• No results found

3. Eigen onderzoek

3.2 Onderzoeksvragen

In eerste instantie willen we in deze masterproef nagaan hoe sterk het fenomeen van “out-of-field teaching” in Vlaanderen aanwezig is. In Amerika werd er door Ingersoll (1999, 2001a, 2003) reeds heel wat kwantitatief onderzoek naar “out-of-field teaching” gevoerd. In andere landen blijft het onderzoek beperkt tot de comparatieve studie van Akiba et al. (2007). In deze studie werd de kwalificatie van wiskundeleerkrachten uit het tweede jaar van het secundair onderwijs in 46 landen bestudeerd.

Net als Akiba et al. (2007) kiezen we ervoor om ons te focussen op het vak wiskunde.

Wiskunde is in veel studierichtingen een hoofdvak. Het is dan ook belangrijk om de kwaliteit van de lessen over dit cruciaal opleidingsonderdeel te garanderen. Bovendien is net bij wiskunde het lerarentekort erg nijpend. In het Vlaams Gewest behoren enkel de Specifieke Lerarenopleiding wiskunde en Frans tot de officiële lijst van opleidingen die voorbereiden op een beroep waarvoor een groot tekort aan arbeidskrachten bestaat. Leerkrachten die wiskunde en Frans in de tweede en de derde graad van het Vlaams secundair onderwijs geven, oefenen officieel een knelpuntberoep uit (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, 2012). Waarschijnlijk leidt net dit tekort tot meer “out-of- field teaching” bij deze vakken.

Daarnaast komt het vak wiskunde en/of statistiek in heel veel academische masteropleidingen aan bod. Dit kan er toe leiden dat veel mensen zonder een master wiskunde, maar met een andere academische opleiding zich toch voldoende bekwaam voelen om wiskunde te geven. Vooral economische, wetenschappelijke en technisch gerichte bachelor- en masteropleidingen omvatten een sterke wiskundige component. Zowel economie als fysica, chemie, biologie, geologie, mechanica, elektriciteit, … hangen immers nauw samen met wiskunde. Zonder enig wiskundig inzicht is het dan ook haast onmogelijk om deze vakken te begrijpen en te studeren.

In deze studie kiezen we ervoor om ons te richten op een specifieke groep binnen deze “out-of- field” wiskundeleerkrachen, namelijk de afgestudeerden van een economische masteropleiding die wiskunde in de tweede en derde graad van het secundair onderwijs geven. Deze keuze is

ingegeven door de indruk dat deze groep van economisch geschoolden meer en meer

aangesproken wordt voor het geven van wiskunde, onder meer omdat er ook een tekort is aan leerkrachten wetenschappen. Uiteraard speelt het feit dat deze masterproef gemaakt wordt in het kader van een economische opleiding ook een rol bij de keuze. Het fenomeen bij economisten kan in later onderzoek als voorbeeld dienen voor andere “out-of-field” wiskundeleerkrachten.

In een eerste deel van het onderzoek gaan we na hoe vaak het voorkomt dat Vlaamse

wiskundeleerkrachten inderdaad een economisch masterdiploma bezitten. Dit kwantitatief luik van het onderzoek blijft echter beperkt.

In het tweede deel van het onderzoek willen we dan aandacht besteden aan de ervaringen van de leerkrachten in kwestie. In dit kwalitatief luik willen we enkele hiaten vanuit de literatuur opvullen. Via dit onderzoek willen we uiteindelijk achterhalen hoe de leerkrachten hun professionele

bekwaamheid voor het geven van wiskunde zelf inschatten. Deze resultaten kunnen interessant zijn voor politici en beleidsmakers. Zo kunnen zij nagaan op welke vlakken er misschien nood is aan extra opleiding voor deze “out-of-field” leerkrachten. We hebben hierbij aandacht voor de verschillende kennisvormen zoals die door Shulman (1986) werden gedefinieerd zijnde CK, PCK, kennis van het curriculum en algemene pedagogische kennis. Vervolgens gaan we na of de leerkrachten zich al dan niet bekwamer voelen om economie in plaats van wiskunde te geven. We verwijzen hiervoor opnieuw naar de indeling gemaakt door Shulman (1986). Daarnaast gaan we na op welke manier de “out-of-field” leerkrachten hun kennis hebben opgebouwd. Dit wil zeggen dat we in eerste instantie nagaan welke opleiding de leerkrachten hebben genoten. Zowel de opleiding secundair onderwijs, de masteropleiding als de lerarenopleiding zullen immers bepalen over welke kennis de “out-of-field” leerkracht uiteindelijk beschikt. Tot slot gaan we na welke inspanningen de “out-of-field” leerkrachten leveren om hun professionele kennis uit te breiden.

Samengevat krijgen we de volgende twee centrale onderzoeksvragen, waarbij de tweede onderzoeksvraag verder opgesplitst wordt in drie deelvragen.

1) Hoe wijdverspreid is het fenomeen waarbij personen met een economisch masterdiploma (handelswetenschappen, economische wetenschappen, toegepaste economische

wetenschappen en handelsingenieur) leerkracht wiskunde in de tweede en derde graad van het Vlaams secundair onderwijs worden?

2) Hoe percipiëren Vlaamse wiskundeleerkrachten met een economisch masterdiploma (handelswetenschappen, economische wetenschappen, toegepaste economische

wetenschappen en handelsingenieur) hun professionele bekwaamheid om wiskunde in de tweede en derde graad van het middelbaar onderwijs te geven?

a) Welke opleiding hebben deze wiskundeleerkrachten genoten? Hierbij gaat zowel aandacht uit naar het behaalde masterdiploma, het behaalde pedagogisch bekwaamheidsbewijs als de gevolgde studierichting in het secundair onderwijs.

b) Welk beeld hebben Vlaamse leerkrachten met een economisch masterdiploma omtrent hun eigen inhoudelijke kennis (CK), pedagogisch-vakdidactische kennis (PCK), kennis van het curriculum en algemene pedagogische kennis om wiskunde te geven? Ervaren deze leerkrachten verschillen in deze kennisvormen bij het geven van economie?

c) In welke mate leveren deze leerkrachten inspanningen om hun eigen professionele kennis uit te breiden?

3.3 Methodologie kwantitatief luik