• No results found

Het praktijkgerichte onderzoek is gehouden bij Nieuw Amstelrade. De interviews zijn gehouden op vier verschillende locaties, drie in Amsterdam (Noord, Oost en West) en een Diemen. Daarnaast is in een focusgroep een vijfde locatie vertegenwoordigd geweest. Op deze manier is er input van alle locaties waarbij casemanagers nauw betrokken zijn. Op deze locaties zijn gemiddeld 1 à 2 casemanagers werkzaam. De casemanagers zijn bij het onderzoek betrokken omdat zij van de professionals het meest betrokken zijn in de driehoek met cliënt en mantelzorger en zij zich met name richten op het maatschappelijke en sociale aspect. Zij zijn eerste aanspreekpunt voor cliënt en mantelzorger. De casemanager is de spin in het web.

De benadering van het praktijkgerichte onderzoek is een interpretatieve en kritisch- emancipatoire. Het interpretatieve is gericht op het duiden en begrijpen van de bestaande praktijk. Het gaat om het verwerven van inzichten. Het kritisch-emancipatoire venster

impliceert praktijkontwikkeling op het niveau van triple-loop leren. Naast handvatten (single- loop) en inzichten (double-loop) gaat het ook om de identiteit van en visieontwikkeling

binnen Nieuw Amstelrade (Wierdsma & Swieringa, 2011). Wanneer al deze niveaus van leren nodig zijn om te veranderen wordt gesproken over transformatieleren (Kooiman, Wilken, Stam & Van Biene, 2015).

5.2 Onderzoeksmethoden, fasering en samenhang

De meetinstrumenten waarmee de data zijn gegenereerd zijn literatuuronderzoek, diepte- interviews en een focusgroep. Door het gebruik van verschillende bronnen en methoden is er sprake van brontriangulatie en methodische triangulatie (Van der Donk & Van Lanen, 2015). Het uitgangspunt van triangulatie is het combineren van meerdere bronnen en methoden om verschillende facetten van het onderwerp te belichten en op elkaar te betrekken zodat een vollediger beeld ontstaat (Van Burg, 2011). De uitvoering van het praktijkgerichte onderzoek is ingedeeld in 4 fasen. Op deze manier heb ik overzicht gecreëerd en kon ik een planning maken. Daarmee is ook de mate van navolgbaarheid verhoogd.

32 5.2.1 Literatuuronderzoek

Middels literatuuronderzoek heb ik getracht determinanten in de trialoog te identificeren. Deze heb ik gebruikt in mijn interviewleidraad. Daarnaast heeft literatuuronderzoek het mogelijk gemaakt om kernbegrippen, bestaande theorie over de trialoog i.r.t. tot NAH en theoretisch perspectieven te expliciteren. Het speuren in literatuur is een doorlopende activiteit geweest. Ik heb de beroepspraktijk eraan gespiegeld en de thesis ermee op verhaal gebracht.

5.2.2 Diepte-interviews en wijze van analyse

Middels diepte-interviews heb ik ervaringen vanuit zes trialogen verzameld. In totaal heb ik zeventien interviews afgenomen waarin ik heb gesproken met zes cliënten, zes mantelzorgers en vijf casemanagers (een van hen is bij twee trialogen betrokken).

De respondenten waarmee ik gesproken heb, zijn: (1) zes volwassenen met niet-aangeboren hersenletsel in de leeftijden van 40-70 jaar.

Zij hebben allen langer dan drie jaar geleden hersenletsel opgelopen. Bij vijf van hen was er sprake van acuut letsel en bij een is het geleidelijker ontstaan. (2) De bij hun betrokken mantelzorgers, waarbij het ging om drie partners, twee zussen en een ouder. (3) Vijf professionals in de functie van casemanager. De casemanagers zijn eerste

aanspreekpunt voor cliënten en mantelzorgers en vertegenwoordigen in het praktijkonderzoek de professionele zorg en dienstverlening van Nieuw Amstelrade.

Interviews zijn een middel om van de betrokkenen ervaringen, betekenissen, meningen, wensen en ideeën te horen over de onderlinge interactie en elkaar. Van te voren heb ik een interviewleidraad gemaakt. Naast determinanten uit de literatuur heb ik van collega’s input gevraagd en gekregen over onderwerpen die spelen in relatie tot de trialoog. Daarnaast heb ik de leidraad voorzien van een aantal open vragen. Er was in feite sprake van een semigestructureerd interview. Flick (2007) maakt grofweg onderscheid tussen het

gestructureerde interview en het narratieve interview (Van der Donk & Van Lanen, 2015). Hetgeen ik gehanteerd heb, bestaat uit beide maar in de kern was er sprake van een narratieve onderzoeksstrategie omdat ik middels thema’s en open vragen de respondenten heb

uitgenodigd hun verhaal te doen. Om te onderzoeken wat de ervaringen zijn, heb ik narratieven verzameld.

33

Narratieven zijn alle gegevens in de letterlijk uitgedrukte taal die niet voortkomen uit gesloten vragen of vragen die korte antwoorden vergen (Van Biene, 2008). Op deze manier zocht ik naar diepgang en details in de ervaringen en belevenissen van de betrokkenen. Door het onderzoeken van meerdere trialogen kunnen patronen en/of opvallende zaken worden ontdekt. Wanneer bepaalde zaken vaker genoemd worden, hebben deze meer betekenis.

De data van de interviews heb ik verzameld door de gesprekken op te nemen en volledig te transcriberen. De transcripten heb ik voordat ik ging coderen teruggekoppeld aan de (meeste) respondenten. Sommigen vonden dit niet nodig en bij sommigen kon dit niet. Slechts een van de respondenten aan wie ik het transcript had teruggekoppeld wilde dat een aantal passages verwijderd werd. Dit heeft geen invloed gehad op de analyse. De andere respondenten gingen akkoord en van hen mocht ik alle tekst gebruiken. De tekstfragmenten heb ik gecodeerd met behulp van het softwareprogramma MAXQDA. Het voordeel van het gebruik hiervan is dat het middels een codeboom overzicht creëert. Op deze wijze is het relatief eenvoudig terug te halen wat respondenten m.b.t. thema’s/factoren verteld hebben, waar ze waarde aan hechten en om verbanden te leggen.

Bij het ordenen van de tekstfragmenten was het van belang alleen tekstfragmenten te gebruiken die aan de onderzoeksvraag en deelvragen gerelateerd kunnen worden (Van der Donk & Van Lanen, 2015). Het coderen en analyseren had zowel een deductief als inductief karakter. Een aantal factoren/thema’s was al bekend. In dat verband wordt ook wel gesproken over thematische codering (Evers, 2015). Daarnaast zijn er factoren blootgelegd door middel van open coderen. Inductieve analyse kan nieuwe inzichten opleveren. Inductieve analyse naast deductieve analyse wordt analysetriangulatie genoemd. Op deze manier wordt de werkelijkheid vollediger gevangen en het antwoord op de onderzoeksvraag verrijkt (Evers, 2015). Daarna heeft axiale codering plaatsgevonden wat impliceert dat er een ordening is aangebracht in relevante (hoofd-) categorieën (Evers, 2015). De uiteindelijke codeboom heb ik gebruikt voor het beantwoorden van de deelvragen 2 t/m 4.

5.2.3 Focusgroep en wijze analyse

De focusgroep bestond los van mijzelf uit de leidinggevende van twee bezochte locaties, de kwaliteitsverpleegkundige en vijf casemanagers. Voor de focusgroep had ik aanvankelijk een iets andere samenstelling voor ogen maar wegens omstandigheden werd het de genoemde combinatie. Twee geïnterviewde casemanagers en de manager waren op het moment van de focusgroep niet meer werkzaam voor de organisatie.

34

De zorgbemiddelaar meldde zich vlak van te voren af. Aan de deelnemers heb ik van te voren een toelichting van de focusgroep en de kern van het praktijkgericht onderzoek gemaild zodat men zich erop voor kon bereiden.

De focusgroep heb ik georganiseerd om de vijfde deelvraag te kunnen beantwoorden. Enerzijds was er sprake van een homogene groep omdat de groep bestond uit professionals van Nieuw Amstelrade. Anderzijds was er sprake van een heterogene groep omdat er

verschillende specialismen waren vertegenwoordigd en binnen de groep casemanagers is ook een variatie aan expertise en deskundigheden. Op deze manier zijn de bevindingen vanuit de interviews vanuit verschillende invalshoeken bekeken en geëvalueerd (Van der Donk & Van Lanen, 2015).

Aan de deelnemers heb ik de bevindingen uit de interviews voorgelegd. Aan de hand van opvallende citaten gerelateerd aan bepalende factoren zijn de deelnemers ruim anderhalf uur met elkaar in dialoog gegaan. Op deze manier heeft er een verdiepingsslag plaatsgevonden en is inzichtelijker geworden wat er voor nodig is om de trialoog te bevorderen. In de focusgroep heb ik gefungeerd als aangever/moderator (Swanborn, 2006). Met goedkeuring van de deelnemers heb ik van alle gedachtewisselingen audio-opnamen gemaakt. Na volledige transcriptie en codering met behulp van het softwareprogramma MAXQDA heb ik een analyse van de uitkomsten van de focusgroep gemaakt.

5.2.4 Rapportage en presentatie

Rapporteren is een doorlopend proces, stapsgewijs voerde ik de onderzoeksactiviteiten uit en legde ik verslag af welke uiteindelijk de rode draad van de thesis vormt. Na afronding van de thesis ga ik aan het team casemanagers, op locaties en aan het MT (managementteam) de bevindingen, conclusies en aanbevelingen presenteren. De bevindingen wil ik in aangepaste vorm delen met de cliëntenraad. Alle respondenten die hebben meegedaan krijgen, mits zij dat willen, een kopie van de thesis. De communicatieadviseur heeft gevraagd of hij de

bevindingen in de maandelijkse nieuwsbrief mag vermelden. Daar ben ik akkoord meegegaan omdat dit een goede wijze is om de geëxpliciteerde kennis uit te rollen.

35