• No results found

VERLEDEN! - HEDEN!? - TOEKOMST?? VAN SPEL...EN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VERLEDEN! - HEDEN!? - TOEKOMST?? VAN SPEL...EN"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

VERLEDEN ! - HEDEN !? - TOEKOMST??

VAN ‘SPEL...EN’

Toni van Leeuwen & Ineke Hovius

Opdrachtgever: Martine Noordegraaf, lector Jeugd & Gezin, CHE Begeleidingscoach: Ben Manusama, CHE

Juni 2012 Afstudeeropdracht

Opleiding Maatschappelijk Werk & Dienstverlening, Christelijke Hogeschool Ede

(2)

2

(3)

3

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 3

Samenvatting ... 5

Voorwoord ... 6

1 Inleiding in het onderzoek ... 7

§ 1.1 Het onderwerp ... 7

§ 1.2 Probleemstelling... 7

§ 1.3 Relevantie ... 7

§ 1.4 De doelstelling ... 7

2 Uitvoering onderzoek ... 9

§ 2.1 Methode ... 9

§ 2.2 Personen die hebben meegewerkt ... 9

§ 2.3 Overzicht meetinstrumenten ...10

§ 2.4 Procedure ...10

3 Onderzoeksresultaten ...11

§ 3.1 Literatuurstudie ...11

§ 3.1.1 De betekenis van het begrip ‘spel..en’...12

§ 3.1.2 Stromingen ...13

§ 3.1.3 Methodisch middel ...14

§ 3.1.4 Muzisch Agogisch Werken ...16

§ 3.1.5 Social Worker ...18

§ 3.2 Onderzoeksresultaten in de praktijk ...21

§ 3.2.1 Motivatie ...21

§ 3.2.2 Persoonlijke ontwikkeling ...21

§ 3.2.3 Visie ...22

§ 3.2.4 Stellingen ...22

§ 3.2.5 Casus ...23

§ 3.2.6 Onze inzichten en aanbevelingen ...25

4 De producten ...27

§ 4.1 Deelvraag 1 Hoe heeft zich spel als methodisch middel ontwikkeld vanuit de historie? ...28

§ 4.2 Deelvraag 2 Welke stromingen zijn hieruit ontstaan? ...37

§ 4.3 Deelvraag 3 Welke invloed heeft de historische ontwikkeling op de huidige experts? ...42

§ 4.4 Welk nut of noodzaak heeft de uitkomst van ons onderzoek voor het algemene sociale werk en in het bijzonder voor de maatschappelijk werker? ...45

(4)

4

5 Conclusie, aanbevelingen & discussie ...55

§ 5.1 Beantwoording onderzoeksvragen ...55

§ 5.2 Interpretatie van het product ...57

§ 5.3 Beschrijving beperking van het onderzoek ...58

§ 5.4 Aanbevelingen gehanteerde methode ...58

§ 5.5 Discussie...59

6 Literatuur ...62

§ 6.2 Relevantie gelezen literatuur ...64

7 Bijlagen - overzicht ...66

(5)

5

Samenvatting

In deze samenvatting wordt kort weergegeven waar dit verslag over gaat, wat het doel van dit verslag is en op welke manier het verslag is uitgevoerd.

Het verslag gaat over het onderzoek naar de historische ontwikkeling van ‘spel…en’ en de uitwerking van deze ontwikkeling in de praktijk. Er is onderzocht welke visies ontstaan zijn in deze historische ontwikkeling en welk basisgereedschap dit kan geven voor de maatschappelijk werker van nu.

Het doel van dit onderzoek is het doen van aanbevelingen aan de Christelijke Hogeschool Ede om te komen tot een bredere integratie van het vak Creatief Agogisch Werken en het aanbod te versterken in de major bij de Academie Sociale Studies. In de minor wordt ingegaan op de betekenis van spel als wezenskenmerk.

Het onderzoek is uitgevoerd op verschillende manieren. Allereerst is er een uitgebreide

literatuurstudie gedaan om te weten te komen wat inhoudelijk de betekenis van spel is en wie zich als onderzoeker of expert, zowel in het verleden als in de huidige tijd, heeft uitgesproken over de toepassing en betekenis van spel. Vervolgens hebben we een vragenlijst en een casus gemaakt voor experts die zich gespecialiseerd hebben op verschillende gebieden van spel. De experts hebben zich mondeling of schriftelijk uitgesproken over hun persoonlijke motivatie, ontwikkeling en visie. Deze gegevens hebben we geanalyseerd en in de aanbevelingen verwerkt. Wij hebben in ons onderzoek gebruik gemaakt van de volgende deelvragen:

1. Hoe heeft zich spel als methodisch middel ontwikkeld vanuit de historie?

2. Welke stromingen zijn hieruit ontstaan?

3. Welke invloed heeft de historische ontwikkeling (gehad) op de huidige experts?

4. Welk nut of noodzaak heeft de uitkomst van ons onderzoek voor het algemene sociale werk en in het bijzonder voor de maatschappelijk werker?

Na het beantwoorden van de deelvragen, hebben wij onze aanbevelingen aan de Christelijke Hogeschool Ede verwerkt. De aanbevelingen richten zich op het verbreden van het aanbod Creatief Agogisch Werken binnen de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening.

In dit verslag wordt stapsgewijs toegewerkt naar de aanbevelingen die er gedaan zijn voor de Christelijke Hogeschool Ede.

“Het is een teken van een ontwikkelde geest om met een gedachte te kunnen spelen zonder die te accepteren.”

Aristoteles

(6)

6

Voorwoord

Wat maakt dat twee oudere studenten binnen de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening op zoek gaan naar creativiteit? Is hier sprake van de beroemde

midlife/identiteitscrisis? Met deze vragen hebben we inderdaad geworsteld. In ons leven zijn we overspoeld met de uitspraak: “eerst het nuttige, dan het nodige en dan het aangename” . Het aangename begon er steeds meer bij in te schieten door de drukte en noodzaak van het gewone leven. Het plezier in het leven veranderde.

We hebben zeker de leeftijd om terug te kijken naar het verleden en vooruit te blikken naar de toekomst. We kozen beiden voor de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, om uiteenlopende redenen. Het sprak ons aan om andere mensen ‘recht’ te doen en tot een hand en voet te zijn. De opleiding was confronterend genoeg om ons over het verleden te laten nadenken en daarmee te worstelen. Die gedachten waren ook uitdagend genoeg om het roer om te gooien.

Het ‘nut’ ruilden we in voor het ‘aangename’.

Daar lag ons hart en vond zijn weerslag in de minor Creatief Agogisch Werken. Deze minor was nog niet van de grond gekomen voor de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening. Door het volgen van deze minor hebben wij (her)ontdekt hoe belangrijk het is om niet alleen als kind, maar ook als volwassene het ‘vermogen tot spelen’ te beheersen. Het herontdekken van dit

wezenskenmerk heeft ertoe geleid dat wij uiteindelijk de speelsheid van onszelf de vrijheid hebben gegeven. Al spelend werken en al werkend spelen hebben we genoten van de kracht van spel; iets wat we een ander ook gunnen.

Wij zijn onze opdrachtgever, Martine Noordegraaf, dankbaar voor de zinvolle opmerkingen en de kans die we door dit onderzoek kregen. Het is ons een eer geweest om aan een grote wens van Ben Manusama te kunnen meewerken, namelijk dat het vak Creatief Agogisch Werken in de major kan worden versterkt. We hebben dit afstudeeronderzoek geschreven voor de Christelijke Hogeschool Ede, maar wij hopen dat ook andere hogescholen gebruik kunnen maken van ons onderzoek naar het nut of de noodzaak van een ‘spelende’ maatschappelijk werker.

Dankzij de inzet en medewerking van verschillende experts konden wij tot het resultaat van dit onderzoek komen. Veel dank aan mw. Wilna van den Heuvel en mw. Dineke Behrend voor hun tijd en inzet voor de interviews. Dhr. dr. Pim van der Pol, mw. drs. Diny van der Aalsvoort en mw. drs.

Annie Blokhuis zijn we zeer erkentelijk voor de duidelijke schriftelijke antwoorden en reacties.

Zonder steun van ons thuisfront zou het een moeilijker klus zijn geworden. We zijn onze gezinnen daarom erg dankbaar voor alle medewerking die we kregen om dit onderzoek te kunnen doen.

Toni van Leeuwen & Ineke Hovius

“Om het tenslotte maar eens ronduit te zeggen, de mens speelt immers alleen maar indien hij in de volle betekenis van het woord mens is, en hij is alleen maar dan geheel mens, wanneer hij speelt”

F. Schiller

(7)

7

1 Inleiding in het onderzoek

§ 1.1 Het onderwerp

De Christelijke Hogeschool in Ede (CHE) biedt de minor Creatief Agogisch Werken aan als keuzeminor in het tweede, derde en vierde jaar van de opleiding. De vraag naar deze minor was in aanvang minimaal; inmiddels is de belangstelling groot. Hierdoor is de vraag hoe creatief agogische vorming nut of noodzaak heeft voor de maatschappelijk werker van nu kan hebben een item van belang geworden. Creatief Agogisch Werken past in de huidige opvatting dat de maatschappelijk werker als generalist moet worden opgeleid.

De CHE heeft ons gevraagd om te onderzoeken in welke mate creatief agogisch werken echt nut of noodzaak heeft voor de maatschappelijk werker van nu en of er mogelijkheden zijn om het vak zodanig te legitimeren dat het breder kan worden opgezet in de major. Een relevante vraag omdat de algemene gedachte is, dat de maatschappelijk werker vooral praktisch en rechtlijnig is en geen gebruik maakt van creatieve middelen. Het hele gebied van creatief agogisch werken onderzoeken zou een te groot onderzoek worden. Ons is gevraagd om ons te richten op een specifiek onderdeel van dit vakgebied. Wij hebben gekozen voor het onderdeel ‘spel’. De vraag die de Christelijke Hogeschool Ede ons stelt, is hoe ‘spel…en’ tot ontwikkeling is gekomen, welke waarde ‘spel’ op dit moment heeft in de huidige hulpverlening en vanuit welke muzische grondhouding ‘spel’ als hulpverleningsvorm wordt aangeboden.

§ 1.2 Probleemstelling

Na de invoering van de minoren bleek de minor Creatief Agogisch Werken binnen de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening niet vlot tot ontplooiing te komen. Uiteindelijk bleek dat door toedoen van twee deeltijdstudenten de minor zodanig in de belangstelling kwam te staan, dat er een grote toename is gekomen van deeltijdstudenten maatschappelijk werk, die deze minor willen volgen. Dit vraagt om een aanpassing van visie en beleid. Wij zullen ons in dit onderzoek niet richten op de inhoudelijke invulling van het vak Creatief Agogisch Werken, maar op het creëren van een basis van waaruit de Christelijke Hogeschool Ede zijn huidige onderwijsaanbod binnen de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening kan aanpassen aan de huidige ontwikkelingen.

§ 1.3 Relevantie

De toename van het aantal studenten op de Christelijke Hogeschool Ede, dat de minor Creatief Agogisch Werken wil volgen, laat zien dat er een groeiende behoefte is aan scholing op dit specifieke gebied binnen de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening. Dit geeft de vraag of die behoefte er ook is op andere hogescholen en of er behoefte is aan creatief werkende

maatschappelijk werkers in de praktijk. Het onderzoeken van deze behoefte maakt onze opdracht relevant.

§ 1.4 De doelstelling

De hoofdvraag is: “Hoe heeft zich het denken over spel vanuit de historie als methodisch middel ontwikkeld voor de beroepsgroep van de social worker en wat zijn de werkzame aspecten gebleken binnen de verschillende disciplines die er nu mee werken?”

(8)

8

Om antwoord te krijgen op deze hoofdvraag hebben wij gebruik gemaakt van de volgende deelvragen:

1. Hoe heeft zich spel als methodisch middel ontwikkeld vanuit de historie?

2. Welke stromingen zijn hieruit ontstaan?

3. Welke invloed heeft de historische ontwikkeling op de huidige experts?

4. Welk nut of noodzaak heeft de uitkomst van ons onderzoek voor het algemene sociale werk en in het bijzonder voor de maatschappelijk werker?

Het doel wat wij met dit onderzoek hebben, is dat wij aanbevelingen kunnen geven aan de Christelijke Hogeschool Ede naar aanleiding van de vraag welk nut of noodzaak ‘spel’ als muzisch agogisch methodisch middel heeft voor de maatschappelijk werker van nu. Wij zullen deze vraag beantwoorden met behulp van dit onderzoek. Dit heeft gevolgen op zowel micro, meso als macro niveau. Voor de cliënt betekent dit, dat zij vanuit een unieke eigen krachtbron hun persoonlijke draagkracht leren vergroten. Voor de hulpverlener betekent dit, dat zij met een uniek middel cliënten kunnen bereiken, die met ‘praten’ niet (meer) te bereiken zijn. Het is een manier van werken die enorm veel voldoening geeft. Voor de organisatie betekent dit dat er meer

mogelijkheden tot hulpverlening zullen zijn, waardoor de organisatie kan groeien. Voor de overheid betekent de investering in het ontwikkelen van de persoonlijke krachtbronnen van de cliënt een uiteindelijke kostenbesparing in het zorg en welzijnbudget.

Hoe kunnen wij het vak Muzisch Agogisch Methodisch Werken (MAMW) theoretisch verantwoorden binnen het beroep van de social worker?”

Ben Manusama

(9)

9

2 Uitvoering onderzoek

§ 2.1 Methode

In ons onderzoek hebben we gebruik gemaakt van drie methoden. We hebben een uitgebreid literatuuronderzoek gedaan, er is vanuit de Delphi-methode (bijlage 4) een vragenlijst (bijlage 5) gemaakt voor het interviewen van experts en er is een casus gemaakt om de interviews te toetsen (bijlage 6).

De reden dat wij gekozen hebben voor deze drie methoden is dat de Christelijke Hogeschool van Ede antwoord wilde hebben op de vraag hoe spel zich vanuit de historie heeft ontwikkeld en welke invloed deze ontwikkeling heeft op de huidige experts. Verder wilde onze opdrachtgever weten of

‘spel’ nut of noodzaak heeft voor de maatschappelijk werker van nu.

Eerst hebben wij ons verdiept in de literatuur. Hierdoor werd ons onderzoek afgebakend en kregen wij een duidelijk beeld van het begrip ‘spel’. We hebben informatie gezocht vanuit de woorden: spel, spelen, methodisch middel, historie spel, spelstromingen, spelbenaderingen, spelgolfbewegingen.

Door ons te verdiepen in de literatuur ontdekten wij dat de begrippen ‘spel’ en ‘spelen’ voor kinderen anders zijn dan voor volwassenen.

Een kind speelt omdat het leuk is, voor de fun; de volwassene bekijkt hetzelfde spel uit het oogpunt van opvoeding (pedagogiek), motivatie, hoe er gespeeld wordt (psychologie) en vanuit de invalshoek van filosofie: waartoe leidt dit spel?

Door deze verdieping werd ons duidelijk welke informatie wij nodig hadden van onze experts.

Voor onze experts hebben wij vanuit de Delphi methode eerst een vragenlijst gemaakt met vragen over motivatie, persoonlijke ontwikkeling en visie. Nadat onze experts mondeling of schriftelijk onze vragenlijsten hadden beantwoord, hebben wij hen een casus toegestuurd. Via vragen over deze casus hebben wij het denken en handelen van de experts naast elkaar gelegd.

We hebben gekozen voor de Delphi methode omdat deze methode veel gebruikt wordt voor beleidsonderzoek. Het levert relevante informatie op die door de opdrachtgever gebruikt kan

worden voor het vaststellen van het beleid. De kern van de Delphi methode is het herhaald bevragen van een expertpanel over een onderwerp waarover (nog) geen consensus bestaat. Het is een prima methode om trends in te schatten.

De interviews hebben ons duidelijk gemaakt welke invloed de historische ontwikkeling van ‘spel..en’

heeft op de huidige experts en hulpverlening.

§ 2.2 Personen die hebben meegewerkt

Vanaf het begin is duidelijk geweest dat wij experts op het gebied van spel nodig hadden om antwoord te kunnen krijgen op onze hoofd- en deelvragen. In totaal zijn veertien experts benaderd.

Vijf van hen hebben daadwerkelijk meegewerkt aan ons onderzoek. Twee experts hebben de vragen in een mondeling interview beantwoord. Drie experts hebben de vragen schriftelijk beantwoord.

De groep geïnterviewde experts bestond uit één man en vier vrouwen.

Niet van elke expert was de leeftijd bekend. Voor zover leeftijden wel bekend zijn, zijn onze respondenten geboren tussen ongeveer 1950-1960. Zie bijlage 3.

(10)

10 Onze criteria voor de keuze van de experts waren:

 Ervaring hebben met het onderwerp ‘spel’ en/of ‘spelen’ vanuit het vakgebied

 Gevarieerde keuze in ervaring: via publicaties van de expert, praktijkgerichte ervaring, doceren van muzische vakken over spel, (specifieke) doelgroepen voor hulpverleners

 Verschillende leeftijdsgroepen van experts om een historische tijdslijn te kunnen volgen

§ 2.3 Overzicht meetinstrumenten

Voor de interviews zijn vragenlijsten gemaakt. Elke experts kreeg dezelfde vragen. In de vragenlijst zijn ook stellingen geplaatst met het verzoek op deze stellingen te reageren. Elke expert is apart benaderd en gedurende het onderzoek wisten zij niet van elkaar wie er wel of niet meedeed aan ons onderzoek.

Na het invullen van de vragenlijst heeft elke expert een casus gekregen met het verzoek om op deze casus een reactie te geven vanuit de eigen expertise/werkdiscipline. Hiermee hebben wij de eerder ingevulde vragenlijsten in de praktijk getoetst.

§ 2.4 Procedure

Onze werkprocedure was als volgt:

We hebben eerst verdieping gezocht in de literatuur. Vanuit het beeld wat ontstond hebben wij specifieke vragen en stellingen gemaakt, gericht op motivatie, persoonlijke ontwikkeling en visie.

De experts zijn, waar mogelijk, telefonisch benaderd met de vraag of zij mee wilden doen aan ons onderzoek. We hebben daarbij uitgelegd wat de bedoeling was en wat er van de expert werd verwacht. Degenen die niet telefonisch bereikbaar waren hebben wij uitgenodigd via de mail.

Ook aan hen is duidelijk uitgelegd welk onderzoek wij deden en wat het doel was. Beide groepen hebben, pas nadat zij positief gereageerd hadden op onze uitnodiging, de vragenlijst en de casus ontvangen.

De schriftelijk ingevulde vragenlijsten zijn ontdaan van antwoorden die niet in direct verband stonden met onze vragen en werden daarna gefragmenteerd en gelabeld (bijlagen 9-11).

De mondelinge vragenlijsten hebben wij woord voor woord uitgetypt en ook ontdaan van niet relevantie informatie. Ook deze interviews zijn gelabeld (bijlagen 7-8).

Deze procedure heeft zich herhaald bij de ingevulde casussen. Al deze gelabelde informatie is samengevoegd, ondergebracht in kernlabels en op de literatuur gelegd waardoor wij een beeld kregen van de huidige ontwikkeling en toepassing van spel in de hulpverlening. De kernlabels zijn voortgekomen uit de thema’s van onze vragenlijsten (bijlagen 12-14).

Deze procedure wordt stap voor stap in de volgende hoofdstukken beschreven.

"The doing is the thing"

M. Csikzentmihalyi

(11)

11

3 Onderzoeksresultaten

§ 3.1 Literatuurstudie

Om ons te verdiepen in de historische ontwikkeling van spel, hebben wij eerst een aantal boeken gelezen. De gelezen boeken zijn verwoord naar inhoud en relevantie in hoofdstuk § 6.2. We hebben bij het lezen van de literatuur gezocht naar historisch en recent materiaal. Specifiek hebben wij ons gericht op onderwerpen als: de betekenis van het begrip spel, het ontstaan van het methodische werken, de invulling van het begrip social worker. Ook ging onze aandacht uit naar het ontstaan van de specifieke denkpatronen die ontstaan zijn in de loop van de tijd ten aanzien van ‘spel..en’

We verwoorden onze zoektocht naar verdieping in de volgende onderwerpen:

Definities van ‘spel…en’ volgens:

- Het woordenboek Van Dale - De visie van Johan Huizinga

- De visie van Hellendoorn & Berkelaer-Onnes - De visie van Rubin, Fein & Vandenberg - De visie van Van der Poel, Blokhuis

Stromingen:

- Pedagogiek - Psychoanalyse - Filosofie - Fenomenologie

Methodisch middel:

- Methodisch werken - Pijler van het handelen - In de geest van de methode - Basismethode en maatwerk

Muzisch Agogisch Werken:

- Grondhouding

Social Worker:

- Wat is Social Work?

- De verschillende betekenissen van het Social Work - Definities van Social Work

(12)

12

§ 3.1.1 De betekenis van het begrip ‘spel..en’

Bekende kenmerken van spel zijn:

Het geeft plezier, voldoening; het vraagt om inspanning of geeft (ont)spanning. Het dient geen extern doel buiten de persoon om, het kent óf géén regels (kinderspel) óf er zijn juist spelregels (sport e.d.).

Fantasie en verbeeldingskracht spelen een rol. Er is een speelveld, een speelruimte. En vooral: het is vrijwillig; een eigen keuze.

Per situatie kan het begrip spel een andere focus hebben; het laat zich moeilijk in een

scherpbegrensde opvatting gieten. Er kan pas over spel of spelen gesproken worden als er meerdere kenmerken aanwezig zijn die samen voor díe situatie tot de conclusie kan leiden dat iemand speelt.

Het is géén theoretisch optelsommetje van meerdere kenmerken dat automatisch tot spel zal leiden.

Specifieke bronnen over kenmerken of definities van spel zijn:

1 Het woordenboek Van Dale geeft de betekenis van spel als volgt aan: spel het; o; -letje 1 het spelen, het bewegen: een ~ van krachten onderlinge beïnvloeding 2 -en bezigheid ter

ontspanning volgens bep. regels 3 -en kansspel 4 -en een partij die men speelt: een ~letje domino; alles op het ~ zetten wagen 5 -len stel voorwerpen die men bij een spel (2) nodig heeft 6 -en toneelspel 7 het bespelen van een instrument: vioolspel 8 -en wedstrijd: de Olympische Spelen (bron: http://www.vandale.nl)

2 J. Huizinga schrijft in zijn cultuurhistorisch geschrift ‘Homo ludens’ (1938):

“Een vrijwillige handeling, die binnen zekere vastgestelde grenzen van tijd en plaats wordt verricht naar vrijwillig aanvaarde doch volstrekt bindende regels, met haar doel in zichzelf, begeleid door een gevoel van spanning en vreugde, en door een besef van ‘anders zijn dan het gewone leven’”.

Spel is volgens Huizinga dus een vrije handeling die geen direct nut dient en volgens willekeurig afgesproken regels wordt uitgevoerd . Hij zegt: “Het spel verwezenlijkt in een onvolmaakte wereld een tijdelijke en beperkte volmaaktheid. De orde die het spel

oplegt, is absoluut, en de geringste afwijking daarvan bederft het spel en ontneemt het zijn karakter”.

3 Een andere Nederlandse definitiebenadering van spel wordt gegeven door Hellendoorn &

Van Berckelaer-Onnes (1991). Zij zien spel als een “bevrediging gevende activiteit met

 objecten, met het eigen lichaam of met een meer medespeler(s),

 die in zichzelf genoeg is en geen extern doel dient,

 die in belangrijke mate door de spelende(n) zelf geïnitieerd en gecontroleerd kan

worden, gekenmerkt door een voortdurende afwisseling en spanning tussen verwachting en verrassing, tussen het bekende en het onbekende,

 waarbij de invloed van de realiteit verminderd is, maar niet opgeheven”.

4 Rubin, Fein & Vandenberg (1983) kwamen tot de conclusie dat er een zestal karakteristieke kenmerken van spel overeenkomen in hun onderzoek naar definities:

 Spelen gebeurt vanuit een intrinsieke motivatie

 In spel staat niet zozeer het doel maar vooral het middel centraal

 Spelen wordt geleid door de vraag “Wat kan ík allemaal met dit object doen?”, waarmee het zich onderscheidt van exploratiegedrag dat zich laat leiden door de vraag

“Wat kan dit objéct allemaal doen?”

 Spel is simuleren; de speler doet alsof

 Spel is vrij van extern opgelegde regels

 Spel impliceert een actieve betrokkenheid

(13)

13

5 Van der Poel, Blokhuis (2008, pag. 23) geven in het boek ‘Wat je speelt ben je zelf’ op basis van een aantal criteria is een werkdefinitie voor spel :

 “Er is sprake van spel als men actief bezig is om het plezier in de bezigheid op zich (autotelisch) en men daarbij eigen regels en betekenissen aan die bezigheden toekent”.

Autotelisch: auto is ‘het zelf’ en telisch is ‘doel’(Grieks).

Het doel van het spelen bevindt zich in het spelen zelf.

Spelen is de actie waarmee spel wordt uitgevoerd, hetzij in rust, in ernst, met spanning of met uitbundigheid. Spelen kan op individueel niveau of op groeps- en zelfs (inter)nationaal niveau.

De volksspelen worden vanuit cultuurachtergronden bezien en uitgevoerd.

Conclusie

Ondanks de verschillende pogingen van diverse wetenschappers is het is niet mogelijk een om eensluidende definitie te geven over het begrip ‘spel’. De algemene gedachte is, dat spel zich moeilijk laat definiëren doordat niet altijd aan uiterlijke kenmerken te zien valt of er sprake is van spelen.

Wel kan gedrag worden onderscheiden in twee vormen van gedrag. Gedrag op een speelse manier en gedrag op een niet-speelse manier. Welk gedrag spelen genoemd kan worden hangt af van de intentie waarmee het gedrag wordt uitgevoerd. Deze intentie is niet altijd gelijk zichtbaar (Van der Poel, Blokhuis, 2008).

§ 3.1.2 Stromingen

In het door ons onderzochte gebied zijn verschillende denkrichtingen ontstaan. Deze denkrichtingen worden in de literatuur aangeduid met de woorden: stroming, benaderingswijze, golfbeweging.

Men bedoelt hiermee een groep mensen met dezelfde denkbeelden op een bepaald gebied. In ons onderzoek maken wij gebruik van het woord stroming. De gebieden die wij tegenkwamen waren:

Pedagogiek

De Pedagogiek is een wetenschap van de ontwikkeling van een kind tot aan zijn volwassenheid. De naam Pedagogiek is afgeleid van het Griekse woord paidagoogia. Letterlijk betekent dit

‘kinderleiding’. Deze wetenschap bestudeert de opvoeding, de ontwikkelingsfasen en ook de relatie tussen het kind en zijn omgeving. Als omgeving wordt gezien: familie, vriendjes/vriendinnetjes, school, omgeving als gebouwen, media, enzovoort. Specifiek wordt de manier waarop volwassenen kinderen tot een bepaald doel grootbrengen bestudeerd. Men onderzoekt daarbij hoe volwassenen kinderen iets (aan)leren, welke doelen zij hierbij stellen en hoe deze doelen in de praktijk worden bereikt.

Psychologie

De Psychologie is een wetenschap die het innerlijke leven (kennen, voelen en streven) en het gedrag van mensen bestudeert. Hun doel hierbij is dat zij inzicht krijgen in het doen en laten van mensen in hun dagelijkse leven maar ook onder bijzondere omstandigheden. Psychologie op zich is niet goed te definiëren. Dat komt omdat men binnen de psychologie van mening verschilt over wat men behoort te bestuderen. Ook is er een overlap is met andere menswetenschappen. De stroming die voor ons onderzoek van belang is, is de psychoanalyse.

Deze specifieke stroming binnen de psychologie richt zich op het verklaren van lichamelijke klachten vanuit psychische oorzaken. Het wordt daarom ook wel dieptepsychologie genoemd.

“Het spelen met iets is dus niet alleen dat ik met iets speel, maar ook dat iets speelt met mij.”

F.J.J. Buytendijk

(14)

14

De centrale gedachte van deze stroming is, dat men emotionele ervaringen verdringt en dat hierdoor lichamelijke klachten ontstaan. De verdrongen gedachten worden opgeslagen in het onderbewuste, maar blijven wel bestaan. De energie, die dit kost, zoekt een uitweg en is de oorsprong van fysieke uitingen van ziekte.

Filosofie

Filosofie wordt ook wel wijsbegeerte genoemd. Zij is de oudste theoretische discipline die het verlangen en het streven van een mens vertaalt naar wijsheid en kennis. In het gewone dagelijkse leven gebruikt men de term filosofie om elke vorm van wijsheid of levensbeschouwing aan te geven.

Het is moeilijk om filosofie specifiek te duiden. Oorspronkelijk betekende filosofie ‘liefde voor wijsheid’. De algemene opvatting over filosofie is, dat het een studie is naar de betekenis en de geldigheid van ons denken en van onze overtuigingen over de meest algemene en universele aspecten van het bestaan.

Fenomenologie

Binnen de wetenschapsfilosofie wordt de fenomenologie gezien als het domein van de beleving.

Haar grote betekenis is gelegen in het onderkennen dat de mens en de wereld niet gescheiden mogen worden. Zij hangen fundamenteel samen. In de fenomenologie richt men zich op het menselijke leerproces. Men gaat uit van de directe en intuïtieve ervaring van fenomenen (verschijnselen) en probeert vanuit die ervaring om essenties en essentiële eigenschappen van ervaringen af te leiden.

Voor het beschrijven van deze stromingen hebben wij gebruik gemaakt van de lesstof uit de readers van Filosofie van het eerste en tweede jaar van onze opleiding Maatschappelijk Werk en

Dienstverlening (C. Stroo et al. 2008-2009, 2009-2010).

Conclusie

Er zijn verschillende wetenschapsgebieden. Elke wetenschap heeft een eigen denkbeeld en

onderzoekt vanuit dit denkbeeld een bepaald gebied. Doordat er vanuit verschillende denkbeelden naar een bepaald gebied gekeken wordt, kan het zijn dat wetenschappers over een bepaald

onderwerp verschillende conclusies trekken. Ook kan het voorkomen dat wetenschappers elkaar juist aanvullen door hun verschillende manier van denken óver en kijken náár een onderwerp. Er zijn enorm veel verschillende wetenschapsgebieden. Deze gebieden kunnen naast elkaar bestaan. Soms is er een overlap tussen de verschillende gebieden. Ten aanzien van spel lijken de verschillende disciplines elkaar niet te bijten.

§ 3.1.3 Methodisch middel Methodisch werken

Als er gesproken wordt over de inhoud van het maatschappelijk werk, komt de term ‘methodisch werken’ al snel voor de dag. Methodisch werken heeft twee betekenissen die in elkaars verlengde liggen (Van Lieshout, 1992). De eerste betekenis is dat een maatschappelijk werker handelt volgens het principe van de probleemoplossingscyclus.

In deze cyclus worden de stappen: informatie verzamelen, informatie interpreteren, hypothese bedenken, oplossing kiezen, oplossing uitvoeren en evalueren achter elkaar doorlopen. Deze cyclus wordt net zo lang gevolgd tot er een bevredigend resultaat is bereikt.

“Spel, spelen is de hoogste trap der kinderlijke ontwikkeling, der menselijke ontwikkeling in deze’.

Is het schoonste verschijnsel van het menselijk leven in dit tijdperk niet het spelende kind?”

Friedrich Fröbel

(15)

15

De tweede betekenis van ‘methodisch handelen’ wordt gekoppeld aan het gebruik maken van een speciaal ontwikkeld model. Binnen dit model is precies beschreven bij welk (soort) probleem, welke (soort) handeling gedaan moet worden.

Pijler van het handelen

Methodisch werken in maatschappelijk werk is van oorsprong verbonden met achterliggende theorieën en ideologisch verankerde referentiekaders. Die kaders verklaren waarom er op een bepaalde manier gehandeld moet worden om een gewenst resultaat te bereiken. Methodische principes vloeien dus vaak direct voort uit ethische principes. Je zou kunnen zeggen dat ethische en methodische principes vaak twee kanten van dezelfde medaille zijn.

Het werken volgens methoden, in de tweede betekenis van methodisch werken, is stap voor stap ontstaan in de jaren ’50. De maatschappelijk werkers stonden er eerst wat afwijzend en huiverig tegenover. Ze waren bang dat technieken en instrumenten, als uitvloeisel van methoden, te veel afstand tussen werker en cliënt zouden bewerkstelligen. Zeker in de beginjaren van

professionalisering speelden de verzuilde structuren en de heersende moraal een conserverende rol.

Methodisch werken vond daarom slechts aarzelend ingang. Toch wordt de aarzeling overwonnen en wordt methodisch werken één van de pijlers van professionalisering.

Tabe methodiken.27

Samenhangende begrippen methodisch werken Methodologie De leer van het systematisch ontwerpen van methoden

Methodiek Vastgelegde praktijktheorie (visie en beargumenteerde theoretische uitgangspunten) waarvan methoden afgeleid worden

Methode Een systematische, doelgerichte handelwijze bestaande uit een handelingsmodel waarin een samenhang is tussen beroepshouding, activiteiten en een reeks van technieken

Techniek Een kleinere, begrensde handelingseenheid binnen een methode

In de praktijk is dit theoretische onderscheid niet zo duidelijk herkenbaar. Regelmatig worden vooral de termen ‘methode’ en ‘methodiek’ door elkaar gebruikt en wordt een techniek versleten voor een methode. De lijn van techniek tot methodiek lijkt daarmee een glijdende schaal. Vaak blijft ook onduidelijk op welke (praktijk)theorie en visie de aanwijzingen voor het handelen zijn gebaseerd.

Dit heeft onder meer te maken met de wijze waarop de aanwijzingen tot stand komen: van onderop (inductief) of van bovenaf, afgeleid van een praktijktheorie (deductief). Bij aanwijzingen die van onderop tot stand komen, kan de achtergrond van de ontwikkelaars sturend zijn, zonder dat zij hun visie of theorieën duidelijk expliciteren. Later kan er dan alsnog een theorie of visie onder geschoven worden.

In de geest van de methode

In de methodologie is het altijd zoeken naar een evenwicht tussen algemene principes en meer specifieke aanwijzingen die het handelen sturen. Hoe minder specifieke aanwijzingen, hoe meer een methode het karakter heeft van een globaal fasenmodel; de eerste betekenis van methodisch handelen. Hoe meer specifieke aanwijzingen, hoe meer de methode het karakter krijgt van een protocol, een dwingend handelingskader. Een hulpverlener verwacht aan de ene kant duidelijke handvatten voor toepassing van een methode in een specifiek geval. Aan de andere kant verlangt hij voldoende ruimte voor aanpassingen en eigen inbreng in de specifieke situatie.

De hulpverlener handelt dan in de geest van de methode, maar maakt gebruik van zijn discretionaire ruimte (De Savornin Lohman & Raaff, 2008).

Beginnende maatschappelijk werkers hebben behoefte aan precies geformuleerde handelingsvoorschriften. Ervaren werkers verlangen en nemen meer ruimte.

(16)

16 Basismethode en maatwerk

Het bereik van een methode lijkt soms net een puzzel. Er bestaan globale methoden die zich richten op ruim geformuleerde doelgroepen en problemen. Maar er zijn ook heel precies uitgewerkte methoden die van toepassing zijn op kleinere doelgroepen met een duidelijk omschreven probleem.

Hoe specifieker een methode aanwijzingen geeft, hoe vaker die aanwijzingen net niet passen op het individuele geval. Hoe breder de methode en hoe minder concreet de handelingsvoorschriften, hoe meer het een benaderingswijze wordt en trekken krijgt van een ideologie.

Een brede methode met een groot bereik en weinig specifieke aanwijzingen, wordt ook wel een basismethode genoemd (Van Deur, 1992). De basismethode vormt dan een grondpatroon.

Voor specifiekere doelgroepen en problemen kunnen er kleinere maatwerkmethoden van afgeleid worden. Zo kan bijvoorbeeld de Methodiek van de meisjeshulpverlening (Van Deur, 1992) gezien worden als een basismethode, terwijl de Weerbaarheidstraining voor meiden en de Hulpverlening aan allochtone zwerfmeisjes daarvan afgeleide maatwerkmethoden zijn. De drie methoden hangen samen en delen hun theoretisch kader en praktische uitgangspunten.

(Bron: www.lectorenzorgenwelzijn.nl) Conclusie

Het werken met een grondpatroon als basis geeft duidelijkheid over de taken die worden uitgevoerd.

De ene mens kan hier behoefte aan hebben en een ander zal zich daardoor geremd kunnen voelen.

Een basismethode alléén kan goed gebruikt worden als er gewerkt wordt met grote groepen mensen. Het geeft sturing aan het proces. Hoe kleiner de groep, hoe verfijnder het basispatroon moet worden bijgewerkt. Waar er gewerkt wordt met een individu, moet het basispatroon specifiek gemaakt worden op deze persoon. Een basispatroon wat zo specifiek gemaakt is dat het past bij een individu, kan niet zonder meer worden gebruikt voor een ander individu.

§ 3.1.4 Muzisch Agogisch Werken

‘Muzisch agogisch handelen is het vanuit een muzische grondhouding beïnvloeden van individuele personen en/of groepen tijdens omgang, doelbewuste begeleiding of voorwaardelijke zorg, gericht op de ontwikkeling en het welzijn van het individu en/of groep door middel van activiteiten op muzisch terrein die een appèl doen op het menselijk vermogen tot verbeelding, vindingrijkheid en

verwondering’. (Behrend, 2008) Muzisch werken

Muzisch werken kan worden onderverdeeld in twee verschillende begrippen.

In het ene begrip wordt met muzisch werken bedoeld dat je mensen laat en/of leert genieten van allerlei vormen van kunst. Voorbeelden hiervan zijn: tentoonstellingen bezoeken,

theatervoorstellingen bijwonen, een opera leren waarderen.

In het andere begrip wordt met muzisch werken bedoeld dat je gebruik maakt van creatieve, speelse ideeën en activiteiten om een bepaald effect te bereiken bij doelgroepen en cliënten. Muzische middelen hebben een andere invalshoek: niet de verbale, cognitieve benadering maar een speelse manier van benaderen. Mensen hoeven niet precies te zeggen wat er in hen omgaat, ze mogen het probleem benaderen, er mee spelen, het laten zien. Dit kan de situatie minder bedreigend of ingewikkeld maken, doordat er geen probleem hoeft te worden geformuleerd.

“Mijn speelen is leeren, mijn leeren is speelen, en waarom zou mij dan het leeren verveelen?

Hieronymus van Alphen

(17)

17

Door mensen iets (nieuws) te laten doen, kunnen zij tot inzichten komen die zij eerder niet hadden.

Het kan hen helpen om nieuwe aspecten van zichzelf te ontdekken.

Agogisch werken

Agogisch werken is het begrip wat gebruikt wordt als de ene mens (hulpverlener) de situatie waarin de andere mens (cliënt) zit zodanig specifiek beïnvloedt, dat deze situatie zich wijzigt en de cliënt er zich beter bij voelt. Hulpverlening, dienstverlening, vorming en voorlichting zijn allemaal vormen van deze specifieke beïnvloeding van de cliënt. Ook al zijn deze vormen verschillend, ze hebben een aantal kenmerken gemeen.

Agogisch werken is doelgericht

Met doelgerichtheid wordt bedoeld dat bij agogisch werken een diagnose altijd gesteld wordt op grond van observatie. Vanuit de diagnose wordt vervolgens een doel opgesteld. Dit kan een algemeen doel zijn of een specifiek doel. Het algemene doel is de allerbelangrijkste; dat is het einddoel. De specifieke doelen zijn de concrete doelen die de tussenstappen aangeven welke nodig zijn om het hoofddoel, het einddoel te bereiken. Het formuleren van deze specifieke doelen moet zorgvuldig gebeuren, omdat zij het fundament zijn waarop het handelen van de hulpverlening staat.

Als deze doelen specifiek en helder verwoord zijn, weet elke deelnemer aan dit proces hoe en waaraan gewerkt gaat worden. Op deze manier is het proces ook controleerbaar.

Een doel kan gericht zijn op preventie: men denkt na over de manier waarop men een bepaalde situatie kan voorkomen. Een doel kan gericht zijn op observatie: men denkt na over de manier waarop men het gedrag van de cliënt moet verstaan en interpreteren. Een doel kan gericht zijn op begeleiding en behandeling: men denkt na over de manier waarop men iemand in zijn ontwikkeling kan ondersteunen en stimuleren (Behrend, 2008).

Agogisch werken is bewust gepland

Een hulpverlener moet bewust handelen. Dit betekent dat hij inzicht moet hebben in de eigen gevoelens tegenover de cliënt, hij moet weten waarom hij hulp wil bieden aan de cliënt op dat moment, hij moet weten welk effect de eigen handelingen hebben op de cliënt en hij moet zich bewust zijn van het effect dat de cliënt op de hulpverlener heeft. Zelfreflectie en zelfevaluatie zijn belangrijke begrippen in de hulpverlening (Behrend, 2008).

Agogisch werken is systematisch

Een mens verandert niet zomaar. Om te komen tot een proces van veranderen, wordt er door de hulpverlener een plan gemaakt waarin hij precies verwoordt welke stappen hij in welke volgorde gaat zetten. Hierbij moet elke afzonderlijke stap verbonden zijn met de situatie van de cliënt maar ook met het totale behandelplan.

Agogisch werken is procesmatig

Er ontstaat een proces als mensen in beweging komen om te veranderen. In dit proces veranderen zij in de manier waarop ze met anderen omgaan en hoe zij zelf deelnemen aan de activiteiten van het leven. Het ene proces kan het andere proces in beweging zetten. Het herkennen van de individuele- en groepsprocessen is een belangrijke taak van en voor de hulpverlener. Het kan nodig zijn om tijdens het proces de eerder gemaakte doelstellingen te wijzigen.

Grondhouding

Ieder mens heeft een grondhouding. De ene mens is zich hiervan bewust en de andere mens niet.

In deze grondhouding bevinden zich eigenschappen, waarden, normen, gedachten en gevoelens.

Wanneer wij ons niet bewust zijn van onze grondhouding is ons handelen intuïtief. Voor een hulpverlener is het belangrijk dat hij zich bewust wordt van zijn grondhouding.

(18)

18

Hierdoor kan het intuïtieve handelen bewust gebruikt gaan worden en wordt het een manier van werken waarmee hij anderen kan helpen. Om van deze manier van werken een beroep te maken, is naast bewustwording ook kennisverwerving en het aanleren van vaardigheden nodig.

Conclusie

Waar het muzisch werken wordt samengevoegd met het agogische werken ontstaan er activiteiten die een speels, creatief element in zich hebben waaraan de cliënt tevredenheid, plezier, bevestiging of uitdaging beleeft en die een bijdrage leveren aan de diverse gebieden van de ontwikkeling van de mens. Deze activiteiten zijn doelgericht, bewust, procesmatig en systematisch.

Het effect wat je kunt verwachten van deze manier van werken is:

 Het leren uiten van en leren vormgeven van persoonlijke belevingen, gedachten, gevoelens

 Het zich bewust worden en eventueel verwerken van belevingen, gedachten, gevoelens

 Het ontwikkelen van creativiteit en vindingrijkheid op muzisch gebied

 Het ontwikkelen van een persoonlijke identiteit, talenten en voorkeuren

 Ontspanning en recreatie in het bezig (laten) zijn

 Het inspelen op het menselijk vermogen tot verwondering, bezieling en plezier

 Het weer in beweging brengen van mensen (Behrend, 2008)

§ 3.1.5 Social Worker Wat is social work?

Sinds een paar jaar is ‘social work’ een veel gebruikte term in het Nederlandse beroepsonderwijs.

De Engelse term wordt gebruikt om aan te geven dat het om een internationaal erkend beroep gaat, net als het beroep ‘manager’. We hebben gezien dat de term ook wordt gebruikt om het

versnipperde beroepenveld een herkenbaar profiel te geven. De term ‘social work’ duidt dus op de internationale dimensie en op het familiebewustzijn van alle beroepen in zorg en welzijn.

De verschillende betekenissen van het social work

Niet iedereen gebruikt de term ‘social work’ in dezelfde betekenis. In de praktijk komen vier verschillende betekenissen voor:

 social work staat voor alle beroepen en functies in de sector Zorg en Welzijn. Social work is dus niet een enkel beroep maar een verzameling beroepen die onderling een grote

overeenkomst vertonen. (Ewijk, 2007, hfst 6)

 social work staat voor een sector, in dit geval ‘Zorg en Welzijn’. Social work kan dus ook gezien worden als een aanduiding voor alle voorzieningen (instellingen, regelingen, marktpartijen, beleidsgebieden) op het vlak van Zorg en Welzijn.

 Social work staat voor een specifiek beroep. Een tijd lang stond de functie social worker voor een hoogopgeleide professional, die vooral in de publieke sector bij de overheid of bij door de overheid gefinancieërde instellingen werkzaam was voor mensen die materieel of

immaterieel bijstand nodig hadden. De social worker beoordeelde wie in aanmerking kwam voor bijstand en hielp mensen (weer) volwaardig aan de samenleving deel te nemen.

Indertijd was maatschappelijk werker de Nederlandse vertaling van dit specifieke beroep.

 Social work staat voor een kennisdomein. Er wordt wel gezegd dat er pas over een echt beroep (of beroependomein) gesproken kan worden, als er sprake is van een eigen ‘body of knowledge’, een duidelijk te onderscheiden, eigen kennisgebied.

Social work als kennisdomein omvat allereerst de theorie(ën), methodiek(en) en praktijk(en) van de beroepsuitoefening in Zorg en Welzijn.

In de tweede plaats omvat het kennisdomein van social work een specifieke combinatie van theoretische disciplines of universitaire vakgebieden (social theory), zoals psychologie,

(19)

19

pedagogiek, sociologie, antropologie en agogiek. In de derde plaats omvat het een sociaal beleid (social policy), de manier waarop beleid op het sociale terrein wordt gemaakt.

Definities van het social work

Er bestaan oneindig veel definities van social work. Gelukkig hebben de internationale verenigingen van social work opleidingen en van de social workers (de beroepsvereniging) in 2000 nog een definitie vastgesteld. Hierin is ‘social work’ de aanduiding van een beroep.

De definitie luidt:

‘ the social work profession promotes social change, problem solving in human relationships and the empowerment and liberation of people to enhance wellbeing. Utilizing theories of human behavior and social systems, social work intervenes at the points where people interact with their environments. Principles of human rights and social justice are fundamental to social work.’

(bron: www.ifsw.org)

Het gaat dus om de volgende doelen

 het bevorderen van maatschappelijke veranderingen

 het bevorderen van het probleemoplossende vermogen van mensen

 het sterker en zo nodig vrij maken van mensen

En om de volgende kennis

 het benutten van theorieën over het menselijke gedrag

 het benutten van theorieën over sociale systemen

 met name waar de mens in directe relatie treedt met zijn directe omgeving

Gebaseerd op de volgende fundamentele principes

 mensenrechten

 sociale rechtvaardigheid

Het probleem van deze definitie is dat ze nogal omvangrijk is en zich feitelijk nog te veel richt op de hooggekwalificeerde, specifieke social worker die eerder al ter sprake kwam. De definitie omvat echter niet ‘social work’ in de betekenis van ‘de sector Zorg en Welzijn’.

Hans van Ewijk, Frank Spierings en Ria Wijnen (2007)stellen daarom de volgende definitie voor:

‘’Social work als kennis- en handelingsgebied ondersteunt mensen om zelf- en medeverantwoordelijk te zijn en hun sociale rechten te realiseren.”

Deze definitie baseert zich op het modern burgerschapsidee dat benadrukt dat mensen verantwoordelijk zijn voor hun eigen leef- en werkomstandigheden, dat mensen met elkaar verantwoordelijk zijn voor de inrichting van de samenleving en de sociale samenhang, en dat ieder mens onvervreemdbare (sociale) rechten heeft.

Sociale rechten gaan hoofdzakelijk over het recht op toegang tot onderwijs, arbeidsmarkt,

woningbouw, (gezondheids)zorg, maatschappelijke dienstverlening en sociale zekerheid. Om deze rechten ook te realiseren, is het zaak dat mensen de daarmee verbonden verplichtingen nakomen.

De schrijvers van dit boek gebruiken ‘social work’ dus om het kennis- en handelingsgebied aan te duiden van zowel de sector (instellingen, beleidsmakers) als de beroepskrachten.

(20)

20

Als zij in dit boek over beroepskrachten in de Zorg en Welzijn praten, hebben zij het over social workers.

Als zij specifiek social workers met een HBO- of WO opleiding noemen, spreken zij over sociale professionals.

Definitie sociale professional:

“Een sociale professional is pragmatisch, onderzoekend en reflectief, werkt wetenschappelijk en methodisch verantwoord, is contextgericht en zich bewust van zijn positionering te midden van (lokaal) sociaal beleid, de professionele organisatie en de burger als cliënt, als partner, als opdrachtgever, als consument.”

(Ewijk et al., 2007)

Conclusie

Vanuit de deelvragen kwamen er verschillende specifieke onderwerpen naar boven.

In de literatuurstudie zijn deze onderwerpen behandeld , zodat belangrijke begrippen die hun relatie met spel hebben, voor ons duidelijk zijn geworden. Wat vooral naar voren komt, is dat er ondanks de enorme hoeveelheid onderzoeken geen eensluidende definitie voor spel gemaakt kan worden.

Spel als middel heeft zich een plaats verworven binnen de disciplines pedagogiek, psychologie, filosofie, fenomenologie. Vanuit deze wetenschapsgebieden zijn ook de huidige stromingen ontstaan. Voor ons is het onderzoeken van deze gebieden zonder meer verdiepend geweest.

Onze kennis over spel bleek bijzonder klein te zijn.

Het opnieuw onderzoeken van de begrippen methodisch werken, muzisch agogisch werken en social work hebben wij in het bestuderen van deze literatuur gekoppeld aan het specifieke gebied van spel.

Het gaf bekende en algemene begrippen een nieuw en verfrissend gezicht. Ook hierin hebben wij verdieping gevonden. Deze verdieping was onze basis in onze contacten en gesprekken met de experts. Op deze manier kan ons onderzoek vanuit de literatuur verantwoord worden. Dit is terug te zien in het volgende hoofdstuk, waar de praktijkuitkomsten beschreven staan.

“Wat iemand doet en hoe of waar iemand iets doet, is afhankelijk van behendigheid, sociale regels, culturele voorkeuren en mogelijkheden, maar de intentie tot spelen is voor ieder mens gelijk. Spelen is wat leven de moeite waard maak.”

D.W. Winnicot

(21)

21

§ 3.2 Onderzoeksresultaten in de praktijk

Nadat wij ons door middel van literatuur hadden verdiept in ons onderwerp, is er ook een verdieping geweest in de praktijk. De deelnemende experts hebben mondeling of schriftelijk een vragenlijst beantwoord en zij hebben een casus behandeld. In dit hoofdstuk zijn de praktijkuitkomsten kort beschreven, waarna ze in de volgende hoofdstukken uitgebreid aan de orde zullen komen.

Vanuit de interviews komen drie hoofdthema’s naar voren die wij hier kort zullen verwoorden.

De uitgebreide verwerking van de interviews worden beschreven in het volgende hoofdstuk.

In de eerste paragraaf wordt gekeken naar de motivatie van de experts. Dit wordt gevolgd door de persoonlijke ontwikkeling in paragraaf twee.

In paragraaf drie komen de verschillende visies aan bod. In paragraaf vier wordt de uitwerking van de casus beschreven. Verschillende onderzochte begrippen uit de literatuurstudie, zoals het definiëren van spel en methodisch werken komen in deze verwerking terug waardoor de literatuur aan de praktijk wordt gekoppeld.

Het hoofdstuk wordt afgesloten met de beschrijving van onze verkregen inzichten en gekozen aanbevelingen.

§ 3.2.1 Motivatie

Het eerste wat bij de interviews opvalt, is aan de ene kant de verscheidenheid aan expertise en aan de andere kant de overlap hiervan. Drie experts zijn orthopedagoog. Eén hiervan werkt met kinderen en houdt zich bezig met onderzoek (interview D, fragment 1.1, 1.8), één van hen werkt met kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking en houdt zich ook bezig met onderzoek (interview E, fragment 1.1). De derde expert houdt zich bezig met zowel nationaal als internationaal onderzoek.

(interview C, fragment 1.1). De andere twee experts zijn docent, waarvan er één daarnaast werkt op allerlei gebied met spel (interview A, B fragment 1.1). Alle experts geven een vorm van onderwijs.

De invulling hiervan is verschillend.

Eén van de experts is gemotiveerd geraakt voor ‘spel..en’ vanuit haar opleiding en werk: het leren zien welke mogelijkheden spel biedt en het plezier wat spel geeft (interview A, fragment 1.2). Een andere expert is gemotiveerd geraakt door het zien van de groeimogelijkheden van het kind (interview D, fragment 1.2). De derde expert is gemotiveerd geraakt doordat spel de unieke eigenheid van een mens naar buiten brengt (interview E, fragment 1.2). Twee experts hebben deze vraag niet expliciet

beantwoord (interview B en C).

Een eensluidende definitie hebben de experts niet gegeven. Wel zijn er overeenkomsten. Drie experts gaan uit van de kenmerken van spel (interview A, C, D, fragment 1.3). Eén expert gebruikt de werkdefinitie van Van der Poel, Blokhuis (interview E, fragment 1.3) en één expert ziet spel als een vorm van muzisch werken (interview B, fragment 1.3).

Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat er geen eensluidende definitie over spel gegeven kan worden. Dit is in het onderzoek volledig bevestigd geworden. Onze experts zijn orthopedagoog of zij zijn bezig met een vorm van onderwijs/onderzoek. Een bevestiging van wat de literatuur al aangaf.

Orthopedagogiek is een specialisatie vanuit de pedagogiek en onderwijs en daardoor is het

gekoppeld aan de ontwikkeling van kinderen. Dit zien we in de literatuur al terug bij Fröbel. Vooral de mogelijkheden van spel blijken een bron van inspiratie. Dit komt terug in de meer recente literatuur.

§ 3.2.2 Persoonlijke ontwikkeling

Twee experts hebben in het interview aangegeven tijdens hun opleiding gevormd te zijn door de fenomenologische stroming (Vermeer), al kon één van hen het niet als zodanig benoemen

(interview A, E, fragment 1.4). Eén expert heeft deze vraag niet beantwoord (interview C, fragment 1.4).

(22)

22

Eén expert noemde de methode ‘Child-Centered’ van Carl Rogers (interview D, fragment 1.4). Het is opvallend dat slechts één expert de naam noemde van één van de ontstane stromingen op het gebied van spel (interview E, fragment 1.4). Eén expert heeft een aanverwante opleiding gevolgd.

Binnen deze opleiding bestond geen stroming van spel. Pas later, toen zij als docent werkte, maakte zij kennis met ‘stromingen’(interview B, fragment 1.4).

Vier van de experts geven aan dat zij gaandeweg breder zijn gaan kijken naar ‘spel..en’. Voor één expert had dit te maken met, onder andere, de ontwikkeling van de markt (interview B, fragment 1.5). Voor drie experts is het denken gegroeid door het zien van de mogelijkheden van spel (‘relatie’ – interview A,fragment 1.5; ‘mogelijkheid tot spreken’ – interview E, fragment 1.5; ’verwerkings mogelijkheid’ – interview D, fragment 1.5). Het effect van dit veranderde denken vertaalde zich in een wijziging van het handelen.

Eén expert heeft het handelen gewijzigd van opdrachtgericht naar ‘volgend’ (interview A, fragment 1.6). Eén expert is kennis gaan clusteren en ging zoeken naar de verbinding tussen de muzische vakken

(interview B, fragment 1.6). Eén expert heeft de vraag niet beantwoord (interview C, fragment 1.6). Een andere expert is terughoudend geworden in taal; geeft de ander meer ruimte (interview E, fragment 1.6).

De uitkomst van het praktijkonderzoek komt overeen met de uitkomst van het literatuuronderzoek.

De denkrichtingen worden in de literatuur met verschillende namen benoemd. Experts kunnen eigen denkrichting prima verwoorden, meestal niet in combinatie met gevonden stromingen. Opvallend is dat door de veranderende manier van denken er meer ruimte is gekomen voor de cliënt. Aan de andere kant is dit ook de huidige ontwikkeling in de hulpverlening van de laatste jaren.

§ 3.2.3 Visie

In de werkwijze van de experts is het opmerkelijk dat er bij allen wel een vorm van structuur

aanwezig is. De mate van de structuur hangt af van de situatie (interview A, B, D, E, fragment 1.7). Het valt in de interviews ook op dat elke expert veel ruimte geeft voor de eigen invulling van de cliënt. Allen maken hierbij gebruik van (spel)middelen of taal (interview A, B, D, E, fragment 1.8). Opvallend is dat drie experts aangeven dat hun waardering voor spel is gegroeid (interview A, B, D, fragment 1.9). Eén expert geeft aan het belang van spel altijd al gezien te hebben (interview E, fragment 1.9). Eén expert heeft de vraag niet beantwoord (interview C, fragment 1.9).

Uit de interviews komt duidelijk naar voren dat de experts van mening zijn, dat spel meer mogelijkheden geeft dan nu door de maatschappelijk werker wordt benut. Als oorzaak wordt genoemd dat de ‘praatcultuur’ de maatschappelijk werker kan dwarszitten (interview D, fragment 1.10), dat het werkveld van de maatschappelijk werker er zich minder voor leent (interview A, fragment 1.10) of dat maatschappelijk werkers denken dat je met praten alléén een probleem wel op tafel krijgt

(interview B, fragment 1.10). Van de Sociaal Pedagogische Hulpverlener wordt eerder verwacht dat zij creatief zijn; zij worden gezien als de creatieve professionals. Elke expert lijkt ervan overtuigd dat spel een grote plaats moet hebben in de opleiding voor de social worker. Men wil ruimte voor meer kennis (interview D, fragment 1.11), in elk schooljaar een herhaling van een blok ‘spel’ (interview A, fragment 1.11) en gezamenlijke programma’s voor SPH en MWD met een aantal verdiepingen met oude werksoorten binnen muzisch agogisch werken (interview B, fragment 1.11). Als laatste een expert die vraagt om een grote, niet-facultatieve plek voor spel binnen de social work opleiding.

§ 3.2.4 Stellingen

In de stellingen hebben de experts hun visie gegeven op de volgende stellingen:

“ Spel en spelen gaan aan cultuurvorming vooraf;

vandaag zijn we verantwoordelijk voor de cultuur van morgen”

(23)

23

De meeste experts zijn het eens met de stelling dat spel en spelen aan cultuurvorming voorafgaat

(interview A, fragment A 2.1, 2.2, interview D, fragment 2.1). Er wordt echter ook een kanttekening geplaatst bij het feit dat het spelen van de kinderen voortkomt uit de cultuur waarin zij opgroeien (interview A, fragment 2.2, interview B, fragment 2.1). De verantwoordelijkheid die wij dragen voor de cultuur van morgen, mag bijgesteld worden tot de verantwoordelijkheid die wij dragen voor de cultuur van vandaag (interview D, fragment 2.2). Vanuit cultuurvorming spel aan banden leggen of verbieden wordt als niet zinvol ervaren, omdat juist datgene wat je aan kinderen verbiedt, wint aan

aantrekkingskracht. Iets doen wat verboden is, is het leukste spel wat er is (interview B, fragment 2.2.). Waar kinderen in vrijheid mogen spelen en zich zodoende in vrijheid kunnen ontwikkelen, wordt aan hen de ruimte gegeven om zich een eigen mening te vormen, waardoor zij op termijn de cultuur beïnvloeden (interview A, fragment 2.3).

“het kind/de volwassene bepaalt het spel tijdens hulpverlening”

versus

“spelend hulpverlenen wordt gestuurd door de hulpverlener”

Onze experts zochten vooral een balans in beiden stellingen (interview A, fragment 3.-3.4, 3.7, interview B, fragment 1.7, 3.1, interview D, fragment 3.1, 3.2, interview E, fragment 3.1). Overwegend wordt er sturend gewerkt binnen de vormgeving (interview A, fragment 3.5, interview B, fragment 3.4, interview C, D, fragment 3.1, interview E, fragment 3.2) , en volgend voor de inhoud van het spel (interview A, fragment 3.6, interview B ,D, E, fragment 3.2). Het merendeel van de experts geeft aan dat er kinderen/volwassenen zijn die sturing als houvast nodig hebben om te komen tot het maken van (nieuwe) keuzes (interview A, fragment 3.9, interview B, fragment 3.3, interview E, fragment 3.2) . Hierin is het doel van de sturing dat de cliënt alsnog de regie gaat nemen van het eigen spel (interview A, fragment 3.8, interview E, fragment 3.2).

“Generalist of niet: iedere social worker moet kunnen omgaan met een vorm van creatief (ped)agogisch werk”

Over deze stelling zijn onze experts het wel eens (interview A, B, fragment 4.1, interview D, E, fragment 4). Er is behoefte aan breed opgeleide specialisten of specialistisch opgeleide generalisten (interview B, fragment 4.2). Deze specialisten/generalisten verhogen de flexibiliteit in het leren omgaan met

probleemsituaties (interview B, fragment 4.3, interview D, fragment 4). Menig cliënt komt niet tot zijn recht in de ‘praatcultuur’ van de maatschappelijk werker (interview B, fragment 4.4, interview E, fragment 4.1 ). Creativiteit wordt gezien als een voorwaarde op elk vlak om met mensen te kunnen werken

(interview A, fragment 4.2).

§ 3.2.5 Casus

De experts hebben vanuit de Delphi methode een tweede vragenronde gekregen. Wij hebben voor deze ronde een casus gemaakt en onze respondenten gevraagd om de casus uit te werken. Op deze manier kunnen wij de theoretische uitwerking van de experts toetsen in een praktijkuitvoering.

Drie experts hebben de casus uitgewerkt, één expert gaf aan dat een casusuitwerking niet tot haar werkgebied hoorde, één expert gaf aan niet op de hoogte te zijn van de tweede vragenronde.

(24)

24 De casus

Mieke is een meisje van 9 jaar. Zij wordt erg vaak gepest op school en heeft last van veel boosheid en woedeaanvallen. Zij kan niet omgaan met haar gevoelens van boosheid over wat er op school gebeurt. Zij kan moeilijk zelf keuzes maken en is erg onzeker over zichzelf en over wat zij allemaal wel kan.

Mieke is het tweede kind uit een gezin met drie kinderen. Broer Jasper is elf jaar en zusje Petra is vijf jaar. Moeder werkt parttime bij een bank en vader werkt fulltime als accountant. Beide ouders geven aan zich geen raad meer te weten met de woedeaanvallen van Mieke. Moeder moet zich regelmatig ziek melden door ernstige hoofdpijn en nervositeit.

Onlangs heeft Mieke het lievelingsspeelgoed van haar kleine zusje vernield en de ouders geven aan dat zij bang zijn dat Mieke haar woede uiteindelijk op haar zusje zal richten. Petra is erg stilletjes als Mieke thuis is, en Jasper wil graag naar een andere school, zodat niemand weet dat hij de broer van Mieke is.

Vader neemt zijn werk vaak mee naar huis en zit dan in zijn studeerkamer.

Ps. U mag de hoofdpersoon Mieke in de casus naar een kind uit uw werkgebied aanpassen.

(voorbeeld: LVG, dyslexie……)

Wilt u duidelijk aangeven welke aanpassing u heeft gedaan?

Vragen:

U krijgt Mieke op uw spreekuur of u wordt ter consultatie gevraagd om naar haar casus te kijken.

De hoofdvraag luidt: Hoe gaat u te werk?

1. Op welke specifieke vragen wilt u antwoord en om welke reden?

2. Wat is uw plan van aanpak?

3. Welke interventies voor welke gezinsleden zou u willen toepassen?

4. Wat is uw motivatie voor dit specifieke plan van aanpak?

5. Vanuit welke theorie komt uw motivatie?

6. Welke meerwaarde kan spel in deze casus hebben?

Wat direct opviel was dat de experts allen aangaven eerst meer achtergrondinformatie te willen hebben. Alle drie zochten zij naar oorzaken, omvang van het probleem, algemene ontwikkeling en niveau van functioneren van Mieke. De antwoorden werden gezocht via het stellen van vragen en observaties zowel thuis als op school (interview F, G, fragment 1.1; interview H, fragment 1.1 + 1.2).

Specifieke spelinterventies waren gericht op het verkrijgen van inzicht in de behoeften van Mieke, maar ook van haar gezinsleden ten aanzien van spelen. Mieke werd echt gezien als een onderdeel van een groter systeem vanuit de gedachte hierbij dat elk onderdeel van het grotere systeem invloed uitoefent op de andere onderdelen van het systeem (interview F, G, H, fragment 1.2)

Spel werd verwoord als één van de middelen waarmee Mieke haar emoties, haar gedachten, haar gevoelens, haar wensen kon uiten en leren hanteren. Tegelijk kon het voor Mieke een mogelijkheid zijn om te werken aan het versterken van haar zelfbeeld.

Er werd gewerkt vanuit verschillende theorieën : systeemtheorie (interview G, fragment 1.3), het transactionele model van ontwikkeling (interview H, fragment 1.3) en de theorie van Riksen Walraven

(interview F, fragment 1.3).

Het middel spel werd door één experts gezien als een communicatiemiddel (interview G, fragment 1.4 , één expert zag spel als een middel waardoor Mieke haar emoties kon uitspelen en haar ervaringen een plek kon geven (interview F, fragment 1.4) en , één expert zag spelend bezig zijn als één van de vele mogelijkheden die er voor Mieke zijn om ‘opnieuw’ te beginnen (interview H, fragment 1.4)

(25)

25

Niet elke expert had alle vragen van de eerste vragenronde beantwoord. Dit maakt het niet mogelijk om te zeggen dat de uitslag van de casus volledig correspondeert met de inhoud van de eerste vragenronde. Voor twee experts geldt dat hun verwerking volledig klopt met de eerste vragenronde.

Van één expert konden we dat niet beoordelen, omdat niet alle vragen van de eerste ronde waren ingevuld. Opvallend was hierbij wel dat ook de uitkomst van de derde casusuitwerking sterk overeenkwam met de andere casusuitwerkingen.

Een voorbeeld hiervan is dat er door alle drie eerst gezocht werd naar welke spelmogelijkheid er bij Mieke past. Niet de expert vulde deze in, maar de behoefte van het kind was leidend.

Dit correspondeert met het overheersende principe van alle experts uit de eerste vragenronde, dat

‘het volgen van de cliënt’ belangrijk is.

Door middel van het ‘volgen’ gewerkt wordt aan het opbouwen van een relatie met de cliënt en de cliënt de ruimte te krijgt om zichzelf te zijn en de regie over zichzelf te behouden/te verstevigen.

(interview F, G, H, vraag 3-6; verder kijken en luisteren naar wat je letterlijk ziet en hoort, nabij zijn zonder verwachtingen, creatief in het zoeken naar oplossingen, volgen, aansluiten, prikkelen.)

Alle experts hadden in de vragenlijst/interview aangegeven zeker in het begin een bepaalde mate van structuur te gebruiken (interview F, G, H, vraag 6a). Daarnaast hebben zij aangegeven dat zij hierbij gebruik maken van onder anderen: verwoorden, stimuleren, afstemmen (interview F, G, H, vraag 6b). Deze mate van structuur en de genoemde interventies werden in de casus ook echt gebruikt.

In § 4.3 deelvraag 3 worden de resultaten van het praktijkonderzoek verder uitgewerkt.

§ 3.2.6 Onze inzichten en aanbevelingen

Pas tegen 1900 is het onderzoek naar de functie van spel en het formuleren van theorieën over spel goed op gang gekomen. Dit maakt spel tot een nog vrij jong onderzoeksgebied. Het middel spel wordt tot nu toe vooral bekeken vanuit de wetenschapsgebieden pedagogiek, psychologie, filosofie en fenomenologie. Omdat spel zo’n grote positieve invloed heeft op het leven van zowel kinderen als volwassenen bevelen wij aan dat meer verschillende disciplines, waaronder de maatschappelijk werker, spel als middel leren inzetten in de hulpverlening.

De verschillende stromingen hebben aangetoond dat spel voor kinderen en volwassenen een middel is om grip/controle te krijgen op jezelf, en op de wereld om je heen. Om de mogelijkheden van

‘spel…en’ binnen de hulpverlening te kunnen benutten is kennis nodig. Kennis van ‘spel als middel’

maar ook van ‘spel als doel’ en ‘spel als wezenskenmerk’. Wij zijn ons door deze opdracht bewust geworden dat wij op het gebied van spel vooral een intuïtieve houding hadden (grondhouding). Het ontbrak ons aan voldoende kennis om ons ‘spelende’ handelen te kunnen legitimeren binnen ons werk als maatschappelijk werker (beroepshouding). Omdat ‘spel…en’ grote mogelijkheden biedt binnen de hulpverlening, willen wij hierbij de aanbeveling doen om binnen de opleiding tot social worker elk jaar een lesblok op te nemen over spel, zodat de social worker zich bewust gaat worden van de mogelijkheden en kracht van spel als middel, als doel en als wezenskenmerk.

Omdat zowel vanuit de theorie als vanuit de praktijk is gebleken dat het niet mogelijk is om een eensluidende definitie van spel te geven, bevelen wij aan om hier aandacht aan te schenken door middel van vervolgonderzoek.

Beiden, de theorie en de praktijk, geven een omschrijving van het ‘begrip’ spel. De enorme hoeveelheid omschrijvingen en het gebruik van kenmerken geeft aan de ene kant het voordeel dat het ‘spel…en’ altijd wel verwoord kan worden. Aan de andere kant kan het ontbreken van een eenduidige definitie verwarring geven, wanneer niet duidelijk omschreven is wat er met ‘spel..en’

wordt bedoeld. Wanneer het maatschappelijk werk ‘spel…en’ toevoegt als middel in de

hulpverlening (binnen de expressiemethodiek) is het belangrijk dat het maatschappelijk werk een duidelijk omschreven werkdefinitie krijgt, die nauwkeurig de grenzen van dit terrein afbakent.

(26)

26

Maatschappelijk werkers zijn geen speltherapeuten, maar wel degenen die op dit gebied een duidelijke signaalfunctie kunnen vervullen. Zij kunnen doorverwijzen en de cliënt en zijn systeem volgen op de veranderingen die plaatsvinden op micro- en mesoniveau.

Deze aanbevelingen zullen in hoofdstuk § 4.4 en § 5.4 verder uitgewerkt worden.

(27)

27

4 De producten

De hoofdvraag in ons onderzoek was de vraag hoe zich het denken over spel vanuit de historie als methodisch middel heeft ontwikkeld voor de beroepsgroep van de social worker en wat de werkzame aspecten zijn gebleken binnen de verschillende disciplines die er nu mee werken.

Aan de hand van de vier deelvragen, de uitkomst van het literatuuronderzoek en de uitkomst van het praktijkonderzoek zullen wij beschrijven hoe wij antwoord hebben gekregen op deze hoofdvraag.

Wij zullen in dit hoofdstuk geen uitgebreide beschrijving geven van de manier waarop wij het literatuur- en praktijkonderzoek hebben gedaan, omdat dit uitgebreid beschreven is in de vorige hoofdstukken.

In dit hoofdstuk zullen de volgende deelvragen beantwoord worden:

1. Hoe heeft zich ‘spel’ als methodisch middel ontwikkeld vanuit de historie?

Voor het beantwoorden van deze vraag hebben we gekeken naar de uitkomst van het literatuuronderzoek. Hierbij hebben we ons de vraag gesteld wanneer het begrip ‘spel’ een zodanige betekenis heeft gekregen dat er gesproken kan worden over een methodisch middel.

2. Welke stromingen zijn hieruit ontstaan?

Voor het beantwoorden van deze vraag hebben wij eveneens gebruik gemaakt van de uitkomst van het literatuuronderzoek. De vragen waar wij ons bij deze vraag op gericht hebben zijn: wanneer en van waaruit zijn er stromingen ontstaan?

3. Welke invloed heeft de historische ontwikkeling op de huidige experts?

Voor het beantwoorden van deze vraag hebben wij gebruik gemaakt van de uitkomst van de interviews en de uitkomst van de casusbewerkingen. Een belangrijke vraag hierbij was de vraag of de huidige experts hun eigen denken en handelen over spel wel of niet verwoorden vanuit een bepaalde stroming.

4. Welk nut of noodzaak heeft de uitkomst van ons onderzoek voor het algemene sociale werk en in het bijzonder voor de maatschappelijk werker?

Deze vraag is beantwoord geworden door een koppeling te maken tussen het

literatuuronderzoek, het praktijkonderzoek en de door ons verkregen inzichten.

De kernvraag hierbij was voor onszelf de vraag of spel echt nut heeft in het maatschappelijk werk en hoe de huidige experts hierover denken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indicatief onderzoek aan de ovaria kon uitgevoerd worden door de vergelijking van één dier uit de controlegroep met drie dieren uit de groep die vanaf het eind van de

Op zich kan dit de effecten hebben die dit beoogt – namelijk minder instroom – maar deze maatregelen ontwijken fundamentelere vragen over twee leidende principes voor

Rheden Angerlo Didam Zevenaar Pannerden Herwen en Aerd Duiven Westervoort Huissen Gendt Bemmel Eist Valburg Heteren Dodewaard Kesteren Wageningen Renkum Rozendaal

Voor het beantwoorden van vraag 9 moet je gebruik maken van afbeelding 5 die je vindt bij

This includes the purpose of why it is there and how it would contribute to a child’s life and developing stages of the children when they are in these spaces, interacting

De raad adviseert om in Caribisch Nederland – de eilanden Bonaire, Saba en Sint Eustatius – waterpokkenvaccinatie wel op te nemen in het RVP en tevens een aanvullende vaccinatie

Ik deel u mee dat in het u toegezonden correctievoorschrift Natuurkunde 1 (nieuwe stijl) VWO de volgende wijziging dient te worden aangebracht:.. Op pagina 5, bij vraag 6,

Ik deel u mee dat in het u toegezonden correctievoorschrift Natuurkunde 1,2 (nieuwe stijl) en natuurkunde (oude stijl) VWO de volgende wijzigingen dienen te worden aangebracht:..