• No results found

4 Naar een evenwichtige waarborg

4.2 Mogelijke hervormingen

4.2.1 Een meer inhoudelijke invulling: bevestiging van betrokkenheid

In hoofdstuk 2 bleek dat de bewijsminimumregels een sterke waarborg kunnen bieden tegen de veroordeling van onschuldigen, indien van de tweede bewijsgrond zou worden geëist dat deze daadwerkelijk geschikt is om te gebruiken ter controle van de eerste bewijsgrond. In dat geval zou de rechter moeten nagaan of de bewijsmiddelen op belangrijke punten onderling overeenstemmen. De meeste bewijsminimumregels vergen in hun huidige vorm echter niet dat de tweede bewijsgrond de eerste bewijsgrond daadwerkelijk in grote lijnen of op belangrijke punten bevestigt. Voldoende lijkt dat details van de eerste bewijsgrond steun vinden in het aanvullende bewijs. Hierop vormt de bewijsminimumregel van artikel 344a, eerste lid, Sv een uitzondering, omdat die

bewijsminimumregel vereist dat het steunbewijs ziet op de betrokkenheid van de verdachte. Voor de overige bewijsminimumregels geldt dus dat het bijkomende bewijs niet hoeft te zien op de

betrokkenheid van verdachte, noch op de specifieke delictsgedraging. Niet nodig is derhalve, dat de getuigenverklaring in de kern ook daadwerkelijk geverifieerd wordt. Overwogen kan worden om strengere eisen te stellen aan de mate waarin de tweede bewijsgrond in staat is de eerste bewijsgrond

290 Zie over die belangenafweging ook Loth 2010b, par. 3 en 5 (t.a.v. unus testis). 291 Nan 2014, p. 203; Wevers 2012, p. 79; Bleichrodt 2011, p. 14 en 26.

53 te verifiëren. Mogelijk is om alle bewijsminimumregels dezelfde invulling te geven als artikel 344a, eerste lid, Sv. In veel zaken, denk aan zeden- en mishandelingsdelicten, zal dat er echter toe leiden dat bewezenverklaring onmogelijk wordt als de verdachte ontkent. Hierbij kan gedacht worden aan de eerder besproken zaak van de mishandeling van een zwangere vrouw door haar man.293 Haar verklaring, samen met de verklaring van haar buurman dat zij huilend en verkrampt voor de deur stond, zouden niet langer voldoende zijn. De verklaring van de buurman bevestigt immers niet de betrokkenheid van de verdachte.294 Zelfs al zou in deze zaak meer bijkomend bewijs aanwezig zijn,

bijvoorbeeld een artsenverklaring waarin de arts letsel heeft geconstateerd dat past bij de mishandeling zoals aangeefster die heeft geschetst, is niet aan het bewijsminimum voldaan. Ook dergelijk bijkomend bewijs bevestigt immers niet de betrokkenheid van verdachte. Verder kan nog gewezen worden op het geval waarin een aangifte van inbraak wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte dat hij de inbraak heeft gepleegd.295 Ook in dit geval zou niet aan het

bewijsminimum zijn voldaan, omdat de aangifte de betrokkenheid van de verdachte niet bevestigt. Ik meen dat deze eis te verstrekkend is. In concrete zaken zouden de bewijsminimumregels met deze invulling te vaak leiden tot bewijsnood en derhalve te zeer een belemmering vormen voor de

waarheidsvinding, in de zin dat vastgesteld kan worden dat de verdachte schuldig is.296 Wel vind ik

het gerechtvaardigd dat de eis van betrokkenheid blijft bestaan in het geval van anonieme

getuigenverklaringen. De betwisting door de verdediging wordt in dat geval belemmerd, evenals de vaststelling van de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring door de rechter. Een strengere eis aan het steunbewijs is in dat geval op zijn plaats.

4.2.2 Afschaffing en vervanging door motiveringsplicht

In de literatuur wordt wel geopperd de bewijsminimumregels geheel af te schaffen en te vervangen door een motiveringsplicht. Aben wijst erop dat de waarborgfunctie van bewijsminimumregels bescheiden is gebleven doordat zij anders tekort zullen doen aan de bescherming die het strafrecht beoogt te bieden aan slachtoffers van misdrijven die niet in het publieke domein plaatsvinden. Volgens hem is niet wenselijk dat de bewijsminimumregels (de unus testis in dit geval) een drempel voor bewezenverklaring opwerpen in het geval dat de feitenrechter begrijpelijk en op basis van objectieve gegevens motiveert waarom aan de verklaring van het slachtoffer meer geloof moet worden gehecht dan aan de ontkennende verklaring van de verdachte. Aben meent dan ook dat de eis van een begrijpelijke motivering van de selectie en de waardering van het bewijsmateriaal meer geschikt is voor de borging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing dan (strikte) handhaving

293 HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957, NJ 2014, 328, m.nt. Rozemond.

294 Of hoogstens van horen zeggen, maar in dat geval is niet voldaan de eis dat het aanvullende bewijs uit onafhankelijke

bron moet stammen.

295 Voorbeeld ontleend aan Simmelink 2001, p. 443.

54 van een bewijsminimum.297 Ook Nan pleit voor vervanging door een motiveringsplicht.298 De ervaring

leert dat de strafrechter ook met een bewijsminimumregel niet van de neiging kan worden afgehouden om in geval van bewijsnood een veroordeling toch eigenlijk volledig te baseren op één bewijsmiddel. De rechter die overtuigd is van de schuld van de verdachte laat zich niet hinderen door een

bewijsminimum, zo stelt Nan. Daarnaast vindt hij het onbevredigend dat de Hoge Raad niet in het algemeen heeft kunnen aangeven wanneer aan het bewijsminimum is voldaan. Hij concludeert daaruit dat een heldere bewijsminimumregel kennelijk niet te operationaliseren valt. Ook daarom meent hij dat een motiveringsplicht meer zoden aan de dijk zet dan de handhaving van een

bewijsminimumregel.299 Ten slotte pleit ook Wevers ervoor dat de rechter tot bewezenverklaring kan

komen op basis van één bewijsgrond, mits hij in dat geval maar motiveert waarom het in dit concrete geval terecht is om aan het belastende bewijs meer waarde te hechten dan aan het ontlastende

bewijs.300

Ik deel de mening van deze auteurs dat een motiveringsplicht voor de feitenrechter van nut kan zijn. Naar mijn mening is de volledige schrapping van de bewijsminimumregels echter niet wenselijk. De bewijsminimumregels dragen, net als een motiveringsplicht, namelijk op eigen wijze bij aan de accuratesse van de rechterlijke beslissing.301 De bewijsminimumregels doen dat simpelweg door een

methodologisch minimum te formuleren. Motiveringsvoorschriften dienen daarentegen ter

inscherping van de rechter, maar vooral ook om zijn beslissing te verantwoorden. Motiveringeisen bieden dus maar een beperkte functie en kunnen niet volledig ter vervanging van de

bewijsminimumregels dienen.302 Een motiveringseis is naar mijn mening nuttig, maar niet ter

(volledige) vervanging van de bewijsminimumregels. Wat mij betreft is een samenspel van beide geboden. Ik pleit voor een materieel voorschrift, welke een helder en hard methodologisch minimum stelt ten aanzien van het bewijs. Dat materiële minimum combineer ik met een uitgebreide

motiveringseis die ruimte geeft om recht te doen aan de omstandigheden van het geval, maar er wel toe leidt dat de rechter, het aanvullende bewijs in ogenschouw nemend, inzichtelijk en begrijpelijk maakt waarom hij het verantwoord vindt om op grond van het aanwezige bewijs tot

bewezenverklaring te komen.