• No results found

Onderzoeksresultaten

§ 3.1 Literatuurstudie

Om ons te verdiepen in de historische ontwikkeling van spel, hebben wij eerst een aantal boeken gelezen. De gelezen boeken zijn verwoord naar inhoud en relevantie in hoofdstuk § 6.2. We hebben bij het lezen van de literatuur gezocht naar historisch en recent materiaal. Specifiek hebben wij ons gericht op onderwerpen als: de betekenis van het begrip spel, het ontstaan van het methodische werken, de invulling van het begrip social worker. Ook ging onze aandacht uit naar het ontstaan van de specifieke denkpatronen die ontstaan zijn in de loop van de tijd ten aanzien van ‘spel..en’

We verwoorden onze zoektocht naar verdieping in de volgende onderwerpen:

Definities van ‘spel…en’ volgens:

- Het woordenboek Van Dale - De visie van Johan Huizinga

- De visie van Hellendoorn & Berkelaer-Onnes - De visie van Rubin, Fein & Vandenberg - De visie van Van der Poel, Blokhuis

Stromingen:

- Pedagogiek - Psychoanalyse - Filosofie - Fenomenologie

Methodisch middel:

- Methodisch werken - Pijler van het handelen - In de geest van de methode - Basismethode en maatwerk

Muzisch Agogisch Werken:

- Grondhouding

Social Worker:

- Wat is Social Work?

- De verschillende betekenissen van het Social Work - Definities van Social Work

12

§ 3.1.1 De betekenis van het begrip ‘spel..en’

Bekende kenmerken van spel zijn:

Het geeft plezier, voldoening; het vraagt om inspanning of geeft (ont)spanning. Het dient geen extern doel buiten de persoon om, het kent óf géén regels (kinderspel) óf er zijn juist spelregels (sport e.d.).

Fantasie en verbeeldingskracht spelen een rol. Er is een speelveld, een speelruimte. En vooral: het is vrijwillig; een eigen keuze.

Per situatie kan het begrip spel een andere focus hebben; het laat zich moeilijk in een

scherpbegrensde opvatting gieten. Er kan pas over spel of spelen gesproken worden als er meerdere kenmerken aanwezig zijn die samen voor díe situatie tot de conclusie kan leiden dat iemand speelt.

Het is géén theoretisch optelsommetje van meerdere kenmerken dat automatisch tot spel zal leiden.

Specifieke bronnen over kenmerken of definities van spel zijn:

1 Het woordenboek Van Dale geeft de betekenis van spel als volgt aan: spel het; o; -letje 1 het spelen, het bewegen: een ~ van krachten onderlinge beïnvloeding 2 -en bezigheid ter

ontspanning volgens bep. regels 3 -en kansspel 4 -en een partij die men speelt: een ~letje domino; alles op het ~ zetten wagen 5 -len stel voorwerpen die men bij een spel (2) nodig heeft 6 -en toneelspel 7 het bespelen van een instrument: vioolspel 8 -en wedstrijd: de Olympische Spelen (bron: http://www.vandale.nl)

2 J. Huizinga schrijft in zijn cultuurhistorisch geschrift ‘Homo ludens’ (1938):

“Een vrijwillige handeling, die binnen zekere vastgestelde grenzen van tijd en plaats wordt verricht naar vrijwillig aanvaarde doch volstrekt bindende regels, met haar doel in zichzelf, begeleid door een gevoel van spanning en vreugde, en door een besef van ‘anders zijn dan het gewone leven’”.

Spel is volgens Huizinga dus een vrije handeling die geen direct nut dient en volgens willekeurig afgesproken regels wordt uitgevoerd . Hij zegt: “Het spel verwezenlijkt in een onvolmaakte wereld een tijdelijke en beperkte volmaaktheid. De orde die het spel

oplegt, is absoluut, en de geringste afwijking daarvan bederft het spel en ontneemt het zijn karakter”.

3 Een andere Nederlandse definitiebenadering van spel wordt gegeven door Hellendoorn &

Van Berckelaer-Onnes (1991). Zij zien spel als een “bevrediging gevende activiteit met

 objecten, met het eigen lichaam of met een meer medespeler(s),

 die in zichzelf genoeg is en geen extern doel dient,

 die in belangrijke mate door de spelende(n) zelf geïnitieerd en gecontroleerd kan

worden, gekenmerkt door een voortdurende afwisseling en spanning tussen verwachting en verrassing, tussen het bekende en het onbekende,

 waarbij de invloed van de realiteit verminderd is, maar niet opgeheven”.

4 Rubin, Fein & Vandenberg (1983) kwamen tot de conclusie dat er een zestal karakteristieke kenmerken van spel overeenkomen in hun onderzoek naar definities:

 Spelen gebeurt vanuit een intrinsieke motivatie

 In spel staat niet zozeer het doel maar vooral het middel centraal

 Spelen wordt geleid door de vraag “Wat kan ík allemaal met dit object doen?”, waarmee het zich onderscheidt van exploratiegedrag dat zich laat leiden door de vraag

“Wat kan dit objéct allemaal doen?”

 Spel is simuleren; de speler doet alsof

 Spel is vrij van extern opgelegde regels

 Spel impliceert een actieve betrokkenheid

13

5 Van der Poel, Blokhuis (2008, pag. 23) geven in het boek ‘Wat je speelt ben je zelf’ op basis van een aantal criteria is een werkdefinitie voor spel :

 “Er is sprake van spel als men actief bezig is om het plezier in de bezigheid op zich (autotelisch) en men daarbij eigen regels en betekenissen aan die bezigheden toekent”.

Autotelisch: auto is ‘het zelf’ en telisch is ‘doel’(Grieks).

Het doel van het spelen bevindt zich in het spelen zelf.

Spelen is de actie waarmee spel wordt uitgevoerd, hetzij in rust, in ernst, met spanning of met uitbundigheid. Spelen kan op individueel niveau of op groeps- en zelfs (inter)nationaal niveau.

De volksspelen worden vanuit cultuurachtergronden bezien en uitgevoerd.

Conclusie

Ondanks de verschillende pogingen van diverse wetenschappers is het is niet mogelijk een om eensluidende definitie te geven over het begrip ‘spel’. De algemene gedachte is, dat spel zich moeilijk laat definiëren doordat niet altijd aan uiterlijke kenmerken te zien valt of er sprake is van spelen.

Wel kan gedrag worden onderscheiden in twee vormen van gedrag. Gedrag op een speelse manier en gedrag op een niet-speelse manier. Welk gedrag spelen genoemd kan worden hangt af van de intentie waarmee het gedrag wordt uitgevoerd. Deze intentie is niet altijd gelijk zichtbaar (Van der Poel, Blokhuis, 2008).

§ 3.1.2 Stromingen

In het door ons onderzochte gebied zijn verschillende denkrichtingen ontstaan. Deze denkrichtingen worden in de literatuur aangeduid met de woorden: stroming, benaderingswijze, golfbeweging.

Men bedoelt hiermee een groep mensen met dezelfde denkbeelden op een bepaald gebied. In ons onderzoek maken wij gebruik van het woord stroming. De gebieden die wij tegenkwamen waren:

Pedagogiek

De Pedagogiek is een wetenschap van de ontwikkeling van een kind tot aan zijn volwassenheid. De naam Pedagogiek is afgeleid van het Griekse woord paidagoogia. Letterlijk betekent dit

‘kinderleiding’. Deze wetenschap bestudeert de opvoeding, de ontwikkelingsfasen en ook de relatie tussen het kind en zijn omgeving. Als omgeving wordt gezien: familie, vriendjes/vriendinnetjes, school, omgeving als gebouwen, media, enzovoort. Specifiek wordt de manier waarop volwassenen kinderen tot een bepaald doel grootbrengen bestudeerd. Men onderzoekt daarbij hoe volwassenen kinderen iets (aan)leren, welke doelen zij hierbij stellen en hoe deze doelen in de praktijk worden bereikt.

Psychologie

De Psychologie is een wetenschap die het innerlijke leven (kennen, voelen en streven) en het gedrag van mensen bestudeert. Hun doel hierbij is dat zij inzicht krijgen in het doen en laten van mensen in hun dagelijkse leven maar ook onder bijzondere omstandigheden. Psychologie op zich is niet goed te definiëren. Dat komt omdat men binnen de psychologie van mening verschilt over wat men behoort te bestuderen. Ook is er een overlap is met andere menswetenschappen. De stroming die voor ons onderzoek van belang is, is de psychoanalyse.

Deze specifieke stroming binnen de psychologie richt zich op het verklaren van lichamelijke klachten vanuit psychische oorzaken. Het wordt daarom ook wel dieptepsychologie genoemd.

“Het spelen met iets is dus niet alleen dat ik met iets speel, maar ook dat iets speelt met mij.”

F.J.J. Buytendijk

14

De centrale gedachte van deze stroming is, dat men emotionele ervaringen verdringt en dat hierdoor lichamelijke klachten ontstaan. De verdrongen gedachten worden opgeslagen in het onderbewuste, maar blijven wel bestaan. De energie, die dit kost, zoekt een uitweg en is de oorsprong van fysieke uitingen van ziekte.

Filosofie

Filosofie wordt ook wel wijsbegeerte genoemd. Zij is de oudste theoretische discipline die het verlangen en het streven van een mens vertaalt naar wijsheid en kennis. In het gewone dagelijkse leven gebruikt men de term filosofie om elke vorm van wijsheid of levensbeschouwing aan te geven.

Het is moeilijk om filosofie specifiek te duiden. Oorspronkelijk betekende filosofie ‘liefde voor wijsheid’. De algemene opvatting over filosofie is, dat het een studie is naar de betekenis en de geldigheid van ons denken en van onze overtuigingen over de meest algemene en universele aspecten van het bestaan.

Fenomenologie

Binnen de wetenschapsfilosofie wordt de fenomenologie gezien als het domein van de beleving.

Haar grote betekenis is gelegen in het onderkennen dat de mens en de wereld niet gescheiden mogen worden. Zij hangen fundamenteel samen. In de fenomenologie richt men zich op het menselijke leerproces. Men gaat uit van de directe en intuïtieve ervaring van fenomenen (verschijnselen) en probeert vanuit die ervaring om essenties en essentiële eigenschappen van ervaringen af te leiden.

Voor het beschrijven van deze stromingen hebben wij gebruik gemaakt van de lesstof uit de readers van Filosofie van het eerste en tweede jaar van onze opleiding Maatschappelijk Werk en

Dienstverlening (C. Stroo et al. 2008-2009, 2009-2010).

Conclusie

Er zijn verschillende wetenschapsgebieden. Elke wetenschap heeft een eigen denkbeeld en

onderzoekt vanuit dit denkbeeld een bepaald gebied. Doordat er vanuit verschillende denkbeelden naar een bepaald gebied gekeken wordt, kan het zijn dat wetenschappers over een bepaald

onderwerp verschillende conclusies trekken. Ook kan het voorkomen dat wetenschappers elkaar juist aanvullen door hun verschillende manier van denken óver en kijken náár een onderwerp. Er zijn enorm veel verschillende wetenschapsgebieden. Deze gebieden kunnen naast elkaar bestaan. Soms is er een overlap tussen de verschillende gebieden. Ten aanzien van spel lijken de verschillende disciplines elkaar niet te bijten.

§ 3.1.3 Methodisch middel Methodisch werken

Als er gesproken wordt over de inhoud van het maatschappelijk werk, komt de term ‘methodisch werken’ al snel voor de dag. Methodisch werken heeft twee betekenissen die in elkaars verlengde liggen (Van Lieshout, 1992). De eerste betekenis is dat een maatschappelijk werker handelt volgens het principe van de probleemoplossingscyclus.

In deze cyclus worden de stappen: informatie verzamelen, informatie interpreteren, hypothese bedenken, oplossing kiezen, oplossing uitvoeren en evalueren achter elkaar doorlopen. Deze cyclus wordt net zo lang gevolgd tot er een bevredigend resultaat is bereikt.

“Spel, spelen is de hoogste trap der kinderlijke ontwikkeling, der menselijke ontwikkeling in deze’.

Is het schoonste verschijnsel van het menselijk leven in dit tijdperk niet het spelende kind?”

Friedrich Fröbel

15

De tweede betekenis van ‘methodisch handelen’ wordt gekoppeld aan het gebruik maken van een speciaal ontwikkeld model. Binnen dit model is precies beschreven bij welk (soort) probleem, welke (soort) handeling gedaan moet worden.

Pijler van het handelen

Methodisch werken in maatschappelijk werk is van oorsprong verbonden met achterliggende theorieën en ideologisch verankerde referentiekaders. Die kaders verklaren waarom er op een bepaalde manier gehandeld moet worden om een gewenst resultaat te bereiken. Methodische principes vloeien dus vaak direct voort uit ethische principes. Je zou kunnen zeggen dat ethische en methodische principes vaak twee kanten van dezelfde medaille zijn.

Het werken volgens methoden, in de tweede betekenis van methodisch werken, is stap voor stap ontstaan in de jaren ’50. De maatschappelijk werkers stonden er eerst wat afwijzend en huiverig tegenover. Ze waren bang dat technieken en instrumenten, als uitvloeisel van methoden, te veel afstand tussen werker en cliënt zouden bewerkstelligen. Zeker in de beginjaren van

professionalisering speelden de verzuilde structuren en de heersende moraal een conserverende rol.

Methodisch werken vond daarom slechts aarzelend ingang. Toch wordt de aarzeling overwonnen en wordt methodisch werken één van de pijlers van professionalisering.

Tabe methodiken.27

Samenhangende begrippen methodisch werken Methodologie De leer van het systematisch ontwerpen van methoden

Methodiek Vastgelegde praktijktheorie (visie en beargumenteerde theoretische uitgangspunten) waarvan methoden afgeleid worden

Methode Een systematische, doelgerichte handelwijze bestaande uit een handelingsmodel waarin een samenhang is tussen beroepshouding, activiteiten en een reeks van technieken

Techniek Een kleinere, begrensde handelingseenheid binnen een methode

In de praktijk is dit theoretische onderscheid niet zo duidelijk herkenbaar. Regelmatig worden vooral de termen ‘methode’ en ‘methodiek’ door elkaar gebruikt en wordt een techniek versleten voor een methode. De lijn van techniek tot methodiek lijkt daarmee een glijdende schaal. Vaak blijft ook onduidelijk op welke (praktijk)theorie en visie de aanwijzingen voor het handelen zijn gebaseerd.

Dit heeft onder meer te maken met de wijze waarop de aanwijzingen tot stand komen: van onderop (inductief) of van bovenaf, afgeleid van een praktijktheorie (deductief). Bij aanwijzingen die van onderop tot stand komen, kan de achtergrond van de ontwikkelaars sturend zijn, zonder dat zij hun visie of theorieën duidelijk expliciteren. Later kan er dan alsnog een theorie of visie onder geschoven worden.

In de geest van de methode

In de methodologie is het altijd zoeken naar een evenwicht tussen algemene principes en meer specifieke aanwijzingen die het handelen sturen. Hoe minder specifieke aanwijzingen, hoe meer een methode het karakter heeft van een globaal fasenmodel; de eerste betekenis van methodisch handelen. Hoe meer specifieke aanwijzingen, hoe meer de methode het karakter krijgt van een protocol, een dwingend handelingskader. Een hulpverlener verwacht aan de ene kant duidelijke handvatten voor toepassing van een methode in een specifiek geval. Aan de andere kant verlangt hij voldoende ruimte voor aanpassingen en eigen inbreng in de specifieke situatie.

De hulpverlener handelt dan in de geest van de methode, maar maakt gebruik van zijn discretionaire ruimte (De Savornin Lohman & Raaff, 2008).

Beginnende maatschappelijk werkers hebben behoefte aan precies geformuleerde handelingsvoorschriften. Ervaren werkers verlangen en nemen meer ruimte.

16 Basismethode en maatwerk

Het bereik van een methode lijkt soms net een puzzel. Er bestaan globale methoden die zich richten op ruim geformuleerde doelgroepen en problemen. Maar er zijn ook heel precies uitgewerkte methoden die van toepassing zijn op kleinere doelgroepen met een duidelijk omschreven probleem.

Hoe specifieker een methode aanwijzingen geeft, hoe vaker die aanwijzingen net niet passen op het individuele geval. Hoe breder de methode en hoe minder concreet de handelingsvoorschriften, hoe meer het een benaderingswijze wordt en trekken krijgt van een ideologie.

Een brede methode met een groot bereik en weinig specifieke aanwijzingen, wordt ook wel een basismethode genoemd (Van Deur, 1992). De basismethode vormt dan een grondpatroon.

Voor specifiekere doelgroepen en problemen kunnen er kleinere maatwerkmethoden van afgeleid worden. Zo kan bijvoorbeeld de Methodiek van de meisjeshulpverlening (Van Deur, 1992) gezien worden als een basismethode, terwijl de Weerbaarheidstraining voor meiden en de Hulpverlening aan allochtone zwerfmeisjes daarvan afgeleide maatwerkmethoden zijn. De drie methoden hangen samen en delen hun theoretisch kader en praktische uitgangspunten.

(Bron: www.lectorenzorgenwelzijn.nl) Conclusie

Het werken met een grondpatroon als basis geeft duidelijkheid over de taken die worden uitgevoerd.

De ene mens kan hier behoefte aan hebben en een ander zal zich daardoor geremd kunnen voelen.

Een basismethode alléén kan goed gebruikt worden als er gewerkt wordt met grote groepen mensen. Het geeft sturing aan het proces. Hoe kleiner de groep, hoe verfijnder het basispatroon moet worden bijgewerkt. Waar er gewerkt wordt met een individu, moet het basispatroon specifiek gemaakt worden op deze persoon. Een basispatroon wat zo specifiek gemaakt is dat het past bij een individu, kan niet zonder meer worden gebruikt voor een ander individu.

§ 3.1.4 Muzisch Agogisch Werken

‘Muzisch agogisch handelen is het vanuit een muzische grondhouding beïnvloeden van individuele personen en/of groepen tijdens omgang, doelbewuste begeleiding of voorwaardelijke zorg, gericht op de ontwikkeling en het welzijn van het individu en/of groep door middel van activiteiten op muzisch terrein die een appèl doen op het menselijk vermogen tot verbeelding, vindingrijkheid en

verwondering’. (Behrend, 2008) Muzisch werken

Muzisch werken kan worden onderverdeeld in twee verschillende begrippen.

In het ene begrip wordt met muzisch werken bedoeld dat je mensen laat en/of leert genieten van allerlei vormen van kunst. Voorbeelden hiervan zijn: tentoonstellingen bezoeken,

theatervoorstellingen bijwonen, een opera leren waarderen.

In het andere begrip wordt met muzisch werken bedoeld dat je gebruik maakt van creatieve, speelse ideeën en activiteiten om een bepaald effect te bereiken bij doelgroepen en cliënten. Muzische middelen hebben een andere invalshoek: niet de verbale, cognitieve benadering maar een speelse manier van benaderen. Mensen hoeven niet precies te zeggen wat er in hen omgaat, ze mogen het probleem benaderen, er mee spelen, het laten zien. Dit kan de situatie minder bedreigend of ingewikkeld maken, doordat er geen probleem hoeft te worden geformuleerd.

“Mijn speelen is leeren, mijn leeren is speelen, en waarom zou mij dan het leeren verveelen?

Hieronymus van Alphen

17

Door mensen iets (nieuws) te laten doen, kunnen zij tot inzichten komen die zij eerder niet hadden.

Het kan hen helpen om nieuwe aspecten van zichzelf te ontdekken.

Agogisch werken

Agogisch werken is het begrip wat gebruikt wordt als de ene mens (hulpverlener) de situatie waarin de andere mens (cliënt) zit zodanig specifiek beïnvloedt, dat deze situatie zich wijzigt en de cliënt er zich beter bij voelt. Hulpverlening, dienstverlening, vorming en voorlichting zijn allemaal vormen van deze specifieke beïnvloeding van de cliënt. Ook al zijn deze vormen verschillend, ze hebben een aantal kenmerken gemeen.

Agogisch werken is doelgericht

Met doelgerichtheid wordt bedoeld dat bij agogisch werken een diagnose altijd gesteld wordt op grond van observatie. Vanuit de diagnose wordt vervolgens een doel opgesteld. Dit kan een algemeen doel zijn of een specifiek doel. Het algemene doel is de allerbelangrijkste; dat is het einddoel. De specifieke doelen zijn de concrete doelen die de tussenstappen aangeven welke nodig zijn om het hoofddoel, het einddoel te bereiken. Het formuleren van deze specifieke doelen moet zorgvuldig gebeuren, omdat zij het fundament zijn waarop het handelen van de hulpverlening staat.

Als deze doelen specifiek en helder verwoord zijn, weet elke deelnemer aan dit proces hoe en waaraan gewerkt gaat worden. Op deze manier is het proces ook controleerbaar.

Een doel kan gericht zijn op preventie: men denkt na over de manier waarop men een bepaalde situatie kan voorkomen. Een doel kan gericht zijn op observatie: men denkt na over de manier waarop men het gedrag van de cliënt moet verstaan en interpreteren. Een doel kan gericht zijn op begeleiding en behandeling: men denkt na over de manier waarop men iemand in zijn ontwikkeling kan ondersteunen en stimuleren (Behrend, 2008).

Agogisch werken is bewust gepland

Een hulpverlener moet bewust handelen. Dit betekent dat hij inzicht moet hebben in de eigen gevoelens tegenover de cliënt, hij moet weten waarom hij hulp wil bieden aan de cliënt op dat moment, hij moet weten welk effect de eigen handelingen hebben op de cliënt en hij moet zich bewust zijn van het effect dat de cliënt op de hulpverlener heeft. Zelfreflectie en zelfevaluatie zijn belangrijke begrippen in de hulpverlening (Behrend, 2008).

Agogisch werken is systematisch

Een mens verandert niet zomaar. Om te komen tot een proces van veranderen, wordt er door de hulpverlener een plan gemaakt waarin hij precies verwoordt welke stappen hij in welke volgorde gaat zetten. Hierbij moet elke afzonderlijke stap verbonden zijn met de situatie van de cliënt maar ook met het totale behandelplan.

Agogisch werken is procesmatig

Er ontstaat een proces als mensen in beweging komen om te veranderen. In dit proces veranderen zij in de manier waarop ze met anderen omgaan en hoe zij zelf deelnemen aan de activiteiten van het

Er ontstaat een proces als mensen in beweging komen om te veranderen. In dit proces veranderen zij in de manier waarop ze met anderen omgaan en hoe zij zelf deelnemen aan de activiteiten van het