• No results found

VAN DE ONRECHTVAARDIGE OORLOGEN, WELKE DE ROMEINEN DE ALBANERS AANGEDAAN HEBBEN, EN VAN DE VICTORIE, DIE ZIJ,

ALLEEN UIT BEGEERTE OM OVER ANDEREN TE HEERSEN, GEZOCHT EN VERKREGEN HEBBEN.

Maar wat is er na Numa geschied onder de andere koningen? En met welke grote moeilijkheid, niet alleen ten aanzien van zichzelf, maar ook ten aanzien van de Romeinen, zijn de Albaners ten oorlog geroepen en opgemaakt? Hoe vele nederlagen, alzo de vrede van Numa door haar langdurigheid in kleinachting was gekomen, zijn daar geweest aan beide zijden, zowel ten aanzien van de Romeinse als van de Albaanse heerkracht? En welke grote vermindering en afneming is daardoor gekomen van die beide steden. Ondertussen, deze stad Alba, welke Ascanius, de zoon van Eneas, gesticht heeft, is meer de moeder van Rome geweest dan zelfs Troje. Deze stad nochtans is van koning Tullius Hostilius getergd geweest tot oorlog en mitsdien genoodzaakt geweest met hem te strijden.

Nu, strijdende heeft zij de Romeinen beschadigd en is ook zelf beschadigd geworden, hetwelk zolang duurde, dat zij door gelijk verlies van veel strijden eindelijk onder elkaar derhalve verdriet kregen. Daarom hebben zij wederzijds goedgevonden, dat zij de uitkomst van die oorlog in de waagschaal zouden stellen met drie gebroeders welke zij van weerszijden drie tegen drie zouden nemen. Derhalve aan de Romeinse zijde zijn daar voortgekomen drie Horatiussen, en aan de Albaanse zijde drie Curiatiussen; doch door de drie Curiatiussen zijn daar twee Horatiussen verslagen. En aan de andere zijde wederom zijn door de éne overgebleven Horatius de drie Curiatiussen overwonnen en gedood. Zo dan heeft Rome de victorie behouden, doch met zulk een nederlaag in die uiterste strijd, dat van zes levende mensen slechts één weer behouden thuis is gekomen. Maar aan weerszijden, wie had de schade en het verlies? Wie had de droefheid en moeilijkheid anders dan het geslacht van Eneas, dan de nakomelingen van Ascanius, dan de nazaten van Venus, dan de neven en achterkinderen van Jupiter? Want voorwaar, deze oorlog is meer geweest dan een burgeroorlog, terwijl een stad, die dochter was, oorlog gevoerd heeft met een stad, die haar moeder was. En benevens de voorgaande moeilijkheden, die voorgevallen zijn in deze drie gebroeders strijd is ook nog een ander gruwelijk en verschrikkelijk kwaad bij gekomen. Want daar deze beide volkeren tevoren vrienden en buren waren, en ook bloedverwanten, zo was het ook daarom geschied, dat de zuster van de Horatiussen ondertrouwd was aan een van de Curiatiussen, en daar benevens is ook daarop gevolgd, alzo haar broeder met de victorie weeromkwam, dat zij, in zijn handen enige geplunderde dingen van haar bruidegom gezien hebbende, geschreid en geweend heeft, en omdat zij derhalve schreide en weende, dat zij ook door haar eigen broeder gedood is.

Voorwaar! veel beter en menselijker, naar mijn oordeel, is geweest de liefde en genegenheid van deze enige dochter, dan daar is geweest de genegenheid en natuurlijkheid van het hele Romeinse volk, want omdat zij bedroefd was vanwege haar man, aan wie zij verknocht was door ondertrouw, en daarenboven ook bedroefd vanwege haar broeder, omdat hij gedood had degenen, aan wie hij zijn zuster toegezegd had; ik meen dat zij geenszins daarin is te beschuldigen geweest, dat zij geweend en. geschreid heeft. En alzo is het, dat men ook leest bij Virgilius van de godvruchtige Eneas, dat hij prijselijk geweend heeft over zijn vijand, die hij nochtans met eigen hand gedood had.

Alzo heeft ook Marcellus zich over de stad Syracuse, welker schoonheid en heerlijkheid hij bemerkte, dat door zijn geweld zeer haastig vernield was, met wening ontfermd. Ik bid u, laat ons zoveel verwerven van onze menselijke genegenheid, dat nl. een vrouw, buiten alle schuld van misdaad, beweend heeft haar bruidegom die door haar broeder gedood was, des temeer alzo enige

dan, ten tijde toen deze vrouw beweende de dood van haar bruidegom, die hem aangedaan was van haar broeder, als toen verheugde zich Rome vanwege de oorlog, die zij met verlies van zo vele mensen gevoerd had tegen die stad, welke haar moeder was, en daarenboven verblijdde zij zich zeer vanwege de overwinning, die zij verkregen had met grote bloedstorting van zo vele nabestaande vrienden van weerszijden. Naardien dit zo is, wat wil men ons voorwerpen, de naam van lof en van victorie, die men gezocht heeft? Derhalve om daarover recht te oordelen, laat al de verhinderingen van hun razende en uitzinnige mening ter zijde gesteld worden, en laat al hun daden naakt en bloot aangezien worden, naakt en bloot overlegd worden, en ook naakt en bloot beoordeeld worden. Daarenboven laat de zaak van Alba bepleit worden, gelijk te voren het overspel van Troje bepleit is: voorwaar! daar is geen zodanige zaak en er wordt geen dergelijke gevonden. Want in deze oorlog heeft Tullus geen andere reden gehad, dan dat hij de vertraagde en ongeoefende mannen tot oorlog en de heerkrachten, welke in vergetelheid van alle Triomfen gekomen waren, door dit middel wederom tot de wapenen wilde opwekken. Daarom alleen is er door bondgenoten en bloedverwanten zulk een gruwelijke oorlog aangericht, welke grote onbehoorlijkheid Sallustius alleen in het voorbijgaan aanroert; want alzo hij kort verhaald had de oude tijden en die ook geprezen had, omdat ‘s mensen leven toen zonder enige begeerlijkheid doorgebracht werd en mitsdien een ieder vergenoegd en tevreden was met het zijne. Voorts zegt hij:

maar daarna, toen Cyrus in aanzien was, en de Lacedemoniërs en Atheners in Griekenland steden en volkeren begonnen te overwinnen en aan zich onderdanig maakten, kort daarna, begon men ook de begeerte om over anderen te heersen voor een genoegzame oorzaak tot oorlog te houden, en verder begon men te menen, dat de grootste eer en heerlijkheid bestonden in het grootste rijk. En voorts gelijk hij verder aldaar voorgenomen heeft te zeggen: het is mij genoeg, dat ik dusverre zijn woorden gesteld en verhaald heb. Zo dan, die begeerte van over anderen te heersen, doet groot kwaad onder het menselijk geslacht, en bederft en vermorzelt het geheel. En door die kwade begeerlijkheid is Rome toen helemaal overwonnen geweest, toen het zich verheugde omdat het Alba overwonnen had, en verder toen het de lof van zijn gruwelijke daad een eer en heerlijkheid noemde.

Want de zondaar, gelijk onze schriftuur zegt, wordt geprezen vanwege de begeerlijkheden van zijn gemoed, en die kwade zaken verhandelt, wordt geroemd. Derhalve laat deze bedrieglijke dekmantels en deze loze pleisterkalk van de zaken afgenomen worden, opdat men die mag zien en bekennen met een oprecht oordeel. En laat voortaan niemand tegen mij zeggen, die en die is groot, overmits hij met deze of met een ander gestreden en die ook overwonnen heeft. Want de scherm vechters vechten mee en overwinnen elkander, en hun wreedheid verkrijgt verering van prijs en lof.

Maar evenwel meen ik, dat het beter is straf te lijden vanwege blohartigheid, dan de eer van zodanige wapenen te verwerven. En voorwaar bij voorbeeld, indien enige schermvechters op de schermplaats kwamen om tegen elkaar te strijden, en dat de één was de zoon en de ander de vader, wie zou zodanig schouwspel kunnen aanzien en verdragen? Wie zou ze niet van elkander rukken en wegnemen? Naardien zulks zo is, hoe kan dan die strijd der wapenen eerlijk zijn, daar twee zo nabestaande steden tegen elkander strijden, waarvan de ene de moeder is van de andere? Of is er daarom onderscheid te rekenen, terwijl deze twee steden geen zekere schermplaats hadden? Of anders, terwijl zij brede en wijde velden hadden, die zij vervulden, niet met de dode lichamen van twee schermvechters, maar die zij vervulden met zeer vele doden van beide volkeren? Of ook, omdat deze gevechten besloten werden, niet met enig rund schouwhof, maar met de gehele ronde wereld? Maar ondertussen is toen bij de levenden, en nadien bij de nakomelingen, zover als het gerucht zich strekt, een gruwelijk en schandelijk schouwspel nagelaten. Doch aangaande de Goden, welke voorstanders waren van het Romeinse Rijk, en die toen aanschouwers waren van dit strijden,

evenwel gelijk van de spelen en het strijden op het schouwhof, deze leden mede geweld en ongelijk, zolang totdat de zuster van de Horatiussen, welke weende omdat de drie Curiatiussen gedood waren, mede als een derde aan de andere zijde door het zwaard van haar broeder gedood, is, en bij haar twee omgebrachte broederen gevoegd zijn, want zulks moest daarom wezen, opdat Rome, hetwelk de victorie had, niet minder doden zou hebben dan Alba. Tot een getuige van de vrucht der victories is men eindelijk daartoe gekomen, dat men de stad Alba helemaal verwoest en omgekeerd heeft: een stad nochtans, alwaar Trojaanse Goden als in hun derde plaats metterwoon gekomen waren. Want eerst waren zij binnen Ilium, hetwelk de Grieken omgekeerd en verwoest hebben, vandaar zijn zij vertrokken naar Lavinium, alwaar koning Latinus de vreemde en vluchtende koning terneder gesteld had, en vandaar waren zij alhier gekomen, doch mogelijk, volgens hun gewoonte, waren zij toen mede vandaar vertrokken, en daarom is het gekomen, dat die stad mede verwoest is.

Want al de Goden aan welke het Rijk bestond, waren mogelijk geweken uit hun tempelen en hadden hun altaren verlaten. En ziet! ten derden male waren zij vertrokken, opdat Rome als een vierde stad met alle voorzichtigheid en zekerheid hun zou mogen toevertrouwd worden. Maar welk een wonderlijke zaak! Alba mishaagde hun, alwaar Amulius de heerschappij had, nadat hij zijn broeder verjaagd had, en Rome daarentegen behaagde hun, alwaar Romulus de heerschappij had, nadat hij zijn broeder gedood had. Maar zeggen zij, eer Alba verwoest werd, is de hele burgerij dezer stad overgezet binnen Rome, opdat alzo van twee steden één stad zou worden. Zeer wél! En genomen, dat het alzo geschied is, evenwel is de stad, die het Rijk van Ascanius was, en de derde woonplaats van de Trojaanse Goden, en daar benevens de moederstad van het Romeinse volk, verwoest en omgekeerd, zelfs van Rome, dat haar dochter was. Intussen is er van weerszijden veel bloed gestort, eer het daartoe gekomen is, dat de overblijfselen der oorlogen een jammerlijke en bedroefde samenmenging konden maken van twee volkeren tot één. En wat zou ik verder al kunnen verhalen, indien ik in het bijzonder wilde spreken van hetgeen onder de andere koningen verhandeld is! Hoe vaak zijn dezelfde oorlogen vernieuwd, welke door de victories schenen geëindigd te zijn!

En met welke zware nederlagen zijn dezelfde oorlogen telkens weer volvoerd en volbracht! En hoe vele oorlogen zijn daar telkens wederom, niettegenstaande zo menig verbond en zo menige gesloten vrede ontstaan, tussen de schoonvaders en schoonzonen en tussen hun geslacht en hun nakomelingen! Van welke ellende en moeilijkheden dit onder andere geen klein teken en getuigenis is nl., dat er niemand van al de koningen geweest is, die de poorten van de oorlog gesloten heeft, want de oorzaak van zulks is, dat niemand van hen onder zo vele beschermende Goden zijn Rijk in vrede bezeten heeft.

HOEDANIG HET LEVEN EN UITEINDE DER ROMEINSE KONINGEN IS