• No results found

3 De bewijsminima in het licht van de waarheidsvinding

3.2 Nuda confessio

3.2.1 Regel en ratio

De nuda confessio regel heeft in de literatuur aanzienlijk minder aandacht gekregen dan zijn “klassieke broertje”. De bewijsminimumregel, vervat in artikel 341, vierde lid, Sv luidt als volgt: “Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de opgaven van den verdachte.”

De enkele bekentenis van de verdachte is dus niet voldoende. Er moet meer bewijs aanwezig zijn wil de rechter tot bewezenverklaring kunnen komen. Met deze regel wordt het risico vermeden dat de verdachte een onware bekentenis aflegt en toch wordt veroordeeld.209 Zo moet voorkomen worden dat

onschuldigen worden veroordeeld.210

Gezegd moet worden dat deze regel, hoewel deze daar ook wel gelijkenis mee vertoont, toch fundamenteel anders van aard is dan zijn klassieke broertje (de unus testis-regel). Bij de unus testis-

208 Dat stellen De Lange & Moszkowicz 2014. 209 Corstens 2014, p. 772.

39 regel staat de (enkele) belastende getuigenverklaring tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. Het ligt dan niet (zonder meer) in de rede om aan de verklaring van de getuige méér geloof te hechten dat aan de ontkenning van de verdachte. Bij de nuda confessio-regel gaat het echter om de situatie dat de verdachte zelf bekent. Hier is dus (normaal gesproken) geen sprake van elkaar

tegensprekende bewijsmiddelen. Er is slechts één lezing van het gebeurde en die komt erop neer dat de verdachte het feit gepleegd heeft. Betoogd kan daarom worden dat deze regel wel enigszins (en in ieder geval méér dan zijn klassieke broertje) problematisch is. Denkbaar is bijvoorbeeld het geval waarin de verdachte na jaren een bekentenis aflegt, terwijl het slachtoffer is overleden (en dus niet meer in staat is een verklaring af te leggen). In dat geval zou een veroordeling, bij ontbreken van ander bewijs, niet mogelijk zijn. De verdachte kan dan, ook al vraagt hij daarom, niet meer veroordeeld worden voor zijn daden. Dit kan als onwenselijk worden ervaren. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat deze situatie zich in de praktijk niet snel zal voordoen. Meestal is naast de verklaring van de verdachte wel (enig) steunbewijs voorhanden.

Hoewel deze bewijsminimumregel in bijzondere gevallen problematisch uit zou kunnen vallen, zijn er ook goede redenen te noemen voor het bestaan van de regel. Uit onderzoek blijkt dat het regelmatig voorkomt dat een verdachte een valse bekentenis aflegt.211 Als mogelijke reden voor een verdachte

om dat te doen, noemt Corstens dat hij of zij andere personen politieel onderzoek wil besparen of onder druk kan zijn gezet door het criminele milieu. Ook een geestelijke stoornis bij de verdachte kan oorzaak zijn voor een valse bekentenis.212 De eis dat aanvullende bewijs nodig is naast de bekennende verklaring, verkleint de kans op vals positieven. Zowel Corstens als Bleichrodt merken op dat de regel, naast dat zij de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing moet waarborgen, mogelijk ook een bijdrage kan leveren aan het verminderen van de kans dat ongeoorloofde druk wordt uitgeoefend op de verdachte, teneinde een bekentenis te verkrijgen. Bleichrodt benadrukt hierbij wel dat de

deugdelijkheid van de bewijsbeslissing de primaire doelstelling van de bewijsminimumregel is.213

Hierbij merk ik op dat het voorkomen van ongeoorloofde druk op de verdachte zowel de

behoorlijkheid dient, als óók de waarheidsvinding. Het uitoefenen van dergelijke druk kan immers (gemakkelijker) uitmonden in een valse bekentenis. Eisen van behoorlijkheid en waarheidsvinding gaan hier dus hand in hand.

3.2.2 Oude jurisprudentie

De Hoge Raad heeft, net zoals het geval is bij de unus testis-regel, lange tijd geen hoge eisen gesteld aan de bewijsminimumregel van artikel 341, vierde lid, Sv. Ook deze bewijsminimumregel wordt zo uitgelegd hij ziet op de tenlastelegging (of beter gezegd: de bewezenverklaring) in zijn geheel en niet op een onderdeel daarvan.Het bijkomende bewijs mag dus betrekking hebben op een ander

211 Zie voor een bespreking van onderzoek m.b.t. vals bekentenissen Smeets, 2004. 212 Corstens 2014, p. 722.

40 bestanddeel dan hetgeen door de verklaring van de verdachte bewezen wordt.214 Een sprekend

voorbeeld biedt een oude uitspraak van de Hoge Raad van 1931, waarin een postbode is veroordeeld wegens het zich toe-eigenen van een brief die hem als postbode is toevertrouwd. Naast zijn

bekennende verklaring is een verklaring van een collega gebruikt waarin deze verklaart dat de verdachte in een bepaalde wijk postbode is. De Hoge Raad gaat met deze constructie, waarin het steunbewijs enkel ziet op de ‘kwaliteit’ van het kwaliteitsdelict (het feit dat verdachte postbode is), akkoord en laat het arrest van het hof in stand.215 Een dergelijke uitleg van de bewijsminimumregel

leidt er volgens Bleichrodt toe dat er van de waarborgfunctie van die regel niet veel over is.216 Ook bij

deze bewijsminimumregel wordt echter wél de eis gesteld dat het aanvullende bewijs afkomstig is uit andere bron. Dat meerdere verklaringen van één en dezelfde verdachte niet volstaan, blijkt al uit de tekst van de bepaling zelf. De wetgever heeft gekozen voor “opgaven” en niet “opgave”, zodat duidelijk is dat bij het enkele gebruik van meerdere verklaringen van de verdachte (bijvoorbeeld afgelegd in het politieverhoor en ter zitting) niet is voldaan aan de bewijsminimumregel.217

3.2.3 Nieuwe jurisprudentie?

In de literatuur wordt aangenomen dat de ‘voldoende steun’-eis, zoals Hoge Raad die tegenwoordig bij de unus testis-regel hanteert, ook van toepassing is op de bewijsminimumregel van artikel 341, vierde lid, Sv.218 Daarbij wordt gewezen op de gelijksoortige primaire ratio van de beide

bewijsminimumregels. Vanwege die ratio is er veel voor te zeggen ook met betrekking tot de nuda confessio-regel een inhoudelijk verband te verlangen tussen de verklaring van de verdachte en het bijkomende bewijsmateriaal.219 Aan de verklaring van de verdachte kan volgens Corstens in termen

van waarachtigheid en betrouwbaarheid niet méér waarde worden gehecht dan aan de

getuigeverklaring.220 Bleichtrodt beaamt dat door te wijzen op verschillende recente herzieningszaken,

waarbij de veroordelingen met name waren gebaseerd op bekennende verklaringen van verdachten.221

Rechtspraak waarin wordt bevestigd dat de ‘voldoende steun-eis’ ook van toepassing is bij deze bewijsminimumregel en waarin dat criterium met betrekking tot artikel 341, vierde lid, Sv wordt uitgewerkt, ontbreekt echter vooralsnog.222

3.2.4 Nuda confessio als waarborg voor de waarheidsvinding

Ervan uitgaande dat de jurisprudentie omtrent de ‘voldoende steun’-eis op deze bewijsminimumregel

214 Zie bijvoorbeeld: HR 22 maart 1937, NJ 1937, 870; HR 6 december 1943, NJ 1944, 245; HR 19 juni 1956, NJ 1956, 516. 215 HR 8 juni 1931, NJ 1932, p. 1550.

216 Bleichrodt 2011, p. 16.

217 Bleichrodt 2011, p. 12; De Wilde 2008, p. 276. Dat blijkt overigens ook uit de jurisprudentie, zie bijvoorbeeld HR 19

maart 1928, NJ 1928, p. 759-761.

218 Corstens 2014, p. 773; Van Bemmelen & Van Veen 2010, p. 506; Noot van Borgers onder HR 13 juli 2010,

ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010, 515, onder 1; Bleichrodt 2011, p. 22-23.

219 Bleichrodt 2011, p. 22; Corstens 2014, p. 773. 220 Corstens 2014, p. 773.

221 Bleichrodt 2011, p. 22-23.

41 van toepassing is, geldt hetgeen in de paragraaf 3.1.7. is gemeld over de waarborgende werking van de unus testis-regel ook hier. Daarbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat er enige verschillen kunnen bestaan bij de (gewenste) invulling van die eis met betrekking tot de nuda confessio-regel in vergelijking met de unus testis-regel. Een belangrijk verschil is bijvoorbeeld dat scenariodenken in het geval van de bekennende verklaring voor de rechter aanmerkelijk lastiger zal zijn. Immers zal bij een bekennende verdachte de verdediging (normaal gesproken) niet komen met een alternatief scenario. Dat betekent dat de rechter zelf zal moeten nagaan of er uit het dossier redelijke alternatieve scenario’s kunnen worden afgeleid.223 De kans is groot dat het zoeken naar

alternatieve scenario’s hier dan ook vaker minder zal opleveren.