• No results found

Het gaat ongetwijfeld te ver om de Diepenveense voorkeur voor het vitengenre volledig te verklaren uit dit mentaliteitsverschil, maar er bestaat toch wel enig verband

Het klooster Diepenveen is een belangrijke drager van de vrouwelijke traditie van

de hervormingsbeweging van de Moderne Devotie, net zoals het Meester-Geertshuis.

Wanneer deze gemeenschappen hun geschiedenis gaan vastleggen, kiezen zij een

literaire vorm die hun geestelijke idealen het best tot hun recht doet komen. Het

zusterboek laat treffend zien hoe een succesvolle spirituele gemeenschap is

opgebouwd uit individuele personen, vaak pioniers, die zichzelf weten te overwinnen.

Bethanië zou ook nooit zonder het idealisme van enthousiaste individuen tot

ontwikkeling zijn gekomen, maar dat weegt kennelijk veel minder zwaar in het beeld

dat dit klooster van zichzelf had of wilde uitdragen. De kroniek van Bethanië schetst

ons een zelfbewuste kloostergemeenschap, die trots is op wat zij van jaar tot jaar

bereikt heeft. Een eventueel hervormingsideaal maakt van dat zelfbewustzijn geen

deel uit.

1. Een overzicht van de vitenliteratuur uit de IJsselregio, het kerngebied van de Moderne Devotie, en een studie naar enige functionele aspecten daarvan biedt Scheepsma 1996a. Over de functionaliteit van deze literaire vorm Vekeman 1989.

2. Een typologie van het devote zusterboek, gebaseerd op de boeken uit het Meester-Geertshuis en Diepenveen, in Scheepsma 1995a. Naast het Diepenveense zusterboek (daarover bijlageII,

Het zusterboek van Diepenveen) zijn specimina bekend uit het Meester-Geertshuis in Deventer

(De Man 1919 editeerde handschriftG), het Lamme-van-Diezehuis in Deventer (Spitzen 1875 gaf alleen de vite van Andries Yserens uit; nadien is het handschrift verdwenen), het klooster Sint-Agnes in Emmerik (deel-edities bij Liesen 1891 en Hövelmann 1971; A. Bollmann te Münster bereidt een integrale uitgave voor naar een handgeschreven kopie van het in de Tweede Wereldoorlog vernietigde handschrift; een kopie van dit afschrift wordt nu bewaard als Leiden, UB,FACS UB, A 203), en mogelijk had het Buiskenshuis in Deventer eveneens een zusterboek, maar ook dat is verloren gegaan. Over de devote zusterboeken als literair genre zie Jongen & Scheepsma 1993, 296-299, Scheepsma 1995a, Scheepsma 1996a en Scheepsma 1996b. - Sterk verwant met deze zusterboeken is in ieder geval de kroniek van Sint-Agnes in Gent (daarover § 2.3, n. 60). Een overzicht van andere meer of minder verwante (historiografische) teksten in Jongen & Scheepsma 1993, 468 n. 10 en Scheepsma 1996a, 335 n. 27. Daar niet opgenomen is hs. Brussel,KB,II517 (3676), een kroniekje van de abdij van Sint-Trudo over 1475-1480; Sint-Trudo nam tussen 1456-1459 de Windesheimse observantie aan (ed. Huyghebaert 1953; zie verder § 2.1, n. 8).

3. Nadere gegevens over middeleeuwse viten van Geert Grote bij Carasso-Kok 1981, onder de nrs. 215, 216, 293, 301, 324, 347, 361 en 371 en 372; vgl. het overzicht in Scheepsma 1996a, 231-238. Overzichten van de viten van Geert Grote en hun onderlinge verhouding in Kühler 1933, Post 1942-1943, Axters 1956, 28-33, Epiney-Burgard 1970, 1-10 en Moderne Devotie.

Figuren en facetten 1984, nr. 15 - Er is ook een brede overlevering van gevleugelde woorden

van Geert Grote (zie Tiecke 1941, 196-203); vgl. § 5.4, over de dicta van Johannes Brinckerinck. 4. Zie Kühler 1914, 301-304.

5. De term ‘redactie’, in plaats van bijv. ‘versie’, is gekozen op grond van Steer 1985. Voortaan worden in principe de termen ‘redactieD’ en ‘redactieDV’ gebruikt om de verschillende varianten van de tekst van het zusterboek aan te duiden. Met ‘handschriftD’ en ‘handschriftDV’ wordt naar de codicologische eenheid van de handschriften verwezen.

6. De aanwezigheid van het Diepenveense zusterboek in het Meester-Geertshuis is te verklaren uit de historische verbondenheid tussen beide huizen. Een parallel vindt men in Windesheim, waar een handschrift met viten van broeders uit het Heer-Florenshuis werd bewaard (Scheepsma 1996a, 221).

7. Uitvoeriger informatie over de redacties en de handschriften van het zusterboek en een stemma in bijlageII, Het zusterboek van Diepenveen. De onuitgegeven Latijnse vertalingen uit handschrift Brussel blijven hier goeddeels buiten beschouwing. - Binnen het genre van het zusterboek is een gecompliceerde overleveringsgeschiedenis als die van het Diepenveense zusterboek zeker niet ongewoon. Zie bijv. het Schwesternbuch van Unterlinden: Katharina van Unterlinden schreef omstreeks 1320 een Latijnse redactie, waarvan twee handschriften bewaard zijn. Eind 15e eeuw maakte Elisabeth Kempfin een volkstalige redactie. Beide zusters hebben ieder op eigen wijze gebruik gemaakt van een oude kloosterkroniek, die dus nog voor 1320 gedateerd moet worden (zie Lewis 1996, 13-15 en 289).

8. D, f. 163b spreekt van 19 zusters, terwijl er op f. 138a-b sprake is van 20 slachtoffers.DV, f. 81r telt 18 overleden zusters; de 19e dode was broeder Gert Velthuus (vgl. § 2.1). Het zusterboek stelt geen diagnose, maar waarschijnlijk ging het om een pestaanval; in Sint-Agnes te Emmerik overleden, eveneens in 1452, vier zusters aan de pest (vgl. Hövelmann 1971, 49).

9. Dgeeft de slachtoffers vermoedelijk in volgorde van overlijden. Wanneer de betrokken persoon elders al beschreven is, wordt te bestemder plaatse toch haar naam genoemd; zo bijv. Griete Dagens (f. 146a; vite 127d-130b) en Liesbeth van Heenvliet (f. 147b; vite 70a-82b).

10. In 1483 overleden rector Egbert van der Beeck en zeven zusters aan een besmettelijke ziekte; hun viten vormen het begin van het zusterboek van het Lamme-van-Diezehuis (vgl. Spitzen 1875, 179-180).

11. In eerdere publicaties (zie de inleiding op dit hoofdstuk) heb ik steeds, op grond van bestaande literatuur (m.n. Wilbrink 1939), ca. 1475 als datum van ontstaan opgegeven. Daar wordt echter te weinig rekening gehouden met de toch zeer reële mogelijkheid dat het zusterboek stukje bij beetje ontstond. Zie ook bijlageII.

13. Het zusterboek van het Meester-Geertshuis is overgeleverd in hs. Deventer,SAB, Suppl. 208 (101 F 25), dat ook wel bekend is als ‘handschriftG’ (ed. De Man 1919, 1-256). Het bevat 64 viten van zusters die allen voor 1457 overleden. Waarschijnlijk heeft er een soort ‘deel twee’ bestaan, maar dat is niet bewaard. De Latijnse vite van Ysentrude van Mekeren (†1470) uitB is vermoedelijk vertaald naar een Middelnederlands origineel uit dit zusterboek; mogelijk geldt hetzelfde voor het levensverhaal van Gertrud ten Venne (†1444) (ed. Kühler 1910; zie verder Scheepsma 1995 en Scheepsma 1996a, 233). De Man 1919,I-XCIVbiedt een uitvoerige inleiding op het zusterboek van het Meester-Geertshuis; de gegevens over de datering van handschriftG op p.LXXIII-LXXIV.

14. In handschriftDzijn deze voornaamwoorden niet ‘omgeschreven’ naar de derde persoon, hoewel het gebruikt werd in het Meester-Geertshuis. Men voelde daar niet alleen nog een sterke band met Diepenveen, ook in het Meester-Geertshuis werd het Diepenveense zusterboek gebruikt om de geestelijke gemeenschap aan te spreken

15. DV, f. 253v enD, f. 63a.

16. Een overzicht van dergelijke ik-vormen in § 6.3, n. 74.

17. Vgl.D, f. 174b; daar ontbreekt de toevoeging over zuster Alijt Reijners. Het lijkt onmogelijk dat achter het auteurs-ik in beide fragmenten dezelfde figuur kan schuil gaan (zie over de auteurskwestie verder § 6.3).

18. Wel wordt in de vite van Stine Tolners verwezen naar een visioen van Hendrik Mande (DV, f. 300v-301r enD, f. 88d); Mande schreef inderdaad een visioen waarin Stine figureert (vgl. Scheepsma 1995b, 19); blijkbaar bezat men daarvan in Diepenveen een afschrift. In de vite van Katharina en Griete van Naaldwijk wordt een ander visioen van Mande ingevoegd, dat kennelijk ook uit het bovengenoemde Mande-handschrift komt (zie vervolg tekst). - Volgens De Man 1919,LXXII-LXXIIIbaseert ook de auteur van handschriftGzich op mondelinge bronnen. Zij geeft d.m.v. citaten en verwijzingen wel blijk van een grondige kennis van de geestelijke literatuur (p.LXXIV-LXX; vgl. Wilbrink 1939, 171).

19. Over Griete ten Kolke (en haar vriendin Griete Tasten) zieDV, f. 344v-345v enDV, f. 147c-148b. Griete Tasten overleed de dag na Sint-Elizabeth (20 november) 1452 aan de pest die toen in Diepenveen heerste. Griete ten Kolke leefde nog 10 weken (hs.D) of 3 maanden (DV) en overleed op Sint-Scolastica (10 februari) 1453 Vgl. het necrologium van Diepenveen (Van Slee 1908, resp. 327 en 328). Het exempel noemt als sterfjaar van Griete ten Kolke 1452; misschien is de verwarring ontstaan doordat er in dat jaar zo veel zusters stierven.

20. De twee exempelen bevinden zich in hs. Hannover, Niedersächsischen Landesbibliothek, Ms. I237, f. 88r-90v (Griete ten Kolke) en 90v-95v (anonieme zuster, gezien de context ook uit Diepenveen); over dit hs. Härtel 1982, 82-84. Hierbij bedank ik Th. Mertens voor het beschikbaar stellen van de tekst van een lezing over dit onderwerp, getiteld Middelnederlandse exempelen

betreffende verschijningen te Diepenveen (Antwerpen, 3 december 1993); Mertens is voornemens

de beide exempelen, voorzien van een inleiding, te publiceren in Ons geestelijk erf. Mertens oppert de mogelijkheid dat Johannes Busch degene was die de exempelen naar Duitsland bracht. Busch werkte in Sulta (bisdom Hildesheim) als hervormer sedert 1459; kort daarvoor, in 1456, had hij Diepenveen bezocht (vgl. Van der Woude 1947, 129-130; zie ook § 1.3 en 5.3). 21. Constitutiones monialium 2.6.27-34.

22. De vite van Gertrud van Rijssen vindt men inDV, f. 181r-188v enD, f. 120c-125a. Over haar sterfbed zie Kühler 1914, 278-280, Breure 1985b, 446-447, Breure 1987, 185-189 en Jongen & Scheepsma 1993, 308. In Breure 1985b en Breure 1987 wordt het sterven bij de moderne devoten als historisch-psychologisch verschijnsel bestudeerd.

23. DV, f. 128v-129r enD, f. 31a-b (Zweder van Rechteren),DV, f. 181r enD, f. 120b-c (Dymme van Rijssen; vgl. het citaat in § 4.2, n. 45) enDV, f. 189v enD, f. 125d (Katharina van Rijssen). Over het geestelijk testament bij de moderne devoten zie Mertens 1989c.

24. DV, f. 302r enD, f. 89a-b. - Over hagiografische elementen in de Diepenveense viten zie Jongen & Scheepsma 1993, 301-310; vgl. Lewis 1996, m.n. 52-54, over de relatie tussen de hagiografie en de Schwesternbücher. Over de functie van vitae van vrouwen in de late middeleeuwen zie M. van Dijk 1987 en M. van Dijk 1996.

25. Vgl. de typologie van het heiligenleven van Boyer 1981 (die overigens verfijnder is en negen onderdelen onderscheidt).

26. Over de betekenis van de persoonlijke bekering bij de Moderne Devotie zie Van Engen 1988a, 28-29. CollatieIvan Johannes Brinckerinck is geheel aan dit thema gewijd.

27. DV, f. 284r-v beschrijft hoe Liesbeth zich ten onrechte een voordeel toe-eigende (vgl. § 3.2, n. 32). Het leven van Liesbeth van Heenvliet is beschreven inDV, f. 266v-287r enD, f. 70a-82b;

over haar jeugd en intrede handelenDV, f. 266v-278v enD, f. 70a-77b. Genealogische informatie over haar in Van der Gouw 1986 (een stamboom op p. 52-53). Zie over Liesbeth van Heenvliet ook Jongen & Scheepsma 1993, 303-304.

28. Vgl. Jongen & Scheepsma 1993, 301-302, waar diverse voorbeelden uit handschriftDworden gegeven.

29. DV, f. 238v-239v enD, f. 53a-d.

30. Een ander voorbeeld is het verslag van de hervorming van het klooster Hilwartshausen aan de Weser door de zusters Stine Groten, Daya Dierkens en Alijt ter Maet (DV, f. 391r-414v enD, f. 175c-191d). Het begint met een legendarisch getinte beschrijving van de geschiedenis van het klooster, die overloopt in een gedetailleerd verslag van de hervorming door de Diepenveense zusters. In het verhaal zijn de viten van deze drie ingevlochten; ze verslaan ook de periode na hun terugkeer in Diepenveen.

31. DV, f. 245r-247v enD, f. 57c-59a; zie ook n. 18. Het visioen wordt inDVaangekondigd als Een

vertoninghe eens broeders in enen cloester (f. 245r). De broeder is gemakkelijk te identificeren

als Hendrik Mande. Zie over Mande als visionair Mertens 1989b. Het genoemde visioen wordt geteld als Mandes twintigste (Mertens 1986, 119); het is uitgegeven in De Vooys [z. jr.], dl. 2, 41-44 en 317, en Brinkerink 1904, 111-113). Mertens onderscheidt drie redacties; de enigszins verschillende lezingen inDenDVgelden als één redactie.

32. Over het Utrechts Schisma zie De Hullu 1892 en Post 1933, 126-163. Over de gevolgen voor de devoten Post 1968, 351-353 en Van Gelderen 1980. Speciaal over Diepenveen in dit verband handelt Kühler 1914, 117-119.

33. De bruiloftsallegorie is te vinden inDV, f. 257r-266v (ed. Raue 1996, 365-375) enD, f. 64d-70a. Over middeleeuwse kleding en bruidsallegorieën zie Raue 1993 en Raue 1996, 123162. -Katharina van Naaldwijk haalde haar inspiratie zeer waarschijnlijk uit het leven van Sint-Agnes. Om een opdringerige aanbidder af te slaan, beschrijft Agnes hem haar goddelijke beminde, waarbij zij ook gebruik maakt van bruiloftsmetaforiek (zie bijv. hs. Brussel,KB, 15.140, f. 56va-b; daarover § 4.3, n. 102).

34. Over hs.Gzie n. 13.

35. Het necrologium van Diepenveen loopt vanaf het begin tot en met het jaar 1472 (ed. Van Slee 1908, 323-340; hier p. 325). Volgens de definitie in Huyghebaert 1972, 35 gaat het hier overigens niet om een echt necrologium, en evenmin om een obituarium. Het is eerder een simpele dodenlijst. Deze is opgenomen in hs. Deventer,SAB,I, 23 (101D11), waarin ook een cartularium van Diepenveen is opgenomen. De precieze functie van dit handschrift is nog onduidelijk. 36. Vgl. Koch 1994b, 180.

37. Het woord ex(c)empel komt in handschriftDVvoor op de f. 104r (f. 114b), 160v (96c), 193v (2d), 216r (16c), 217r (17a-b), 225r, 242r (55b), 259v (67b), 282r (79d), 282v (80a), 288v (173c), 318r, 368r, 385r, 388r, 409v (188a), 412 v (190a-b). Tussen haakjes de parallelle vindplaatsen in handschriftD; ik heb deze tekst niet onderzocht op nog andere plaatsen. 38. Vgl. het Hic aliqua sequunter-handschrift uit het fraterhuis in Emmerik, waarin losse anekdotes

uit het broederboek van het Heer-Florenshuis per deugd zijn geordend. Van Engen 1988b, 187-194 laat zien dat dit boek diende om jonge broeders uit het fraterhuis in Emmerik deugdzaamheid te leren aan de hand van het voorbeeld van o.m. Geert Grote. Mertens 1996c, 172-173 levert het bewijs dat dit handschrift werd gebruikt bij de collatie-oefeningen. Zie ook § 3.8, n. 135

39. In handschriftDvinden we deze proloog en epiloog niet, mogelijk omdat ze latere toevoegingen in handschriftDVvormen (vgl. § 6.3), maar misschien ook omdat de nonnen voor de zusters uit het Meester-Geertshuis toch geen direct voorbeeld waren. HandschriftGvan het eigen zusterboek heeft wel een uitvoerige proloog, waarin op vergelijkbare wijze de deugdzaamheid van de eerste zusters wordt geprezen (G, f. Ca-Dd).

40. CollatieI, 112.

41. Dat geldt in zekere zin wel voor het Emmerikse handschrift over de broeders uit Deventer (zie n. 38).

42. DV, f. 381v-382r

43. Vgl. Van Engen 1988a, 25-35, waar de spiritualiteit van de moderne devoten aan de hand van twaalf kernbegrippen wordt uitgewerkt; daaronder humilitas en obedientia. Vgl. ook De Man 1919,LII-LVII, over de deugden in het zusterboek van het Meester-Geertshuis.

44. Over ootmoed bij de moderne devoten in het algemeen bijv. Acquoy 1875-1880, dl. 2, 285-288, Kühler 1914, 92-94 en Van Engen 1988a, 32. CollatieIVvan Johannes Brinckerinck is geheel aan de ootmoed gewijd.

45. Gerrits 1986, 110-111.

46. DV, f 241v enD, f. 55a. Volgens Acquoy 1875-1880, dl. 1, 201-202 vond er in de

mannenkloosters jaarlijks op Witte Donderdag een liturgische plechtigheid plaats waarbij de prior de voeten van alle broeders waste. Als bron noemt Acquoy de Ordinarius windeshemensis, die ook geldigheid bezat voor de monialen (zie § 3.1). De hier aangehaalde plaats uit het zusterboek doet vermoeden dat er in Diepenveen een plechtige voetwassing werd gehouden. Kennelijk ging Katharina van Naaldwijk verder dan wat de ordinarius gebood door de voeten van de zusters ook te kussen. We moeten misschien ook aannemen dat zij als subpriorin Salome Sticken, de priorin, verving, zoals wel meer gebeurde (vgl. § 2.1). - De liturgische plechtigheid op Witte Donderdag moet overigens worden onderscheiden van de voetwassing die soms als straf werd opgelegd (DV, f. 200r-v, aangehaald in § 3.2, enD, f. 6c).

47. Zie § 2.2, n. 52. 48. DV, f. 243v;D, f. 56b.

49. Ook voor de dominicanessen uit de Schwesternbücher was de gelofte van de gehoorzaamheid de moeilijkste (Lewis 1996, 249-250).

50. Over gehoorzaamheid bij de moderne devoten zie bijv. Kühler 1914, 289-290, Gerrits 1986, 307-308 en Van Engen 1988a, 32-33. CollatieIIIvan Johannes Brinckerinck gaat in zijn geheel over de gehoorzaamheid; zie ook Brinckerincks vite inDV, f. 40v.

51. DV, f. 214r-v; vgl.D, f. 15b-c.

52. Vgl.DV, f. 289r-v (geciteerd in § 6.1) enD, f. 174a-b (Armgert van Lisse) enDV, f. 413v enD, f. 190d (Stine Groten).

53. Zie Romein 1932, 161-211, ‘De kring der Moderne Devotie’ (citaat p. 194); zie ook het supplement van Bruch 1956, 64-65. Ook in het nieuwe repertorium van middeleeuwse historische bronnen van Carasso-Kok 1981 zijn de vitenbundels van de devoten opgenomen (vgl. Scheepsma 1996a, 231-238). Ebels-Hoving 1987, 223-227 stelde naar aanleiding van de inventarisatie voor de vitenliteratuur van de Moderne Devotie als een aparte categorie te beschouwen, zonder die al het predikaat ‘geestelijk’ toe te kennen. Zie over de genre-kwestie verder Jongen & Scheepsma 1993, m.n. 299-301; vgl. Scheepsma 1996b, 164-168.

54. Elm 1987 beschrijft hoe de drie eremieten-orden zelfs zo ver gaan zich figuren als Elia, Paulus van Thebe en Augustinus als stichter toe te eigenen. - Bij deze levensbeschrijvingen van kloosterhervormers wordt bijna altijd teruggegrepen op de Vitae patrum en de vroegchristelijke traditie. In verband met de devote viten zie bijv. Alberts & Hulshoff 1958,X, Van Engen 1988b, 181-185, Van Engen 1992, 10 en 20-21, Jongen & Scheepsma 1993, 310-314 en Mertens 1994a, 232-236.

55. Over Konrad en het Exordium zie bijv. Worstbrock 1985, m.n. 158-159. Over de verspreiding van de Middelnederlandse vertaling, vooral in devote kringen, zie: J.T.J.M. Otten, ‘Van claren

ouden verluchten mannen des oirdens van cystercen’. Gebruik en verspreiding van het ‘Exordium magnum cisterciense’ en met name van de 15de eeuwse vertalingen ervan. Doctoraal-scriptie,

Groningen, 1987 (ex. Leiden, bnm, SS 25). Over invloed van het Exordium op de broeder- en zusterboeken van de devoten zie Van Engen 1988b, 183. In de Vivendi formula wordt tweemaal naar Bernardus en zijn broeders verwezen (zie § 5.1). Bethanië in Mechelen bezat een vertaling van het Exordium (hs. Brussel,KB, 12.166 (3875); zie Deschamps 1972, nr. 62 en vgl. nr. 63). - Een vergelijkbaar geval vormen de ‘franciscaanse traktaten’, met onder meer de vite van Franciscus van Assisi (zie Ruh 1980). Overzichten van handschriften in Kruitwagen 1905, Ruh 1956, 217-239 en Deschamps 1976. Hs. Den Haag,KB, 73 E 34, waarin deze franciscaanse traktaten zijn opgenomen, is voorheen wel aan Barberendaal in Tienen gerelateerd, maar men denkt nu eerder aan Barbaradaal te Eikendonk (zie Kruitwagen 1905, Ruh 1956, 224-225 en Ruh 1980). Misschien kende Alijt Bake deze tekstverzameling ook (zie bijlageII, onder BRONNEN).

56. Het zou aanbeveling verdienen de 12-eeuwse (!) Latijnse levens van de benedictinessen Margaretha en Bertha uit het klooster Oostbroek bij De Bilt ook eens onder dit aspect te bestuderen. In de viten van Bertha en Margaretha ligt de nadruk op de moeilijkheden die zij moesten overwinnen op de weg naar het monastieke ideaal, waarbij ook extatische (mystieke) ervaringen aan de orde komen. Zie Carasso-Kok 1981, nr. 325; beide levens zijn uitgegeven door Lindeman 1927 en vertaald door Damsté 1945-1946.

57. Overzichten van de vrouwenviten uit Brabant om. in Opitz 1987, 14-30 en Ruh 1990-..., dl. 2, 81-110; over de letterkundige aspecten Peters 1988a, 9-39. - Met enige goede wil kan men in de huidige (fragmentarische) hs. Amsterdam,UB,IG 56 enIG 57, daterend van ca. 1370, het eerste zusterboek in het Middelnederlands zien: het bevat broeder Geraerts Middelnederlandse

vertalingen van de levensbeschrijvingen van Lutgard en Christina de Wonderbare door Thomas van Cantimpré (Deschamps 1972, nr. 18).

58. Over dit genre zie in de eerste plaats Lewis 1996; vgl. Peters 1988a, 101-110 en 129-135. Bibliografische informatie over de Schwesternbücher in Lewis, Govers & Willaert 1989, m.n. 289-316 (waar acht specimina behandeld worden); vgl. Lewis 1996, 10-31 (met negen stuks) Lewis 1996 geeft de bestaande edities nogmaals op microfiches uit; van het Schwesternbuch uit Sankt Katharinental (Diessenhofen) bezorgde Meyer 1995 een nieuwe uitgave. - De studie naar het devote zusterboek vindt vele aanknopingspunten bij Lewis 1996, want de gelijkenissen tussen Schwesternbuch en zusterboek zijn frappant (vgl. M. van Dijk 1996b).

59. Volgens Lewis 1996, 53-54 reikten de Vitae fratrum praedicatorum van Gerard van Frachet (†1281) het model aan voor de Schwesternbücher: Gerard verzamelde in opdracht van zijn orde levensverhalen van gedenkwaardige dominicanen. We mogen ervan uitgaan dat de moderne devoten de dominicaanse traditie van broederlevens kenden (vgl. Van Engen 1992, 10 en 21). De Vitae fratrum praedicatorum worden genoemd in een meditatieschema van ca. 1450 uit het Heer-Florenshuis (Obbema 1996, 141 nr. 31). Frachets werk beïnvloedde ook het Speculum

exemplorum, dat wel met Johannes Busch in verband wordt gebracht (vgl. Van der Woude

1947, 154-159 en Axters 1970, 291-292); Axters 1970 meldt echter geen handschriften of vertalingen van de Vitae fratrum praedicatorum uit de Nederlanden. Bewijzen voor directe invloed van de dominicaanse vrouwenviten uit de 14e eeuw op de devote vitentraditie zijn nog niet gevonden (vgl. Jongen & Scheepsma 1993, 313-314). Misschien biedt hs. Wenen,ONB, 13.692 uit 1719 aanknopingspunten; daarin bevinden zich Nederlandse vertalingen van dominicanessenlevens die wellicht op Middelnederlandse voorbeelden teruggaan (met dank aan L. Jongen en N. Voorwinden te Leiden). - Het Liber vitasfratrum van de augustijn Jordanus van Quedlinburg (†1380) mag gelden als een waardige tegenhanger van het werk van Frachet; hier zou wellicht ook de basis van de devote vitenliteratuur kunnen liggen. Het Liber vitasfratrum was in 1464 bij de Windesheimse regulieren van Mariënborn bij Arnhem en die van Utrecht voorhanden (vgl. Lievens 1958a, 57-59).

60. Lewis 1996, 263-283 61. Lewis 1996, 76-127.

62. Ringler 1980, m.n. 13-15 en 352-356. Zie ook Ringler 1990a. 63. Vandenbroeck 1994a, 11-12.

64. Zie Koorn 1992, 100-105, over mystiek in de zusterboeken van Diepenveen en het Meester-Geertshuis. Vgl. Breure 1985a en Scheepsma 1996b, 167-168, over vrouwelijke aspecten van de devote spiritualiteit.

65. Vgl. bijv. de passage in de Latijnse vite van Johannes Brinckerinck over het redigeren van acht collaties uit divers materiaal (§ 5.4).

66. Hövelmann 1971, 46; over de auteurs van de zusterboeken verder Scheepsma 1996a, 222-224. 67. Vgl. Lewis 1991 en Lewis 1996, 32-35 en ook 272-277.

68. Vgl. Jongen & Scheepsma 1993, 297-298; zie ook bijlageII.

69. Rudolf Dier van Muiden (zie § 5 4) vervaardigde overigens wel de vite van Lutgert van Buderick (†1453) uit het Meester-Geertshuis. Uit het feit dat hier in handschriftGspeciaal op gewezen wordt, blijkt echter al dat dat een uitzondering was. Wel is het mogelijk dat Rudolf met deze vite de basis legde voor het zusterboek (vgl. Scheepsma 1996a, 223-224 en Scheepsma 1996b, 157). Over de vite van Lutgert van Buderick zie Carasso-Kok 1981, nr 360; ed. De Man 1919, f. 133c-137c (Middelnederlands) en Kühler 1910, 32-45 (Latijn).

70. Het doorgehaalde colofon inD, f. 197r, de verwijzing naar Brinckerinck op f 114b; zie ook bijlageII.

71. InDV, f. 383r is er sprake van een zuster Truke Essinchghes, die aanwezig was bij het overlijden van Jutte van Culemborg in 1503; was zij familie van Griete? In de Deventer bibliotheek wordt een Latijns getijdenboek bewaart dat in de omgeving van Diepenveen wordt geplaatst:SAB,I, 12 (101 E 1). Het bevat onder meer overlijdensberichten van moeder Gerbergis (1466), vader Hilbrandus (1467) en broer Hilbrandus Essink (1478). Misschien waren dit verwanten van Truke Essinchghes? Het lijkt onwaarschijnlijk dat het hier om de ouders van Griete Essinchghes gaat, aangezien zij in 1524 nog in leven was. In de naamlijst van Diepenveen uit 1592 ontbreekt