• No results found

Tom ontwaakte den volgenden morgen in een rouwvolle stemming en bad z'n morgengebed voor 't Mariabeeld met buitengewonen ijver. Nu zag hij duidelijk in,

dat den vorigen avond alles zoo verkeerd was geloopen, omdat hij z'n moeder

ontloopen was, toen ze hem met de parasol wenkte. Hij was overtuigd, dat ze hem

dien avond beslist noodig had gehad, en hij mocht niet verwachten, dat O.L. Vrouw

een jongen zou bijstaan, die zich tegenover zijn moeder zóó slecht gedroeg. Wat hem

nog wel 't zwaarste drukte, was de herinnering, dat hij z'n belofte van nooit in bed

te lezen, gebroken had. Dat zat hem meer in den weg, dan de brief voor Pater v.

Beek, en hij maakte 't voornemen z'n moeder om vergiffenis te vragen, z'n belofte

te vernieuwen en ze nooit meer te breken, zoolang hij leefde. Hij maakte verschillende

plannen, om haar te laten zien, dat hij z'n gedrag oprecht betreurde en bracht

onverwijld 't eerste tot uitvoering. Hij ging namelijk naar 't waschhuis achter de

keuken en poetste niet alleen z'n eigen schoenen, maar ook die van 't heele huishouden,

zelfs een paar van vrouw Bastings. Dit laatste vooral mag gerust heldhaftig genoemd

worden. Vervolgens waschte hij z'n handen en ging naar de Mis. Hij diende de Mis

gewoonlijk in een kerk, die vastbij lag, en onderweg kwam hij op de gedachte om

te biechten te gaan als Pater van Kernebeek nog in z'n biechtstoel was. 't Was wel

niet de dag, waarop Tom gewoonlijk tot de H. Sacramenten naderde, maar hij voelde

dringend behoefte iets buitengewoons te doen. Misschien had hij wel groot kwaad

gedaan, dacht hij, toen hij z'n plechtige belofte had gebroken. Hij was er tenminste

niet gerust op.

Pater van Kernebeek was in z'n biechtstoel en vermoedelijk nog wel voor geruimen

tijd. Juffrouw Francisca Kellerman, een dame, die nog al lang van stof was, zat er

in. De booze geest, die ons altijd een boel meer of minder steekhoudende redenen

ingeeft, om ons van 't biechten af te brengen, blies Tom in, dat de Pater niet langer

biecht zou willen hooren, om op tijd de H. Mis te kunnen lezen; maar Tom hield

voet bij stuk. Hij ging na Juffrouw Kellerman in den biechtstoel en kwam er met een

verlicht hart uit. Pater v. Kernebeek was al lang z'n vertrouwde vriend; hij had Toms

vader in de Katholieke Kerk opgenomen en kende Tom al van af z'n eerste kindsheid.

Hij kende ook Mevr. Clementina en wist precies hoe de zaken stonden. Op zijn raad

ging Tom te Communie en keerde toen, ondanks de dreigende onweerswolken, die

boven z'n hoofd hingen, gelukkig en welgemoed naar huis terug, met tal van goede

besluiten en voornemens om zich te beteren.

Toen hij thuiskwam, was vrouw Bastings in de gang. Ze zei, dat z'n moeder zware

hoofdpijn had en dat ze niet zou komen ontbijten. Bij deze tijding werd hij wat

moedeloos. Angstig informeerde hij, of 't heel erg was, en vrouw Bastings stelde

hem geenszins gerust.

‘Je kunt nooit weten, Tom,’ zuchtte ze met een lijkbiddersgezicht. ‘Daar liggen

er al heel veel in 't graf, bij wie de ziekte ook maar met hoofdpijn begonnen is,’

voegde zij er bij. Toen ging ze zuchtend naar de keuken om Toms ontbijt klaar te

maken.

Tom kende vrouw Bastings te goed om zich veel aan te trekken van haar donkere

vermoedens. Hij had alleen maar spijt, dat hij z'n moeder niet zou kunnen spreken,

want zoo graag zou hij alles goed willen maken en daar zou dan niets van kunnen

komen. Van den anderen kant echter zou z'n moeder, als ze niet beneden kwam,

waarschijnlijk wel vergeten, hem den brief aan Pater van Beek mee te geven, en dat

was toch weer in z'n voordeel. Hij

had nog nooit zoo'n brief hoeven af te geven en die affaire verontrustte hem geen

beetje. Mevr. Clementina's eigenaardige wijze van zich uit te drukken, kon, zoo dacht

hij bij zich zelf, wel eens aanleiding geven tot misverstand en oorzaak zijn, dat er

een slechtere beteekenis aan werd gegeven dan bedoeld was. Terwijl hij zoo alleen

zat te ontbijten, probeerde hij z'n les nog eens over te kijken, wat niet overbodig was,

daar hij den vorigen avond onder de studie te veel was afgeleid. Maar ook nu nog

was hij meer met den gevreesden brief dan met z'n werk bezig. Na 't ontbijt had hij

nog een half uur, vóór hij naar school moest; maar in plaats van zich in z'n werk te

verdiepen, ging hij naar 't atelier om te zien, of hij daar van dienst kon zijn.

Vrouw Bastings had de kamer al geveegd. Hij zette daarom de stoelen netjes op

rij tegen den muur, en toen hij zag, dat de bloemen op Moeders bureau zoo goed als

verwelkt waren, bracht hij ze buiten en deed er versche in, die hij in den tuin uitzocht.

Vervolgens begon hij de penseelen, die dat noodig hadden, schoon te maken. Nog

was hij met dat boetewerk bezig, toen z'n moeder binnen kwam. Ze droeg 'n

morgenjapon van geraniumkleurige stof met zwart fluweel afgezet. Vrouw Bastings

had niet overdreven: Mevr. Clementina had zware hoofdpijn; ook had de morgenpost

twee rekeningen gebracht en tevens een aanmaning dat 't gas en de waterleiding

moesten betaald worden. Toms brutaliteit van den vorigen avond had haar erg

opgewonden en een vluchtige lezing van den prulroman ‘De bloedvlek op den

rotsblok’ tijdens den slapeloozen nacht hadden er allemaal toe bijgedragen om haar

kwaden luim nog te vergrooten. Ze kwam binnen met den aanstootelijken roman

tusschen duim en wijsvinger. Ze droeg hem met uitgestrekten arm voor zich uit, alsof

ze bang was voor besmetting.

‘Wat voer je daar uit met mijn penseelen, Thomas?’ blafte ze haar zoon toe. ‘Blijf

maar van mijn dingen af!’

‘Ik was ze voor u aan 't schoonmaken,’ verontschuldigde Tom zich deemoedig,

ofschoon die onverwachte uitval hem allen moed benam. Mevr. Clementina gaf geen

antwoord, zette zich driftig voor haar schrijfbureau en trok verschillende schuifladen

open. 't Was een ongunstig oogenblik; maar Toms goed voornemen was sterk en de

tijd kostbaar. Zonder eenige inleiding kwam 't er plotseling uit:

‘'t Spijt me mama, dat ik in bed gelezen heb.’

‘Goed, ik wil 't hopen, Thomas,’ zei z'n moeder. ‘Als ik 't niet met m'n eigen oogen

gezien had, zou ik 't nooit van je gedacht hebben. Daar, neem dat ellendig boek mee

en geef 't aan Pater v. Beek. Ik ben benieuwd, wat hij er van zeggen zal.’

‘Ik zal 't nooit meer doen, wezenlijk niet,’ verzekerde de arme Tom, terwijl hij z'n

tranen afdroogde; maar Mevr. Clementina was te boos en verontwaardigd, om zich

tot medelijden te laten bewegen.

‘Ik hoop, dat je 't nooit meer doet, Thomas. Maar hoe zal ik dat weten? Ik kan je

niet meer vertrouwen, dat is 't ergste; ik kan m'n eenigen zoon niet meer vertrouwen,

als hij me plechtig belooft, iets niet meer te doen. 't Dient nergens voor te schreien

als een klein kind. Ik zal me niet laten bewegen en je zult er nu zoo gemakkelijk niet

afkomen. Ga daar maar eens zitten en schrijf precies op, wat ik zeg.’

Zij stond op en wees Tom met majestueuze handbeweging naar den stoel, waar

zij eerst op gezeten had. Tom deed, wat hem gezegd werd; hij ging zitten en veegde

opnieuw z'n tranen af. Vóór hem op 't schrijfblad lag een fijn crême-kleurig vel

postpapier, waarop bovenaan in den linkerhoek met kunstig uitgevoerde wijnroode

letters te lezen stond: ‘Villa Blanca, Begoniaweg’.

‘ZeerEerw. Heer,’ begon Mevr. Clementina plotseling en Tom keek verrast op,

hopend, dat hij met deze plechtige aanspreking bedoeld zou zijn, en dat eindelijk

vrede en vergeving in uitzicht waren. Maar z'n moeder beantwoordde

den blik met een ernstig, streng gezicht en beval: ‘Schrijf ZeerEerwaarde met een

hoofdletter,’ en Tom begreep, dat die aanspreking niet hem, maar Pater v. Beek gold.

‘Mijn zoon Thomas,’ ging Mevr. Clementina verder, die met gekruiste armen daar

als een onbeweeglijk standbeeld stond, ‘kwam gisteren avond om elf uur thuis,

komma,