Ze ontwikkelde zich snel en heelemaal naar wensch. Z'n tante kwam met een kaars
de trap op, sloop op haar teenen in de kamer, terwijl ze haar hand bij wijze van scherm
voor 't licht hield. Alex hield zich niet alsof hij sliep, maar zette z'n oogen wijd open
en trachtte flauwtjes te glimlachen.
‘Hebt u een prettigen dag gehad, tante?’ vroeg hij zoo lief als hij maar kon.
‘Ja, lieveling,’ antwoordde z'n tante. ‘Maar waarom
slaap je niet?’ Ze kwam wat dichter bij en legde haar hand op z'n voorhoofd. ‘Och,
wat ben je heet, Alex!’ riep ze verschrikt uit. ‘Ben je niet goed, mijn jongen?’
‘Ja.... toch wel, tante,’ zei Alex met eenige aarzeling.
met den thermometer als een sigaret tusschen z'n lippen!
Lange ervaring had hem geleerd, dat dit steeds de gewenschte uitwerking had.
‘Maar ik heb 't toch een beetje heet,’ voegde de leelijke, kleine huichelaar er bij. Z'n
tante hield hem voor een zwak kind, en van deze omstandigheid trok hij, als dit te
pas kwam, partij en wel op de afkeurenswaardigste wijze.
‘Maar Alex,’ riep z'n tante, die dadelijk in de val liep, ‘je hebt, hoop ik, toch geen
kou gevat? Ik zal even de
temperatuur opnemen.’ Ze ging haastig de kamer uit en was zóó weer terug met een
thermometer, dien ze Alex onder de tong stak. Daar lag hij nu in bed, met den
thermometer als een sigaret tusschen z'n lippen. Hij had zich moeten schamen, maar
daar dacht hij helaas niet aan. De riemen van het grootste koffer van kapitein Mooren
zouden, volgens mij, hier beter op d'r plaats geweest zijn als een thermometer.
Tot Alex' teleurstelling was de temperatuur normaal; hij had al stilletjes gehoopt
's anderendaags uit school te mogen blijven. Mevr. van der Aa voelde zich heel wat
opgelucht. - ‘Ik zal je een verfrisschenden drank geven, Alex,’ zei ze. Ze ging heen
om den drank klaar te maken. Enkele minuten later was ze weer terug bij Alex, die
wat dronk en spoedig daarop vreedzaam insliep. Ze was, zooals de meeste
ongetrouwde tantes, een beste, goedige ziel; maar je zult begrijpen, dat Mevr. Mooren
de methode afkeurde, volgens welke Mejuffr. van der Aa haar veelbelovenden neef
opvoedde.
-Intusschen speelde zich in het huis daarnaast, nummer 5, een heel andere scène
af. Willems afwezigheid werd eerst bij 't avondeten opgemerkt en Theo, die daarover
aangesproken werd, kon geen opheldering geven.
‘Ik weet niet, wat den jongen tegenwoordig scheelt,’ zei Mevr. Mooren nadenkend.
‘Ik zal hem een goede straf moeten geven, die hem heugen zal. Zoo kan 't niet langer
meer.’
Er was heel wat noodig om Mevr. Mooren uit d'r humeur te brengen; toen 't echter
tijd werd voor 't avondgebed en Willem nog niet opdaagde, begon ze bezorgd te
worden. Theo werd uitgestuurd om te zien, of hij nog niet kwam. 't Kleine grut der
familie, d.w.z. Suzanna en de kinderen onder haar, waren intusschen naar bed gegaan,
en toen Theo onverrichterzake terugkwam en vertelde, dat hij tot vast bij de school
geweest was, zonder een spoor van Willem te ontdekken, heerschte er algemeene
verslagenheid.
Men hield familieraad om te beslissen, wat er gedaan moest worden. De zitting was
nog in vollen gang en ze waren bijna tot 't besluit gekomen, Theo nog eens de straat
op te sturen om er den surveilleerenden agent over aan te spreken, toen de huisbel
heel bescheiden overging.
‘Breng hem hier binnen, Theo!’ zei Mevr. Mooren streng, en Theo, bewust van
zijn persoonlijke gewichtigheid, ging de kamer uit om den misdadiger te arresteeren.
‘Ben ingesloten geweest, kan er niets aan doen,’ hijgde Willem er met moeite uit,
zoodra de deur open was.
Theo zei niets, maar deed zwijgend de deur weer dicht. Hij had zich voorgenomen,
dit waardig stilzwijgen tot 't eind te bewaren; maar toen hij Willem in z'n gescheurd,
met stof en slijk bevuild plunje zag, riep hij verschrikt uit: ‘Lieve hemel, Willem!
Wat heb je toch uitgehaald?’
‘Ik kan 't niet helpen,’ hijgde Willem. ‘Ben ingesloten geweest. Kan ik een andere
jas aantrekken?’
‘Ik moet je dadelijk binnen brengen, Willem,’ antwoordde Theo, terwijl hij z'n
broer stevig bij den arm pakte. ‘Jongen, jongen, wat zul j'er langs krijgen, als ze de
scheur ziet!’ Met deze troostende woorden bracht hij z'n gevangene door de gang in
de kamer, waar de familieraad bijeen zat.
‘Hier is hij, moeder,’ diende Theo hem aan. ‘Hij zegt, dat hij ingesloten is geweest.’
‘Zoo, zoo, deugniet!’ begroette Mevr. Mooren den armen zondaar op strengen
toon. ‘Dat is een mooie tijd om thuis te komen, vin' je niet?’ Toen zij z'n jas zag, ('t
was een nieuwe jas, niet een afgedankte, waar Theo uitgegroeid was), brak de storm
los. Wie ooit zoo'n storm over zich heeft voelen heengaan, kan zich daarvan een
voorstelling maken; wie nooit zoo'n storm doorstaan heeft, kan ik dien niet met
woorden beschrijven. Ook twijfel ik, of Willem 't graag zou hebben, dat we alle
bizonderheden haarfijn wisten. 't Is voldoende op te merken, dat hij zich dien nacht
in slaap schreide, onder de dekens natuurlijk, want
Theo mocht hem niet hooren. Hij schreide niet, omdat hij geen avondeten had gehad,
want een goede, oudere zuster had een en ander bij elkaar gescharreld en stilletjes
boven gebracht; ook niet om de geweldige straf, die hij gekregen had, maar enkel
en alleen, omdat de gevreesde slag gevallen was: Hij mocht, bij 't binnenloopen van
de ‘Sumatra’, z'n vader aan de haven niet gaan afhalen. Hij zag al in z'n verbeelding,
hoe de kapitein vanaf de kommandobrug z'n familie aan den wal 't welkom toewuifde
en naar Willem zocht, en Willem zou daar niet zijn. Z'n hart kromp ineen, als hij
dacht aan dat laatste onderhoud in de kajuit van den kapitein. En daar we nu eindelijk
een zwarten broeder gevonden hebben, wien 't met zijn berouw ernst was, zullen we
't verslag over dezen noodlottigen dag sluiten.
In document
Richard P. Garrold, De Zwarte broeders · dbnl
(pagina 134-139)