• No results found

Nota Mobiliteit

In document Gemeente en openbaar vervoer (pagina 26-29)

N

De Nota Mobiliteit is het nationale verkeers- en vervoerplan tot 2020. Het is geen

traditionele rijksnota, maar een nota die ook is onderschreven door de gezamenlijke provincies, stadsregio’s, gemeenten en waterschappen. De belangrijke onderdelen uit de nota moeten worden overgenomen in de provinciale en regionale verkeers- en ver-voerplannen en in het gemeentelijk beleid. Het motto van de nota is: sneller, schoner en veiliger van deur tot deur. De Nota Mobiliteit, de opvolger van het Tweede Struc-tuurschema Verkeer en Vervoer, is op 21 februari 2006 in werking getreden.

De gezamenlijke ambitie voor het openbaar vervoer is dat reizigers een betrouwbare reistijd wordt geboden, ongeacht het aantal overstappen en ongeacht vervoerder, concessiegebied en ov-autoriteit. Het openbaar vervoer moet als één geheel worden ervaren. In steden en tussen steden moet het openbaar vervoer aantrekkelijk en betrouwbaar zijn, ook als alternatief voor het vervoer per auto. In gebieden met een gespreide en beperkte vervoervraag moet maatwerk worden geleverd om de sociale functie te garanderen.

Betrouwbaarheid staat centraal. Hiervoor moeten er betere overstapmogelijkheden komen. Dienstregelingen zullen zo goed mogelijk op elkaar worden afgestemd en de communicatiemogelijkheden tussen chauffeurs, ook van verschillende vervoer-ders, moeten worden verbeterd. Betrouwbaar betekent ook dat op beter op tijd wordt gereden. Met dynamische reisinformatie op haltes wordt onzekerheid bij de reiziger beperkt. Ook de ‘overstap’ tussen het openbaar vervoer en de auto of de fiets moet worden verbeterd.

De overheden geven in de Nota Mobiliteit aan de vervoerders ertoe te willen brengen het openbaar vervoer als één product te promoten, ondanks de verschillende ver-schijningsvormen en productformules. Ook het Rijk draagt met de aanstelling van een OV-ambassadeur een steentje bij als het gaat om het als één gezicht naar buiten komen van het openbaar vervoer.

Ook de invoering van de chipkaart kan gezien worden als een gezamenlijke uiting van het Nederlandse openbaar vervoer.

Hieronder nog vier andere zogeheten essentiële onderdelen uit de nota die voor gemeenten van belang zijn:

- de decentrale overheden moeten ruimtelijke ontwikkelingen en openbaar vervoer zo goed mogelijk op elkaar afstemmen;

- openbaar vervoer moet zoveel mogelijk bijdragen aan een beter milieu;

- de decentrale overheden zorgen voor een vlot, toegankelijk, sociaal veilig en doel-matig openbaar vervoer;

- de decentrale overheden houden in hun beleid rekening met de belangen van ou-deren en mensen met een functiebeperking in het bijzonder met de toegankelijkheid met een vorm van collectief vervoer.

14 Nota Mobiliteit

O

Busbanen en -stroken zorgen voor een betere doorstroming van het busverkeer. Rei-zigers zijn sneller op hun bestemming, de uitvoering van de dienstregeling verloopt een stuk betrouwbaarder en ook goedkoper, want er zijn minder bussen en personeel nodig. Het ruimtebeslag en ook de kosten van de infrastructuur kunnen flink oplopen.

De provincies en de stadsregio’s geven vaak een financiële bijdrage die tot honderd procent kan oplopen. Een busbaan of -strook zorgt er niet alleen voor dat de bus weinig tijd verliest op drukke wegvakken. Van het inhalen van een rij auto’s gaat een wervend effect uit: automobilisten zien dat het openbaar vervoer sneller is.

De baan of strook mag gebruikt worden door hulpdiensten. Sommige gemeenten laten ook taxi’s toe. Vaak worden busbanen en -stroken gecombineerd met verkeers-lichtbeïnvloeding om de bus voorrang te geven op het andere verkeer.

Busstroken

Een busstrook is een onderdeel van de rijbaan gereserveerd voor bussen. Een bus-strook maakt het mogelijk autoverkeer gemakkelijk te passeren en is vooral populair op invalswegen of op korte afstand van verkeerslichten. Sinds enige tijd mogen ook touringcars van de busstrook gebruik maken, tenzij de markering ‘lijnbus’ is aan-gebracht. De wegbeheerder mag zelf bepalen of een strook voor ‘bus’ of ‘lijnbus’ is bestemd, maar moet voor dit laatste wel een verkeersbesluit nemen.

Enkele gemeenten experimenteren met het toelaten van vrachtauto’s. Meestal gaat het daarbij om geselecteerde bedrijven met een ontheffing. Om misbruik van de bus-strook te voorkomen is gerichte informatie nodig.

Busbanen

Een busbaan is een aparte rijbaan voor bussen. Hij wordt vaak ‘vrije busbaan’

genoemd, omdat hij gescheiden is van het overige verkeer. Overig verkeer wordt meestal met een bussluis geweerd. Een busbaan is vrijwel altijd een voorziening voor beide rijrichtingen en moet daarom ongeveer zeven meter breed zijn. Almere is de gemeente met verreweg de meeste busbaan, vijftig kilometer. Deze loopt tussen de bebouwing door, los van het wegennet. De langste vrije busbaan ligt tussen Haarlem en Schiphol Noord. Hij is 25 kilometer lang en wordt gebruikt door de Zuidtangent.

Verschillende verlengingen en aftakkingen zijn in voorbereiding. Andere lange bus-banen zijn te vinden in Rotterdam, Utrecht, Amersfoort en Eindhoven. De meeste busbanen zijn echter kort, niet meer dan enkele honderden meters.

15 OV-infrastructuur

P

De buurtbus is een speciale vorm van openbaar vervoer in plattelandsgebieden.

Buurtbussen zijn sinds 1977 in zwang om dunbevolkte gebieden te bedienen, waar een reguliere buslijn onrendabel zou zijn; de bussen zouden meestal leeg rijden. De buurtbus is honderd procent openbaar vervoer: de bus rijdt een vaste route, heeft een vaste dienstregeling en is voor iedereen toegankelijk. Het bijzondere is dat buurtbus-sen niet worden gereden door een openbaar-vervoerbedrijf, maar door vrijwilligers uit de buurt. Daardoor kunnen de exploitatiekosten laag gehouden worden. De voertui-gen worden ter beschikking gesteld door het openbaar-vervoerbedrijf dat de concessie heeft voor het betreffende gebied. Waar de buurtbussen moeten komen wordt vooral bepaald bij de aanbesteding van de concessie. Maar vaak is het ook tijdens de loop-tijd van een concessie nog mogelijk aanvullende afspraken te maken met de vervoer-der (in het kavervoer-der van het concessiebeheer) .

Op de buurtbus zijn strippenkaart en sterabonnementen niet geldig. Alleen speciale buurtbuskaarten (enkeltjes, vierrittenkaarten en tienrittenkaarten). Meestal zijn ook OV-jaarkaarten geldig.

De belbus is een vorm van vraagafhankelijk openbaar vervoer. Het verschil met een gewone lijnbus is dat de belbus enkel rijdt op telefonisch verzoek. Een belbus heeft vaste haltes maar rijdt niet volgens een vaste route of een vaste dienstregeling. De bus stopt enkel aan de haltes waar reizigers zich van tevoren telefonisch hebben aan-gemeld. Een rit met de belbus kost evenveel als een rit op een normale buslijn. Bel-bussen kunnen meestal niet meer dan tien tot vijftien passagiers tegelijk vervoeren.

De belbus brengt reizigers (vaak op vaste frequente tijdstippen) naar een andere halte binnen het belbusgebied (vaak een stadscentrum) of zorgt voor aansluiting bij een reguliere, drukkere bus- of treinverbinding. Belbussen zijn voornamelijk te vinden in het noorden van Nederland.

Ten slotte is er de Regiotaxi, voorheen CVV genoemd (collectief vraagafhankelijk vervoer). Deze vult het openbaar vervoer aan. De regiotaxi is vervoer op afroep en brengt reizigers van deur tot deur of van deur naar knooppunt van openbaar vervoer.

Ritten van verschillende reizigers kunnen gecombineerd worden. De strippenkaart is niet geldig, maar mensen met een zorg-indicatie (in het kader van de Wmo) kunnen goedkoper reizen dan het standaardtarief.

Voor meer informatie kan de gemeente zich wenden tot de ov-autoriteit.

16 Plattelands-OV

Q

Een aantal gemeenten heeft te maken met hoogwaardige busdiensten onder de merk-namen Qliner en Interliner. Het zijn als het ware de intercity’s van het streekvervoer.

Ze zijn snel, stoppen bij een beperkt aantal haltes en rijden een rechtstreekse route.

De bussen zijn comfortabel. Ze zijn uitgerust met airconditioning en hebben lees-lampjes. Ze geven goede aansluitingen op ander openbaar vervoer en in verschillende gevallen kan de reiziger bij de chauffeur een taxi bestellen voor het natransport. De kaartjes zijn wat duurder: de reiziger betaalt in de spits een toeslag op de strippen-kaart of koopt een speciaal strippen-kaartje bij de chauffeur. Voor enkele lijnen geldt het hogere tarief ook buiten de spits.

De Q van Qliner staat voor Quality, het woord Interliner verwijst naar het overbrug-gen van een afstand tussen steden. Het Interliner-concept (“de groene streep”) heeft met zijn 12½-jarig bestaan vooralsnog de grootste naamsbekendheid. Aanvankelijk waren de merknamen voorbehouden aan respectievelijk Arriva en Connexxion, maar dit is verleden tijd. De naam Qliner is overgedragen aan de ov-autoriteiten, zodat ook andere vervoerders hem kunnen gebruiken. Zo rijdt Connexxion de Qliner Lelystad – Groningen.

Wat kan een gemeente bijdragen aan dit type vervoer? Wat natuurlijk van groot belang is voor deze hoogwaardige vervoerdiensten is dat zij de hun toegeschreven snelheid en betrouwbaarheid kunnen waarmaken. Met een verwijzing naar hetgeen is vermeld onder Nota Mobiliteit dienen de decentrale overheden bij te dragen aan een aantrek-kelijk openbaar vervoer tussen de steden. Deze bijdrage kan liggen bij het verlenen van medewerking aan busstroken, doorstromingsmaatregelen en aantrekkelijke en goed toegankelijke haltes en de bij het concept horende haltevoorzieningen. Bij dit laatste moet gedacht worden aan een toeleidende, veilige fietsroute, stroom voor (dynamische) reisinformatie en verlichting en de noodzakelijke vergunningen.

In document Gemeente en openbaar vervoer (pagina 26-29)