• No results found

Inleiding

Bij het Spiegelmonument ‘Nooit meer Auschwitz’ in het Wertheimpark hield Eberhard van der Laan, burgemeester van Amsterdam, eind januari 2013 een toe-spraak ter gelegenheid van de International Holocaust Remembrance Day. Deze gedenkdag werd in 2005 door de Verenigde Naties ingesteld, met 27 januari als da-tum: de dag dat Auschwitz-Birkenau in 1945 bevrijd werd. Van der Laan wist zich omringd door een groot aantal belangstellenden, waaronder de vertegenwoordigers en ambassadeurs van een twintigtal Europese landen. Zij kwamen samen rond het gedenkteken in dit Amsterdamse park, de plaats waar de urn met as van de slacht-offers uit vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau in Nederlandse aarde rust.1 Een deel van de herdenking werd uitgezonden op televisie.2 Een integrale weergave van de woorden waarmee Van der Laan de aanwezigen in het park en de mensen thuis tijdens de Auschwitzherdenking toesprak, is bij aanvang van dit hoofdstuk op zijn plaats. De toespraak geeft uitdrukking aan het master narrative dat in onze cultuur prominent aanwezig is en waaraan wij onszelf en elkaar herinneren met een drietal woorden – ik citeer:

Nooit meer Auschwitz.

Met die paar woorden geven wij uiting aan onze afschuw over het onheil dat zich in de concentratie- en vernietigingskampen heeft afgespeeld.

1 De Poolse regering organiseerde in januari 1952 voor de eerste maal een internationale herdenking van

de bevrijding van Auschwitz-Birkenau. Overlevenden uit verschillende landen woonden deze bijeenkomst bij. Zij vulden in Auschwitz-Birkenau een urn met as en reisden er na de herdenking mee af naar eigen land. De urn die de Nederlandse delegatie meebracht, kreeg een plek onder een kleine grafsteen met de woorden ‘Nooit meer Auschwitz’ op de Oosterbegraafplaats in Amsterdam. In 1977 werd de eenvoudige steen ver-vangen door het Spiegelmonument van schrijver en beeldend kunstenaar Jan Wolkers (1925-2007). In 1993 kreeg het Spiegelmonument een nieuwe bestemming. Het kunstwerk werd vergroot en samen met de urn overgebracht naar het Amsterdamse Wertheimpark. In dit park vindt sindsdien in Nederland de jaarlijkse Auschwitzherdenking plaats op de laatste zondag in januari, georganiseerd door het Nederlands Ausch-witz Comité in samenwerking met de Sociale Verzekeringsbank (svb) en het niod Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, zie <http://www.auschwitz.nl> (geraadpleegd op 30.04.2014).

2 nos, ‘Holocaust wereldwijd herdacht’, 27 januari 2013, beschikbaar via <http://nos.nl> (geraadpleegd

Europa werd in de Tweede Wereldoorlog beheerst door de nazi-terreur, die uitgroeide tot symbool van onmetelijk kwaad. Nooit eerder waren ontmenselijking en moord tot staatsdoel verheven. Miljoenen joden en honderdduizenden Sinti en Roma en vele ande-ren werden omgebracht.

Al meer dan veertig jaar praat ik erover. En lees ik erover. Om te proberen te begrijpen hoe dit heeft kunnen gebeuren. Hoewel ik veel feiten, cijfers en omstandigheden heb ge-leerd, kan ik het nog steeds niet bevatten. Ik heb zelfs de hoop opgegeven om het echt te bevatten. Maar ik blijf erover praten en lezen, omdat ik, en heel velen met mij, ons ver-antwoordelijk voelen dat het nooit meer gebeurt.

Wij zijn hier bijeen om stil te staan bij dat onbeschrijfelijke leed. Door te gedenken hou-den wij immers de herinnering levend aan de slachtoffers die van de nazi’s niet mochten bestaan. De herinnering aan deze misdaad dwingt ons ook tot een antwoord in het hier en nu. Want weten welke gruwelen hebben plaatsgevonden, verplicht ons ook om te voor-komen dat dit onheil zich ooit kan herhalen.

We staan onophoudelijk voor de opdracht om betekenis te geven aan de Holocaust. We worstelen om woorden te vinden waarmee we betekenis kunnen geven aan de verschrik-kingen die mensen hebben ondergaan. Soms zijn woorden niet eens nodig.

Het boek In Memoriam, over de 18.000 uit Nederland gedeporteerde en vermoorde Joodse, Roma en Sinti kinderen maakte mij sprakeloos. De lijsten met namen, geboorte- en overlijdensdata, per transport genoemd, geven de vele omgekomen jongens en meisjes een gezicht. Regel na regel, bladzijde na bladzijde.

Als ik bezoeken breng aan oudere, joodse Amsterdammers praat vrijwel niemand lang over ervaringen in de oorlog. Wat zij wel doen is uitweiden over hun kinderen en klein-kinderen en achterkleinklein-kinderen, met net iets meer passie dan andere Amsterdammers op leeftijd die niet werden vervolgd in de oorlog. Ik blijf een buitenstaander, maar ik denk dan strijdbaarheid te zien, als zij vertellen over het bestaan dat zij met hun familie weer hebben weten op te bouwen. ‘We zijn er nog, het is ze niet gelukt’.

Deze overlevenden pakten na de oorlog de draad van hun verwoeste leven op. In een om-geving die deze verwoesting lang niet of in ieder geval niet genoeg begreep. Zij stemmen daarom tot grote bewondering. Door te luisteren naar hun verhalen worden wij gehol-pen, als wij voor de opdracht staan om de betekenis van het onheil door te geven aan vol-gende generaties.

Ik wil dat doen met de juiste waardigheid, maar ook met alle kracht. En dan heb je aan die paar woorden genoeg:

Nooit meer Auschwitz.3

‘Nooit meer Auschwitz’. Burgemeester Eberhard van der Laan opent zijn herden-kingstoespraak met deze woorden en brengt zijn rede ermee tot een besluit. In dit

3 Toespraak Burgemeester Van der Laan ter gelegenheid van de Holocaustherdenking bij het

Spiegelmo-nument Nooit Meer Auschwitz, Amsterdam 27 januari 2013, beschikbaar via <http://www.auschwitz.nl> (geraadpleegd op 30.04.2014).

hoofdstuk maak ik zichtbaar wat de interne logica én het gevaar zijn van een mas-ter narrative dat zichzelf legitimeert als een inclusie. Een herinneringscultuur die de eigen grenzen kent en als grenzen bereflecteert, is in staat zichzelf – waar dit no-dig is – bij te stellen. Een discours dat gesloten is, zo is mijn vooronderstelling, kan zichzelf niet overstijgen.

Wie op internet zoekt naar reacties op de toespraak van Eberhard van der Laan vindt geen onvertogen woord. Delen van zijn toespraak worden geciteerd maar nergens bevraagd op hun betekenis. Waar de herinnering aan de Tweede Wereld-oorlog op 4 en 5 mei dikwijls aanleiding vormt voor een vurig publiek debat over de vorm en betekenis van onze herinneringscultuur, heeft de Auschwitzherdenking een status aparte.4 Op voorhand is duidelijk welke slachtoffers herdacht worden en eveneens is er overeenstemming over de wijze waarop we hen in herinnering levend houden. De verstaanshorizon waarbinnen we betekenis geven aan de herinnering rondom Auschwitz laat zich definiëren als een ervaringshorizon die een presentis-tische verwachtingshorizon geworden is. In dit hoofstuk licht ik deze gedachte-nistrend nader toe.

Ervaringshorizon

Binnen het master narrative ‘Nooit meer Auschwitz’ staat het persoonlijke verhaal van de ooggetuigen in het middelpunt van onze belangstelling, te meer omdat de vraag rijst hoelang het nog mogelijk is om deze ervaringsverhalen uit de eerste hand te kunnen horen. Ik omschreef deze trend in het vorige hoofdstuk als de ‘verhalende individualisering van het verleden’. In de toespraak van Eberhard van der Laan ne-men we deze trend waar. Op de eerste plaats onderstreept Van der Laan dat het van belang is om te luisteren naar de ‘kleine verhalen’ van overlevenden, waarmee we de betekenis van het onheil kunnen doorgeven aan de volgende generaties. Deze ver-halen, ik kom hier tot het tweede element in het vertoog van Van der Laan, bieden tegenwicht aan de onvoorstelbaarheid van het ‘grote verhaal’. De Shoah gaat zowel ons begrip als ons bevattingsvermogen te boven. Auschwitz is en blijft, zo geeft Van der Laan ten derde aan, een onmetelijk symbool van het kwaad. Het zijn de verhalen van overlevenden die laten zien dat het kwaad uiteindelijk niet overwint, maar daar-door tegelijkertijd onbedoeld verhullen wat het kwaad heeft aangericht. Het cultu-rele verlies van verhalen en van de mensen die deze verhalen belichamen, herinnert ons aan de verplichting om te voorkomen dat dit onheil zich ooit kan herhalen. Dit betekent dat de verhalen die tegen alle verwachting in van de vernietiging en verge-telheid bespaard blijven, strijden om een plaats in onze herinneringscultuur.

Een analyse van de toespraak die Eberhard van der Laan hield tijdens de Ausch-witzherdenking in 2013 maakt het master narrative ‘Nooit meer Auschwitz’

zicht-4 De Auschwitzherdenking in januari bij het Spiegelmonument heeft, in tegenstelling tot

dodenherden-king en bevrijdingsdag op 4 en 5 mei waarin een bredere categorie slachtoffers herdacht wordt, niet de sta-tus van een officiële nationale herdenking.

baar als een tijd- en plaatsgebonden verzameling van beelden, ideeën en culturele praktijken. Een beschrijving van wat er binnen dit toonaangevende vertoog aan beelden en ‘kleine verhalen’ wordt opgeroepen, maakt tegelijkertijd zichtbaar wat er aan herinneringen en betekenissen worden uitgesloten. De Amerikaanse filosofe Hilde Lindemann Nelson kent in haar theorie over narrativiteit vier kenmerkende eigenschappen toe aan verhalen, die inzicht geven in het master narrative als een weefsel van culturele betekenis. Een verhaal, zo stelt Lindemann Nelson, verbeeldt wat mensen gedurende een bepaalde tijdsperiode ervaren en meemaken, selecteert wat in een narratief verbeeld wordt, interpreteert wat verbeeld is en verbindt deze verschillende elementen tot dít verhaal dat zich vervolgens weer verbindt met an-dere verhalen.5 Op basis van deze kenmerken valt af te leiden hoe het in een cultuur geldende master narrative, zoals Lindemann Nelson dat mooi omschrijft, ‘een ge-deelde verstaanshorizon belichaamt’.6 Vanuit deze narratieve theorie onderzoek ik wat het betekent wanneer we over ‘Nooit meer Auschwitz’ spreken.

Het persoonlijke wordt publiek

‘Ik blijf een buitenstaander, maar ik denk dan strijdbaarheid te zien,

als zij vertellen over het bestaan dat zij met hun familie weer hebben weten op te bouwen. ‘We zijn er nog, het is ze niet gelukt’’. – Auschwitzherdenking 2013

Verhalen verbeelden

Narratieven brengen een gebeurtenis of ervaring tot verbeelding. Als basismate-riaal, zo stelt Hilde Lindemann Nelson, dienen fragmenten uit het levensverhaal van mensen: ‘de dingen die ze doen en ervaren, wat ze geloven, hun interacties met andere mensen en met de rest van de wereld’.7 Een symboolsysteem – dat kan het gesproken of geschreven woord zijn of een meer beeldende vorm van representatie zoals een toneelvoorstelling – maakt van deze verhaalfragmenten een coherent ge-heel. Terwijl een foto slechts één gestold moment in de tijd vertegenwoordigt, ver-beeldt een narratieve representatie het tijdsverloop.8

In deze paragraaf staat het verhaal van Hélène Egger (1929) centraal, die de Sho-ah overleefde. De herinneringen van deze inmiddels ruim tachtigjarige vrouw illus-treren hoe het heden ten volle geleefd kan worden als het verleden daarin een recht-matige plaats krijgt. Het verhaal dat Hélène Egger vertelt, beschrijft op indringende wijze hoe personen tijdens de Shoah langzaam maar trefzeker uit het publieke leven verdreven werden. Buren, vrienden, familieleden die plotseling verdwijnen, brieven over werkkampen, uit doorgangskampen, verhalen over razzia’s en onderduiken.

5 H. Lindemann Nelson, Damaged Identities. Narrative Repair, Ithaca/London 2001, 11-15. Voor de

Nederlandse vertaling van de vier kenmerkende eigenschappen van verhalen baseer ik mij op J. Jukema,

Bewarende zorg. Een visie voor verzorgenden en verpleegkundigen, Amsterdam 2011, 13.

6 H. Lindemann Nelson, Damaged Identities, 152. 7 H. Lindemann Nelson, Damaged Identities, 12. 8 H. Lindemann Nelson, Damaged Identities, 12.

Het openbaar maken van een persoonlijk getuigenisverhaal als dat van Hélène Eg-ger kent de slachtoffers van de Shoah met terugwerkende kracht een plaats toe in het publieke domein, een plaats die hen eerder ontnomen werd of sinds de vervol-ging voor altijd ontzegd bleef.

Oral history

Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw, parallel aan het ontstaan van de be-schreven slachtoffercultus, raakt de zogenoemde oral history in zwang als basisme-thodiek van een actieve herinneringscultuur.9 Deze methode probeert datgene wat in de collectieve herinnering ontbreekt of in de gangbare geschiedschrijving ver-drongen is, op te delven en zijn plaats terug te geven. Degenen die niet in de posi-tie waren om hun visie te laten doordringen in documenten die het gangbare beeld bepalen, vertellen hun verhaal: ‘gewone’ mensen vertellen over hun ‘gewone’ leven. De geschiedenis wordt als gevolg hiervan zichtbaar als een uitermate gecompliceerd weefsel van projecten en patronen, van visies en ervaringen, dat zich nooit uitput-tend laat beschrijven.

Van de opbrengst van de film Schindler’s List en geïnspireerd door de ervarin-gen die hij opdoet bij het maken van deze film over de onwaarschijnlijke poginervarin-gen van één man om een groep Joden van de ondergang te redden, richt regisseur Sven Spielberg in 1994 de Survivors of the Shoah Visual History Foundation op, te-genwoordig het University of Southern California Shoah Foundation Institute for Visual History and Education.10 Van 1994 tot 1999, in de tijd dat het inclusivistisch pluralistisch beeld van de geschiedenis geheel beslag had gelegd op de herinnerings-cultuur, legden honderden medewerkers in 56 landen maar liefst 52 duizend inter-views op video vast in 32 talen. Aan het woord komen Joden, maar ook zigeuners, homo’s en politieke gevangenen die in de taal van hun voorkeur en op hun eigen manier – zakelijk of persoonlijk, afstandelijk of tot tranen toe bewogen – hun indi-viduele verhaal doen. De 120 duizend uur aan videomateriaal zal bewaard blijven, vastgelegd vijftig jaar na het einde van de oorlog en vlak voordat de verhalen defi-nitief zouden zijn verdwenen – zoals er al vele zijn verdwenen mét degenen die ze hadden kunnen vertellen. Deze verhalen zijn nu echter verteld en beschikbaar. Ze vragen erom onderdeel uit te gaan maken van onze herinneringscultuur.

Een hoofd vol oorlog

‘God kind, ben je er nog’? De vijftienjarige Joodse Hélène Egger wordt door een buurvrouw begroet met deze vraag wanneer zij na de bevrijding als enige van het gezin terugkeert en opnieuw haar intrek neemt bij haar opa en oma aan de Konin-ginneweg in Amsterdam. Tien jaar oud was ze toen de oorlog uitbrak. ‘Ik zweeg net

9 W. Frijhoff, De mist van de geschiedenis. Over herinneren, vergeten en het historisch geheugen van de

samenleving, Nijmegen 2011, 17.

10 usc Shoah Foundation Institute for Visual History and Education: <http://sfi.usc.edu> en usc Shoah

zo lang tot ik weer kon praten en dat kan ik nu, meer dan zestig jaar later’.11 Hélè-ne Egger laat zich interviewen voor het project van Steven Spielberg. Het vertellen van haar verhaal geeft haar soms het gevoel opnieuw geboren te zijn. Ze wilde, zo schrijft ze, niet doodgaan met een hoofd vol oorlog (7).

De moeder van Hélène Egger sterft in 1941 aan een hersentumor. Hélène herin-nert zich nog wat ze aan heeft wanneer Daniël, haar oudste broer, haar met dit ver-drietige bericht komt ophalen van een logeerpartijtje: een matrozenpakje met een grote witte kraag. Thuis bij haar opa en oma, waar Hélène woont met haar moeder en twee broers sinds de scheiding van haar ouders, staan allemaal kleine stoeltjes. Zeven dagen wordt er sjiwwe gezeten.12 Haar moeder wordt begraven op de Jood-se begraafplaats in Muiderberg, een dorpje vlakbij Amsterdam. Hélène is daar niet bij: ‘Ze hebben het allemaal voor me weggehouden. Ik weet niet waarom’ (15). Een jaar later, in 1942, komen de eerste oproepen voor de Joodse mannen en jongens vanaf achttien jaar om voor de Duitsers te gaan werken in speciale kampen. ‘Nie-mand wist wat er verder zou gebeuren. Later pas. Mijn oudste broer Daniël hoorde bij de allereersten die moesten gaan. Ik zie nog zijn rugzak staan’ (25). Daniël is een paar maanden weg wanneer Julius, haar jongste broer, zegt: ‘Ik ga erachteraan’. En dat is gebeurd (27).

Van Julius komen een paar briefkaarten, geschreven in de Hollandsche Schouw-burg, een gebouw aan de Plantage Middenlaan, gelegen in het hart van de Joodse ge-meenschap in Amsterdam, waar Joden uit de provincie Noord-Holland verzameld werden en op transport gesteld, in eerste instantie naar kamp Westerbork. Van Da-niël komt er een brief uit dit doorgangskamp, de plaats waar hij en zijn broer elkaar zouden weerzien. De kaarten en de brief zijn bewaard gebleven.13 Hélène heeft ze tot een tijdje geleden nooit kunnen herlezen. Haar broer Julius schrijft: Het is hier chaotisch en vies en er is veel geschreeuw en gehuil van baby’s en iedereen en al-les loopt door elkaar. Een grote rotzooi … vannacht geen oog dichtgedaan … be-nauwd. Maar hij wil het thuisfront ook geruststellen. Iedere kaart besluit hij met de woorden: Kop op, houdt moed we gaan maar eventjes weg, we moeten alleen maar even werken en we komen snel weer terug. ‘Ik heb me later vaak afgevraagd’, zo vertelt Hélène, ‘of mijn broers voelden dat hun iets verschrikkelijks boven het hoofd hing’ (31).

Intussen hoort Hélène over familieleden die onderduiken en over razzia’s in de straat. ‘Het gebeurde steeds vaker. Joodse mensen die door Duitsers of nsb’ers uit hun huizen werden gehaald en mee moesten in overvalwagens. Ik vroeg me steeds vaker af waar iedereen toch naartoe ging. Moesten al die mensen naar zo’n werk-kamp en hoe zat het dan met vrouwen en kinderen? Moesten die daar ook werken?

11 De herinneringen van Hélène Egger zijn opgetekend in D. Petter, Ik ben er nog. Het verhaal van mijn

moeder Hélène Egger, Amsterdam/Steenwijk 20123, 107. Verwijzingen naar dit boek hierna met

pagina-nummers tussen haakjes in de tekst.

12 Direct na een Joodse begrafenis volgt voor de naaste familie een zevendaagse periode van rouw die

wordt doorgebracht in het huis van de overledene. Zie voor een korte uitleg over Joodse begrafenisritu elen, waarvan de sjiwwe deel uitmaakt: <http://www.jhm.nl> (geraadpleegd op 30.04.2014).

En zouden ze daar Daniël en Julius tegenkomen?’ (52). Hélène mist haar broers heel erg: ‘Hun aandacht, het vertier in huis. De jongens hadden een oude pick-up waar ze platen van de Ramblers op speelden. Voordat ze weg waren kwamen er ten-minste nog vrienden van hen over de vloer’ (51). Op een dag dat Hélène naar haar vriendin Marion toe wil gaan, blijkt zij met haar hele familie te zijn weggehaald. Een buurvrouw die het gezien heeft, vertelt het verhaal van hun plotselinge vertrek. ‘Rotmoffen’ herhaalt zij, huilend (53).

De vader van Hélène krijgt een dochtertje met zijn nieuwe vrouw: ‘Ik had een zusje! Na haar geboorte wilde ik iedere dag even bij haar zijn. De baby vasthouden, met haar spelen’ (60). Tien maanden oud is ze, wanneer de vader van Hélène samen met zijn vrouw besluit het kindje te laten onderduiken. ‘Mijn zusje weg. Wéér ie-mand weg. Ik vond het heel erg. Toch bleef ik iedere middag naar mijn vader gaan’, vertelt Hélène (67). In maart 1943 gebeurt in dit huis waar zij zo vreselijk bang voor was: drie mannen bonzen op de voordeur. Aan de hand van haar vader loopt Hé-lène mee naar buiten. Haar vader krijgt een harde duw in zijn rug. ‘Blijf van mijn