‘Hij wil ons niets zeggen, Willem,’ riep Potters hem toe. ‘Probeer eens, of jij er
iets uit kunt krijgen!’
Willem voelde z'n hart geweldig bonzen; maar hij wist zich te beheerschen en
antwoordde vastberaden: ‘Dat is niet noodig. Ik weet zelf alles.’
De kring sloot zich nauwer om hen heen. Nu zouden ze er eindelijk toch iets meer
van te weten komen; zoo leek 't tenminste. Tom had zeker tegen Willem alles in
vertrouwen verteld.
-‘Toe, Willem, spreek op! Heeft hij je iets verteld?’ riep er een, die ongeduldig
werd. Willem stond nu vlak naast Tom. Hij voelde, hoe Toms heete hand de zijne
zocht. Een oogenblik talmde hij; maar toen zei ie kordaat, ofschoon hem de tranen
in de oogen kwamen:
‘Ik was er óók bij, net zoo goed als Tom.’
Bij deze woorden week de troep onwillekeurig achteruit; ze stonden alleen, hand
aan hand. Eenige oogenblikken bleef alles doodstil.
‘Iemand moest z'n broer maar eens gaan roepen,’ riep er eindelijk een, en
vermoedelijk volgde iemand dien raad op; want kort daarna kwam Theo. Hij kreeg
rechts en links vrijen doortocht en stond weldra tegenover Willem en Tom.
‘Wat moet dat beteekenen, Willem?’ vroeg hij, ‘was jij gisteren avond bij
Fennema?’
‘Ja, Theo,’ antwoordde Willem verlegen. Hij was blij, dat 't er uit was, en sloot Toms
hand nog vaster in de zijne.
‘En jij hebt er dus ook schuld aan, dat ie verongelukt is?’ vroeg Theo verder.
Willem knikte.
‘Zeg Mooren,’ klonk een stem uit den troep, ‘hij zegt dat hij er net zoo goed bij
is geweest als Tom.’
‘Wat moet jij, lummel, zie dat je wegkomt!’ zei Theo, terwijl hij zich plotseling
omkeerde. Ze gingen nauwelijks een pas achteruit. Eerst toen Theo een paar flinke
meppen uitdeelde, maakten ze meer plaats.
‘Weet Papa Jan dat ook, Willem?’ Theo praatte nu vertrouwelijker. Willem schudde
van neen.
‘Goed, dan ga je nu naar hem toe om 't te zeggen. Tom kan ook meegaan. Theo
ging voorop, en Tom en Willem volgden hem gewillig. Toen ze de speelplaats achter
zich hadden, bleef Theo opeens staan.
‘Hebben anderen 't uitgebracht of heb je vrijwillig bekend, Willem,’ vroeg hij,
maar Willem gaf geen antwoord.
‘Hij heeft 't heelemaal vrijwillig gedaan,’ kwam Tom hem te hulp. ‘Is 't niet zoo,
Willem?’
Willem veegde z'n oogen uit om geheel onverklaarbare redenen.
‘Vader zal blij zijn, als ie dat hoort,’ zei Theo en liep weer door.
Pater v. Beek was op z'n kamer en scheen niet verwonderd, toen Willem z'n
bekentenis aflegde. En Willem deed z'n bekentenis niet ten halve. Hij verklaarde
eerlijk, dat hij de voornaamste schuld had, omdat hij Fennema z'n laars niet
teruggegeven had; zelfs de besmeerde borden bracht hij er bij te pas, ofschoon deze
zaak nu onbeduidend en van geen belang scheen. Pater v. Beek zei, dat hij zooeven
Fennema was wezen opzoeken. De arme jongen leed veel pijn en de dokter kon nog
niet zeggen, of er ernstig gevaar was. In den loop van den middag zou een tweede
onderzoek plaats hebben. Toen stuurde de Pater ze weg en zei, dat ze niet naar de
speelplaats terug hoefden
te gaan. Toen ze aanstalten maakten om de kamer uit te gaan, gaf hij Theo een teeken,
dat hij blijven zou.
‘Theo,’ zei hij, toen ze weer alleen waren, ‘je moet je broertje in deze zaak helpen.’
Hij sprak zóó ernstig, dat Theo onthutst opkeek.
‘Zou Fennema sterven, Pater?’ vroeg hij angstig.
‘Ik hoop en bid O.L. Heer, dat hij in 't leven blijft,’ zei Pater v. Beek. ‘Maar hij is
zwaar gekwetst, de arme jongen, en als de dokter goed gezien heeft, staat 't zeer
slecht met hem. 't Zou een verschrikkelijke slag zijn voor Willem, als 't tot 't uiterste
kwam. Je kunt je moeder alles vertellen; maar Willem mag vooreerst niet weten, dat
er gevaar bestaat.’
‘Zou ie voor 't gerecht moeten komen?’ vroeg Theo angstig.
‘Ik denk van niet,’ hernam de Pater. ‘Maar hij zal zich 't ergste verwijten, en op
zijn leeftijd is 't moeilijk de zaken nuchter te beschouwen.’
‘Hij heeft 't uit eigen beweging bekend,’ zei Theo. ‘Een heele boel jongens zouden
dat niet gedurfd hebben.’
‘Maar de jongens van kapitein Mooren wel,’ zei Pater v. Beek glimlachend, en
Theo glimlachte ook. Pater v. Beek en kapitein Mooren waren oude vrienden.
‘Wanneer wordt het schip terugverwacht?’
‘Pas over een maand, Pater,’ zei Theo, en Pater v. Beek zuchtte.
‘Goed, trek je den jongen wat meer aan, Theo, en ook dien anderen tobberd, als
je kunt. Hij heeft net als Willem dringend behoefte aan hulp.’
Theo beloofde 't en ging diep bedroefd weg. Velen van jullie zullen misschien
gedacht hebben, dat Theo en Willem niet erg veel van elkaar hielden; maar zulke
voorvallen zijn ware openbaringen.
Toen de morgenklassen uit waren, wachtte hij Willem op en bood zich aan om ze
thuis eerst op de hoogte te brengen. Willem nam dezen dienst dankbaar aan. 't Eerste
samentreffen met z'n moeder was een van de dingen, waar hij op 't oogenblik 't meeste
In document
Richard P. Garrold, De Zwarte broeders · dbnl
(pagina 164-167)