gaat er op dit vlak veel mis. Wanneer ontwerpers een bepaalt systeem ontwerpen, verzamelen zij gegevens over mogelijke gebruikers en komt er doormiddel van een associatieproces, met wat er technologisch mogelijk is, een product uit.

56 Bij dit ontwerpproces wordt er vrijwel geen rekening gehouden met groepen met specifieke eisen, zoals arbeidsbeperkten. Hierdoor wordt er bijvoorbeeld eerst een computer ontworpen en pas later de toegankelijkheidssoftware.

Toegankelijkheid van (bestaande) technologie is dus belangrijk. Respondent 5 (fysiek beperkt): “software moet toegankelijk zijn. Daarmee sluit je mensen zo uit. De samenleving wordt echt gedomineerd door computers. Als je daar geen gebruik van kan maken, je kunt je voorstellen dat je dan geen impact hebt”. Wanneer bestaande technologieën niet toegankelijk gemaakt worden, sluit je een grote groep arbeidsbeperkten in de samenleving uit. Respondent 5: “bij normale technologische ontwikkelingen, moet er gewoon rekening gehouden worden met mensen met een beperking. Geen treinen maken waar je niet met een rolstoel in kan. Geen software ontwikkelen waar je met een visuele beperking niet mee om kunt gaan”. De constatering van respondent 5 is bij het ontwerpen van producten vaak het geval. Er wordt een product ontworpen en pas later wordt er gedacht aan toegankelijkheidsaanpassingen, die vaak door een compleet ander bedrijf ontwikkeld worden. Dit bedrijf werkt weinig of niet samen met de oorspronkelijke ontwikkelaar van het product. Respondent 5: “als iedere architect in zijn hoofd iemand heeft met een beperking of heel veel verschillende beperkingen. Dat helpt. Dan hoeven er achteraf geen aanpassingen meer gedaan te worden”. Zoals respondent 5 aangeeft is het dus belangrijk dat bij het ontwerpproces al rekening wordt gehouden met gebruikers die niet op een reguliere manier met het product om kunnen gaan. Dit bespaart slecht functionerende aanpassingen achteraf. De oplossingen die achteraf bedacht worden, zoals het toegankelijkheidsprogramma Supernova, werken niet in iedere situatie. Zo werkt Supernova niet volledig op alle systemen en met elke software.

Ontwerpers zijn zelf niet altijd bewust van deze niet inclusieve manier van werken. Respondent 17, die zich bezighoudt met toegankelijkheidsvraagstukken binnen een belangenvereniging voor mensen me een beperking, zegt hierover: “het is een uitzondering, wanneer er met alles rekening wordt gehouden”. Volgens respondent 17 dien je uit te gaan van “universal design” (universeel ontwerpen). Bij “universal design” wordt een eindproduct zo universeel en inclusief mogelijk ontworpen. Respondent 18 die betrokken is in de ontwikkeling van toegankelijkheidssoftware zegt over inclusief ontwerpen: “in de industrie is het niet gebruikelijk om bezig te zijn met een inclusief ontwerp. De meeste ontwerpers zijn jong, tussen de 20 en de 30, en zijn bezig met een zo mooi mogelijk ontwerp. Zij zien mensen zoals zichzelf als eindgebruiker en vergeten hierin vaak dat misschien niet iedereen van het ontwerp gebruik kan maken”. Voor ontwerpers is het niet gebruikelijk om rekening te houden

57 met een beperkte eindgebruiker, omdat zij zichzelf vaak als doelgroep zien. Respondent 19 zegt: “bij Microsoft is een aparte afdeling in Amerika verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van alle producten. Zij zijn het minst gewaardeerde team binnen Microsoft, omdat ze het altijd moeilijker maken”. Rekening houden met de toegankelijkheid van producten is, zoals respondent 18 en 19 zeggen, dus niet ‘hip’ onder ontwerpers. Ontwerpers focussen zich voornamelijk op een zo mooi mogelijk product. Respondent 18: “er zijn een hoop ontwikkelaars gespecialiseerd in het toegankelijk maken van producten. Denk aan de trapliftenindustrie of ontwikkelaars van toegankelijkheidssoftware. Als deze ontwikkelaars met hun specialiteiten er al tijdens het ontwikkelingsproces bijgehaald worden, dan zorgt dit voor inclusievere eindproducten”. Zoals respondent 18 aangeeft, vinden er in de huidige situatie twee ontwerpprocessen los van elkaar plaats. Aan de ene kant is een groep bezig met het ontwikkelen van een mooi ontwerp. Aan de andere kant is een groep bezig die, los van de eerste groep, dit ontwerp achteraf toegankelijk probeert te maken. Als deze groepen verenigd worden levert dit al direct een inclusiever product op. Respondent 19 zegt: “toegankelijke soft- en hardware ontwikkel je door een goede fundering te bouwen. Als dat al niet strak staat, wordt het hoe dan ook een scheef huis met scheuren. Dat kun je oplappen, maar het blijft een slechte fundering”. Zoals respondent 19 aangeeft is het dus altijd beter om tijdens het ontwerpproces rekening te houden met de beperkte gebruiker. Het is lastig om van een slechte fundering een goede fundering te maken. Voor het ontwerpproces is het dus praktischer wanneer, terugkoppelend op respondent 18, toegankelijkheid en een mooi ontwerp in een proces verenigd worden.

Een andere oplossing voor een inclusiever eindproduct is een betere communicatie tussen productontwerpers en deskundigen binnen het vakgebied. Eerder zijn zorgen geuit over de geringe ervaringsdeskundigheid van jobcoaches. Jobcoaches die deze deskundigheid wel hebben kunnen in gesprek gaan met productontwerpers om tot inclusievere ontwerpen te komen. In de black box van het ontwerpproces gaan er verkeerde gegevens over gebruikers in, waardoor een ontoegankelijk product ontstaat. Deze verkeerde gegevens komen voort uit een gebrekkig inlevingsvermogen van productontwerpers, omdat zij in het ontwerpproces kijken naar een product dat door henzelf en hun eigen omgeving te gebruiken is. Deskundige jobcoaches kunnen aansluiten in dit associatieproces en voorkeuren van beperkte gebruikers met zich meebrengen. Doordat jobcoaches expertise over de samenleving met zich meebrengen, die bij productontwerpers ontbreekt, ontstaat er uiteindelijk een inclusiever eindproduct. Een andere vorm van deskundigheid vinden we in belangenorganisaties. De

58 vertegenwoordigers van deze organisaties praten vooralsnog alleen met de opdrachtgevers en niet met de ontwerpers zelf. Een directer contact tussen de ontwerper en deskundige vertegenwoordigers van belangenorganisaties kan zo ook tot een inclusiever eindproduct leiden.

Samenvattend wordt er in het ontwerpproces vaak geen rekening gehouden met gebruikers die vanwege hun beperking niet op een reguliere manier met het product kunnen werken. De toegankelijkheidsaanpassingen worden pas achteraf gedaan, waardoor deze niet volledig op het ontwerp aansluiten en het ontwerp vaak maar gedeeltelijk of op een omslachtige manier toegankelijk wordt gemaakt. Wanneer er bij het ontwerpproces al rekening wordt gehouden met de groep beperkten, bespaart dit vaak slecht functionerende (toegankelijkheids)aanpassingen achteraf. Daarnaast kan er samengewerkt worden met jobcoaches of vertegenwoordigers. Jobcoaches en vertegenwoordigers brengen bepaalde ervaringen die bij technologische ontwerpers ontbreken met zich mee. Zo kunnen jobcoaches en vertegenwoordigers helpen bij een inclusiever eindproduct.

59